Een boeiende idee

Een nieuw geluid in de herfst

Toen Rik Torfs zich in een krant uitliet over het manke functioneren van de politiek, stonden critici al klaar met pek en veren. Een uitgesproken figuur vangt nu eenmaal veel wind, maar sommige stemmen waren wel erg kortzichtig: loopbaanplanning? Hoe zou een hoogleraar, het weze in kerkelijk recht, zich niet voor de samenleving mogen interesseren. En laten we niet naïef zijn, als Torfs niet als publieke nar in de Slimste Mens was opgetreden, naast andere mediatieke geintjes, dan kon men zijn woorden straal negeren. Ook zijn boekje, Lof der Lankmoedigheid, waar hij schreef hoe mensen hun slechte karakter nog nauwelijks kunnen verbergen, noch hun graaizucht en andere sentimenten onder controle lijken te hebben, gaf te denken, maar, eerlijk gezegd, het bleef opvallend stil. Bij de buren had hij een aantal boeiende gesprekken over religie en samenleving. Men kan hem dus maar betrappen op grote inconsistentie. Daarom wenste ik hem via een krant alle succes: “veel geluk, professor!”. En tegelijk, dat forumdebat was knudde, daarom deze bedenkingen.

1. Resultaat gericht

De politiek moet, in hoofde van de media, die ons op de hoogte plegen te houden van het politieke gebeuren, de staat van de staat of hoe men ’t ook noemen wil, directe voldoening geven. Er zijn partijen die proberen voldoende afstand te houden van het onmiddellijke, maar wie een plan voorstelt en niet weet hoe het te realiseren, wordt afgeserveerd. Maar of men ook resultaten bereikt, behalve als ze al te duidelijk niet bereikt worden, want daar kan men ook mee spelen, lijkt hen wel worst te wezen.

Het theater dat men van de politiek maakt, sluit net besluitvaardigheid uit. En bovendien, als een politicus, als een minister iets besloten heeft, dan komt men nog niet vanzelf ergens uit, want het beleid moet via de administratie vorm krijgen. En de samenleving moet het ook nog eens aanvaarden. Van voedselveiligheid tot en met mobiliteit, zijn het voortdurend de conflicten die aan de orde zijn. Het hoofddoekendebat valt echt wel tegen, omdat de zorg niet uitgaat naar het samenleven, waarbij mensen tegen elkaar uitgespeeld worden, niet door Vlaams Blok alleen, maar ook door de tegenpartij. Het debat dient de profilering, niet de inzet van een bepaald idee van de samenleving. Of we nu komen tot een idee van Europa, waar we ons vooral verlustigen in het falende beleid, terwijl, om maar iets te zeggen, de visserij probeert de uitputting van de visgronden tegen te gaan, dan wel de aanpak van Microsoft, ziet men hoezeer de EU wel degelijk iets vermag. Maar de discussies lijken vooral te weinig te gaan op waar de burgers van de EU mee te maken hebben. Mijn Tarbot voor een keizerrijk, toch?

En dan zien we dat lidstaten, die via de Raad van ministers en vooral de Raad van Regeringsleiders en Staatshoofden, veel zeggenschap hebben en de nationale belangen binnen de besluitvorming verdedigen, terwijl de Commissie de belangen van de EU verdedigen als gezamenlijkheid, verstek geven. Men gaat, menen we, niet voor het EU-parlement stemmen omdat men niet begrijpt dat de instelling ook onze belangen behartigt. Toegegeven, het kan zeer verwarrend en complex overkomen, maar het zou toch juist ook van ernst getuigen als in het Nationale Parlement meer over de inzet van ministerraden werd gesproken, zoals over de steun aan de boeren. Let wel, in ons land betekent dat ook dat de deelstatelijke entiteiten aan het woord komen.

Maar in de honger naar resultaat, aanzien en bevrediging van directe behoeften, zien we dat politiek steeds minder bakt van wat ze zelf beweert van belang te achten. Aan de andere kant is de vaagheid van de boodschappen geen nieuws natuurlijk: wie is tegen rechtvaardigheid? Tegen eerlijkheid? Tegen de mensen – niet voor alle mensen, dat wel – maar voor de mensen? Het is inderdaad, zoals Rik Torfs aangeeft niet alleen een ondraaglijke lichtheid van de politiek hekelt, maar ook en des te meer dan ondraaglijke lichtheid van politici.

