reisbeelden
Vanouds leggen mensen hun reisbeelden vast. Heinrich Heine en anderen gingen ons, zoals ene Darwin voor. Ook Tolkien vertelt in wezen een reisverhaal. Onderstaand een poging om in tijden van toeristisch consumentisme toch het reisplezier wat weer te geven:
Reisimpressies
Terug van weg geweest
Vinden we terug de dagelijkse dingen
Nemen we dagelijkse bekommernissen op
Blijft de lucht van warme zuiden
De geur van de pijnbomen
Van zonnecrèmes
Ons omringen
De reis was boeiend en mooi, dankuwel
We genoten van het rijden over snelwegen
Zagen de Mont Ventoux en bloeiende, verzengde landouwen
Dachten aan vroegere reizen door Frankrijk
Wisten dat het land
Weten dat het land veel in petto houdt
Voor wie er te snel doorheen reizen wil
Niet enkel de bestemming
Maar ook de tocht daarheen en weer terug
Mag er zijn
Wat voor de toerist
Wellicht niet telt
We zagen aan de azuurblauwe zee
De geest van Louis Couperus, van goden en nimfen
Op ons afkomen en begrepen
Dat daar te leven echt wel
Zalig wezen zou
Maar toch kwamen we terug
Zomerdagen
Hoe banaal dat zonovergoten strand
Al is geworden mag ons niet hinderen
Eens te meer genoten we van licht, zon, zee
Van wat het oog te bieden heeft
Gelukkig prezen we ons des ochtends op te staan
Onder een blauwe hemel, een stralende zon
Alles overheersende stilte
Verwachting naar een boeiende dag
Zomerdagen blijken vlug voorbij te vlieden
De uren van de siësta verhinderen ons
Ten volle te genieten
Maar de middagduivel
Hield voltrouwen de wacht
En bracht ons oude en nieuwe beelden
Wandelingen over een zonovergoten bospad
Met aan het einde de pastis, de koffie, een krantje
Een aarzelende blik op schoon volk
En een stroeve terugkeer door de hitte
Dan, na de middaghitte over een ezelspad
Naar het strand, genieten?
Ach, de weldadigheid van het warme water
Zich laten drijven op de zoute zee
Rondkijken en zien, opmerken
Zomerse banaliteit
Maar soms hoeft het niet meer te zijn
Ingeloste verwachtingen
Van een reis verwacht men veel
Wat des daags niet kan
Blijkt dan plots mogelijk
Ontgoochelingen voor te hoog gespannen verwachtingen
Bleven ons onbekend
Want we hoopten slechts op rust
Wisten niet of we iets mochten verwachten
Hoefden ook geen dromen waar te maken
En toch, bij tijd en wijle
Werden we verrast door een lach
Zagen we een ogenpaar glinsteren
Viel ons een fraaie gestalte op
Toeschouwer blijven of onze kans te wagen
Volgens de boekskes brengt alleen het laatste geluk
Voor ons is het niet anders en toch
We keken graag naar het blauw,
Het blonde strand
De schoonheid en de charme
Ons was het niet om bezitten te doen
Nog om grijpen of aangrijpen
Slechts beleven en zien
Ruiken, proeven
En misschien, tja, misschien
Ontgoochelingen kenden we niet,
Desillusies of begoochelingen evenmin
Maar rustig en vrij van wensen
Erbij zijn was voldoende
Hoe vlug het voorbij was gegaan
Het blijft nazinderen
Zoals zo vaak, gelukkig
Blauw en groen
Behalve de kleuren van de zee en het omliggende bos,
Zagen we dames in blauw, mauve, groen
Maar ook ingewikkelde patronen ontbraken niet
Zodat we niet altijd wisten waar kijken
Groen en blauw, blauw en groen
Bleven ons het meest bij
Vooral omdat die ene
In het water stapte
In een blauw baadje
Wandelend voorbij onze stek
De huid was zacht bruin
Niet overdreven
De navel lag in de kom van d’r buik
Het broekje bedekte wat ze wilde verhullen
De ogen waren soms groen, soms blauw
Hoe dicht ik haar benaderen kon
