Lenteleven: Kanttekeningen bij een tentoonstelling in het msk te Gent


De oude tuinman

De wereld kon toen niet en mag nu niet fraai en aantrekkelijk zijn, want we moeten ons wentelen in het vuil en het slijk, omdat het nu eenmaal zo is. In Knack staat te lezen dat Emiel Claus ons schitterende fictie brengt. Mooi zo, dat weten we ook weer en tenzij we ons in escapistische bui willen verlustigen aan de schitterende landschappen, boeren, koeien, kunnen we overgaan tot de orde van de dag. Maar ook dit is de orde van de dag, zo komt het ons voor.

Waarom toch zien we zo graag de grauwheid van vroegere tijden, zelfs de Duistere Middeleeuwen, hoe helder de kleuren van de Vlaamse Primitieven ook waren, de periode is duister, badend in onwetendheid. En als de zon al schijnt, dan is het enkel voor de rijken. Je moet maar eens lezen hoe men in vroeger tijden over kleurrijke werelden schrijft en hoe rijk, genuanceerd die wereld van de 19de eeuw ook wel was. Maar neen, we moeten accepteren als wet dat de wereld van Claus niet de wereld van Daens kan zijn en ergens wringt dat bij ons. Aan de ene kant fraaie japonnen, heren in frak en kinderen als poppetjes, aan de andere kant, grauwe katoentjes, lompen, onderkomen woningen. Het moet zijn dat we ijlen, maar ons komt dit beeld niet helemaal gerechtvaardigd over, te zeer passend in een ideologische hineininterpretierung van het verleden, passend ook in een mobiliserend beeld van het verleden, waaraan ook het Vlaams-Nationalisme zich wel eens schuldig maakt.

Maar ja, we zullen wel weten wat we uitgekraamd hebben, want men zal ons Cyriel Buysse voor de voeten werpen, die met zijn Zijstraat in Nevele, met het Recht van de Sterkste en met de familie van Paemel inderdaad een grauwe werkelijkheid vertelde. Maar tussen de Zijstraat en het Rozenhuis, zijn villa in Afsnee, ligt de wereld van de welgestelde Buysse, die in zijn jeugd wellicht enkele keren met jonge meisjes uit de buurt van het vaderhuis betrekkingen onderhield, wellicht met onbedoeld vaderschap als gevolg en een reis naar de VSA als “straf”. Claus en Buysse kenden elkaar en men kan in bijvoorbeeld de roman “Bolleken” de wereld van de middenklasse onderkennen, waar een jongeman aan de gevolgen van plots verworven welstand ten onder gaat, maar intussen mag men niet vergeten dat zijn omgeving beter op de kleintjes let.

Het komt er dan ook op aan te begrijpen dat als de zon scheen in 1886, die zowel voor de schilder als voor Anseele schijnt, die in Gent bezig is de socialistische arbeidersbeweging op poten te zetten en met Vooruit de stakende arbeiders in het Waalse staal- en kolenbekken ondersteunt. Op één schilderij zien we baadsters en twee geklede vrouwen die toekijken. De naakte vrouwen hebben gebruinde armen, maar de benen zijn mooi melkwit, omwille van de lange rokken natuurlijk. Het zijn echter geen brute, platte gezichten die we te zien krijgen, maar gewoon twee keer een menselijk gelaat waarin het leven al wat tekening gemaakt heeft. Een mooi werk, omdat zelfs hier de schilder aandacht heeft voor het treffende beeld, minder voor een verhaal met een strijdende betekenis. Maar dat kan dan weer niet volgens welwetende en welmenende criticasters. De vraag die we ons stellen, maar met de beste wil van de wereld niet kunnen beantwoorden, is of we ons het leven zonder computers, gsm, gps, playboy wel kunnen indenken, zonder de geplastificeerde schoonheid van de babes van deze wereld ook. Of toch, maar dan moeten we niet enkel naar Camille Lemonier en Constantin Meunier kijken, al zijn hun geschriften, respectievelijk beelden en schilderijen van de arbeid wel hard natuurlijk. De levensverwachting van arbeiders loog er ook niet om. Maar tegelijk blijft dan de vraag, die men vandaag niet meer zou mogen stellen als historicus: “hoe is het dan werkelijk geweest?”.