Speelde me door het hoofd
Maar liever dan haar en mijn rust
Te verpesten met ongepaste blikken
Met vervelende aanspraak en opvallend gedrag
Lieten we het bij een beleefde groet
Gewapend met zwemvliezen
- Die grote flappen aan onze voeten
Hebben een eigen poëzie –
Dook ik de zee in op zoek naar vissen
Zeekomkommers en andere vormen van marine leven
Groen en blauw, zand en rots boden veel bekijks
Maar plots zweefde naast mij een nimf
In blauw en groen
En de duikbril verheelde haar lach niet
Wondere uren
De dag leek te duren, uren langer dan gewoonlijk
Toen zij, een bondgirl of nimf, op het rotsstrand
Naast me plaats nam en me een okergele schelp toonde
Die ze had gevonden, aan de voet van het eiland
Zelf had ik niets te offreren, behalve een klein rond
Stukje schelp met een gaatje erin
Waarvan ze mij oorsprong en eigenheid verklaarde
Wat ons verwondering wekte
Over Darwin spraken we en over de rede
Over wetenschappen en de toekomst van dit strand
Over de dingen des levens en bezorgdheid voor het paradijs
Toen vertelde ik m’n droom:
Adam en Eva werden niet weggejaagd,
Zij verlieten zelf het paradijs
Zochten zelf hun eigen wereldje
En het brandende zwaard
Wekte geen angst, maar was een teken van hun levenslust
De uren van discussie, over bijbel en kennis
Over wat het leven van ons vergt en wat we geven
Over de schoonheid, het goede en het ware
Leken slechts een wijle te duren
Het invallende duister dwong ons
Terug te zwemmen naar het strand
Maar de uren bleven ons bedwelmen
- een toeschouwer zich van saaiheid vergapen -
Het licht van een ster, of was het mars
Bracht ons bij haar deurtje
Waar we innig afscheid namen
Afspraak maakten voor nieuwe uren
Afscheid
Het bleek dat we ons vergist hadden
Dat we meer zagen in elkaar
Dan een korte stonde
Die het liefste zou verwijlen
Maar de dagen kwamen en gingen
En we praten over de dingen die waren
De dingen die komen zouden
Het eigen leven kleuren
Maar onderweg naar huis
Zagen we traag de plaatsen passeren
Waar ergens altijd wel een bekende was voorbij gekomen
Zij kende Byron, Sand, Chopin
Maar wist nauwelijks van Noordelingen
Die in Nice of Fréjus pleisterden
Ook dieper het land in, bij de bastides en in de bergen
Bleek hoezeer we elkaar vonden
Ook al was er geen reden toe
Het gebeurde gewoon
Dag na dag
En niemand die kon zeggen
Dat dit eindigen zou
Nu we terug zijn en de herinnering
Aan oude dromen de nieuwe impressies
Van zalige uren in het diepe Zuiden
Nog verdringen
Weten we dat die tijd en het nu
Elkaar verdragen
Hoe ooit en eens
Heden en verleden,
Toekomst en verwachting
Hunkering en afscheid elkaar vinden
De hunkering bleef
Maar het besef dat die geen toekomst had
Hebben we nu wel verdragen
Morgen komt er iets
Dat we niet verwacht hadden
Maar leven moeten we,
Zachtjes aan
Met volle teugen
Met alle geweld en toch
Bedaagd en sereen
De filosoof geloven we niet meer
Haar groene ogen, haar roze knopje
En alles leerde me
Dat leven geleefd kan worden
De stormen stormen moeten zijn
De rust haar tijd heeft
Het verlangen een vervulling
Het verwachten een besluit
De reisimpressies kunnen rusten
In oude kelders van ons geheugen
Tot nieuwe indrukken hen beroeren
Oude demonen ontwaken en jonge
Krachten ons beroezen
De reisimpressies uitdrukken blijft
Voor auteur en lezer een wat ijdel spel
Maar de heerlijkheid van een vrouw
De heerlijkheid van onze landouwen
Dragen we met ons mee
Willen we niet verloren zien gaan