De zoektocht naar aanknopingspunten verloopt niet in het ijle, maar de bronnen die we vinden, kunnen we ook niet zomaar lezen, zelfs de schilderijen en beelden niet, evenmin als de straatbeelden die het verleden zouden vasthouden, vergen onderzoek en methode om te begrijpen hoe het was. De wasmachines bestonden niet, het vaatwerk voor de ene was een samengesteld geheel van vele afzonderlijke stukken, voor de andere, helaas, zeer eenvoudig en log, maar zegt dat iets over de mate waarin zij elk naar het leven kijken in hun voor ons verleden heden?

Het schilderij over de ^picknik aan de Leie” zien we op de voorgrond de betere lui in fraaie kleren op het gras wijn en versnaperingen genieten, aan de andere kant van de Leie zit het volk, dat er eenvoudiger en donkerder uitziet, maar evengoed merkt men op dat ze hun tijd in ledigheid doorbrengen, even toch. Ze kijken niet echt naar elkaar, lijkt het maar kindjes lijken elkaar toch te vinden. Het is boeiend te bemerken hoe hier een sociale realiteit zowel als een grimmige afstandelijkheid gelezen kan worden, als gewoon het accepteren van die werelden. Wat er dan bij deze of gene omgaat, is helemaal onduidelijk.
We zouden menen, op grond van onze ervaringen met bronnen dat het leven niet of één poel van ellende was, dan wel een onuitputtelijk putten uit schier onvoorstelbare rijkdom, maar doorgaans was het minder extreem. Het ene was mogelijk, net als het andere, maar mensen leefden hun leven en men zocht, zo komt het ons voor, graag ook de lichte kant van het leven, als de gelegenheid zich voordeed. De strijd voor recht van de arbeider willen we hiermee zeker niet relativeren, laat staan minimaliseren, maar met Frank Ankersmit proberen we iets van het ervaren van het leven toen te vattent, te ervaren. Bij Vincent van Gogh zien we overigens zowel het duistere leven in de Borinage en schilderde hij de aardappeleters in donkere tinten, maar elders kunnen we niet voorbij aan het zinderende zonlicht, de wilde kleuren en vormen die het leven een gejaagdheid geven. Dit is wellicht meer een fictionaliseren, maar zelfs fictie – als het goed is – kan de werkelijkheid niet zomaar veronachtzamen. We zouden het daarom waarderen als men bij het bekijken van het werk van Emiel Claus zou kunnen aanvaarden dat hij vaak naar de natuur schilderde, ook al schikte hij met grote zorg op basis van zijn schetsen, de koeien die de Leie oversteken, doorwaden. Het beeld is er niet minder waarachtig om. En de oude tuinman, die ziet er toch best waardig uit, geen onderdrukte en gepijnigde man, maar iemand die zijn leven tussen de bloembedden en het snoeien, enten van de bomen heeft doorgebracht.

Zou het dan toch zo zijn dat we ons moeilijk kunnen voorstellen dat brave lieden niet konden genieten van de schoonheid van de beemden, van het bloeiende vlas in de late mei? Men kan toch niet zomaar stellen dat het zonlicht bij Claus geen echt licht was? Of dat de mensen die hij schetste en later op doek zette alleen maar een fictie zouden zijn. De natuur of wandelingen in de ochtend kunnen de lezer ervan overtuigen dat mooi kan zijn langs Vlaamse wegen op het platteland. En ook dat koeien in de wei echter meer zijn dan afbeeldingen, maar levende dieren, die hun gewicht in gras verstouwen en herkauwen, maar goed, dat zal wel de praat zijn van iemand die soms wel eens met heimwee aan het boerenleven van zijn grootvader denkt, een leven dat hij slechts van horen zeggen kent, maar dat de overgang van het maaien met de zeis naar het maaien met machines heeft beleefd. En tot slot, zat er geen grond van waarheid in de gedachte dat het boerenleven zo ook zijn zonnige kant had, zelfs voor boer van Paemel? Of zou het kunnen dat boer Wortel, van Timmermans echt te zeer een boerenpsalm was?

Bart Haers
woensdag 8 april 2009

Reacties

Populaire posts