Daarom, vertelden we haar, willen we traagzaam reizen
Niet om een doel te bereiken, maar om het reizen
Bart Haers donderdag 27 augustus 2009
Reisimpressies
Terug van weg geweest
Vinden we terug de dagelijkse dingen
Nemen we dagelijkse bekommernissen op
Blijft de lucht van warme zuiden
De geur van de pijnbomen
Van zonnecrèmes
Ons omringen
De reis was boeiend en mooi, dankuwel
We genoten van het rijden over snelwegen
Zagen de Mont Ventoux en bloeiende, verzengde landouwen
Dachten aan vroegere reizen door Frankrijk
Wisten dat het land
Weten dat het land veel in petto houdt
Voor wie er te snel doorheen reizen wil
Niet enkel de bestemming
Maar ook de tocht daarheen en weer terug
Mag er zijn
Wat voor de toerist
Wellicht niet telt
We zagen aan de azuurblauwe zee
De geest van Louis Couperus, van goden en nimfen
Op ons afkomen en begrepen
Dat daar te leven echt wel
Zalig wezen zou
Maar toch kwamen we terug
Zomerdagen
Hoe banaal dat zonovergoten strand
Al is geworden mag ons niet hinderen
Eens te meer genoten we van licht, zon, zee
Van wat het oog te bieden heeft
Gelukkig prezen we ons des ochtends op te staan
Onder een blauwe hemel, een stralende zon
Alles overheersende stilte
Verwachting naar een boeiende dag
Zomerdagen blijken vlug voorbij te vlieden
De uren van de siësta verhinderen ons
Ten volle te genieten
Maar de middagduivel
Hield voltrouwen de wacht
En bracht ons oude en nieuwe beelden
Wandelingen over een zonovergoten bospad
Met aan het einde de pastis, de koffie, een krantje
Een aarzelende blik op schoon volk
En een stroeve terugkeer door de hitte
Dan, na de middaghitte over een ezelspad
Naar het strand, genieten?
Ach, de weldadigheid van het warme water
Zich laten drijven op de zoute zee
Rondkijken en zien, opmerken
Zomerse banaliteit
Maar soms hoeft het niet meer te zijn
Ingeloste verwachtingen
Van een reis verwacht men veel
Wat des daags niet kan
Blijkt dan plots mogelijk
Ontgoochelingen voor te hoog gespannen verwachtingen
Bleven ons onbekend
Want we hoopten slechts op rust
Wisten niet of we iets mochten verwachten
Hoefden ook geen dromen waar te maken
En toch, bij tijd en wijle
Werden we verrast door een lach
Zagen we een ogenpaar glinsteren
Viel ons een fraaie gestalte op
Toeschouwer blijven of onze kans te wagen
Volgens de boekskes brengt alleen het laatste geluk
Voor ons is het niet anders en toch
We keken graag naar het blauw,
Het blonde strand
De schoonheid en de charme
Ons was het niet om bezitten te doen
Nog om grijpen of aangrijpen
Slechts beleven en zien
Ruiken, proeven
En misschien, tja, misschien
Ontgoochelingen kenden we niet,
Desillusies of begoochelingen evenmin
Maar rustig en vrij van wensen
Erbij zijn was voldoende
Hoe vlug het voorbij was gegaan
Het blijft nazinderen
Zoals zo vaak, gelukkig
Blauw en groen
Behalve de kleuren van de zee en het omliggende bos,
Zagen we dames in blauw, mauve, groen
Maar ook ingewikkelde patronen ontbraken niet
Zodat we niet altijd wisten waar kijken
Groen en blauw, blauw en groen
Bleven ons het meest bij
Vooral omdat die ene
In het water stapte
In een blauw baadje
Wandelend voorbij onze stek
De huid was zacht bruin
Niet overdreven
De navel lag in de kom van d’r buik
Het broekje bedekte wat ze wilde verhullen
De ogen waren soms groen, soms blauw
Hoe dicht ik haar benaderen kon
Speelde me door het hoofd
Maar liever dan haar en mijn rust
Te verpesten met ongepaste blikken
Met vervelende aanspraak en opvallend gedrag
Lieten we het bij een beleefde groet
Gewapend met zwemvliezen
- Die grote flappen aan onze voeten
Hebben een eigen poëzie –
Dook ik de zee in op zoek naar vissen
Zeekomkommers en andere vormen van marine leven
Groen en blauw, zand en rots boden veel bekijks
Maar plots zweefde naast mij een nimf
In blauw en groen
En de duikbril verheelde haar lach niet
Wondere uren
De dag leek te duren, uren langer dan gewoonlijk
Toen zij, een bondgirl of nimf, op het rotsstrand
Naast me plaats nam en me een okergele schelp toonde
Die ze had gevonden, aan de voet van het eiland
Zelf had ik niets te offreren, behalve een klein rond
Stukje schelp met een gaatje erin
Waarvan ze mij oorsprong en eigenheid verklaarde
Wat ons verwondering wekte
Over Darwin spraken we en over de rede
Over wetenschappen en de toekomst van dit strand
Over de dingen des levens en bezorgdheid voor het paradijs
Toen vertelde ik m’n droom:
Adam en Eva werden niet weggejaagd,
Zij verlieten zelf het paradijs
Zochten zelf hun eigen wereldje
En het brandende zwaard
Wekte geen angst, maar was een teken van hun levenslust
De uren van discussie, over bijbel en kennis
Over wat het leven van ons vergt en wat we geven
Over de schoonheid, het goede en het ware
Leken slechts een wijle te duren
Het invallende duister dwong ons
Terug te zwemmen naar het strand
Maar de uren bleven ons bedwelmen
- een toeschouwer zich van saaiheid vergapen -
Het licht van een ster, of was het mars
Bracht ons bij haar deurtje
Waar we innig afscheid namen
Afspraak maakten voor nieuwe uren
Afscheid
Het bleek dat we ons vergist hadden
Dat we meer zagen in elkaar
Dan een korte stonde
Die het liefste zou verwijlen
Maar de dagen kwamen en gingen
En we praten over de dingen die waren
De dingen die komen zouden
Het eigen leven kleuren
Maar onderweg naar huis
Zagen we traag de plaatsen passeren
Waar ergens altijd wel een bekende was voorbij gekomen
Zij kende Byron, Sand, Chopin
Maar wist nauwelijks van Noordelingen
Die in Nice of Fréjus pleisterden
Ook dieper het land in, bij de bastides en in de bergen
Bleek hoezeer we elkaar vonden
Ook al was er geen reden toe
Het gebeurde gewoon
Dag na dag
En niemand die kon zeggen
Dat dit eindigen zou
Nu we terug zijn en de herinnering
Aan oude dromen de nieuwe impressies
Van zalige uren in het diepe Zuiden
Nog verdringen
Weten we dat die tijd en het nu
Elkaar verdragen
Hoe ooit en eens
Heden en verleden,
Toekomst en verwachting
Hunkering en afscheid elkaar vinden
De hunkering bleef
Maar het besef dat die geen toekomst had
Hebben we nu wel verdragen
Morgen komt er iets
Dat we niet verwacht hadden
Maar leven moeten we,
Zachtjes aan
Met volle teugen
Met alle geweld en toch
Bedaagd en sereen
De filosoof geloven we niet meer
Haar groene ogen, haar roze knopje
En alles leerde me
Dat leven geleefd kan worden
De stormen stormen moeten zijn
De rust haar tijd heeft
Het verlangen een vervulling
Het verwachten een besluit
De reisimpressies kunnen rusten
In oude kelders van ons geheugen
Tot nieuwe indrukken hen beroeren
Oude demonen ontwaken en jonge
Krachten ons beroezen
De reisimpressies uitdrukken blijft
Voor auteur en lezer een wat ijdel spel
Maar de heerlijkheid van een vrouw
De heerlijkheid van onze landouwen
Dragen we met ons mee
Willen we niet verloren zien gaan
Daarom, vertelden we haar, willen we traagzaam reizen
Niet om een doel te bereiken, maar om het reizen
Bart Haers donderdag 27 augustus 2009
Reacties
Een reactie posten