2. Handelen is de opperste vorm van mens zijn

Hoewel we de visie van Hannah Arendt uitermate belangrijk vinden, kan het uiteraard niet de bedoeling zijn de politiek op de snit van Perikles te herijken. Niet dat Arendt dat zou doen, maar haar idee over het handelen, als opperste vorm van menselijk handelen, naast arbeid en werk, zien we dat ze refereert naar een maatschappijmodel, waaruit de idee zou kunnen opdoemen dat onze samenleving opnieuw een zaak van individuele burgers alleen zou worden, zoals in het Athene van Perikles het geval zou zijn geweest.

Waar het dus om gaat, is dat een hoog geschoolde samenleving, waar de politici niet meer zo hoog boven het vermeende gemeen staat, ook niet de pretentie kan hebben zich boven de gemeenschap te stellen en te handelen alsof hun resoluties niet voor henzelf van toepassing zijn. Het is niet dat wat Arendt met handelen bedoelde, want juist het handelen gaat over het samen komen tot besluiten over hoe de samenleving als een iet of wat samenhangende gemeenschap kan functioneren, niet afgesloten of ondoordringbaar naar buiten toe voor wie “buiten” is, maar als een gemeenschap waarin niet een oorlog woedt van allen tegen allen. Want ondanks de uitbouw van een indrukwekkend rechtsapparaat lijken we ook op dat vlak de laatste jaren veel te verliezen.

Pleidooien voor meer democratie hoort en leest men genoeg, maar zij voldoen niet omdat de uitbreiding van de democratie op verschillende niveaus kwantitatief van aard is en de aard van de democratie, waarbij personen op het publieke forum niet enkel voor zichzelf spreken, maar ook voor wat zij als de res publica beschouwen, negeren. Nu het bonum commune als een leugen van de rechterzijde beschouwd wordt – ter linkerzijde leeft die gedachte natuurlijk sinds Marx de idee van de Klassenstrijd proclameerde, maar na 1989 is daar eindelijk niet opnieuw over nagedacht, - en ter rechterzijde de idee van een onwrikbare orde opnieuw, met de neoconservatieven van Rumsfeld en co is gepresenteerd geworden, waardoor onder andere de strijd tegen Obama zo heftig kon worden als deze zomer het geval bleek, is het politieke handelen inderdaad vooral een zaak van strijd en vijandbeelden geworden, waardoor het handelen als opperste vorm van menselijke publieke activiteit helemaal onderuit is gegaan.

Het opnieuw, of eindelijk eens ten gronde realiseren van een begin van politiek handelen in de hoger geschetste vorm, want niemand zal geloven dat het vroeger beter was, vergt echter dat we het ontwikkelen van gemeenschappelijke inzichten over wat nodig is, onder de knie krijgen. Uiteraard is niemand ongevoelig voor goede retorica, voor de captatio benevolentiae, voor de litotes en sprekende metafoor, voor subtiele vormen van overtuiging. Durft men evenwel te komen met de idee dat de openbare omroep niet zomaar aan brede verspreiding van commerciële boodschappen en gemakkelijk te slikken soaps alleen moet doen, maar ook een medium mag zijn waar over de rapportage van het ICCP kan gediscussieerd worden, waarbij niemand volstaat met het aanjagen van de angst, maar men ook de vele aspecten belicht die te maken hebben met de leefbaarheid van de aarde, op het gevaar af voor elitair te gehouden te worden, zal men inderdaad geen behoorlijk debat krijgen, noch over dit onderwerp, noch over enig ander. Dus, als men zegt: de televisie, radio, krant mag niet elitair zijn, dan zegt men iets waar geen kat iets kan tegenin brengen, zonder elitair te zijn. Of men kan toch over de schilderkunst in de Nederlanden, over Dirk Bouds of Rik Wouters zinnige televisie maken? Maar nee, het moet leuk zijn en relevant? Hoezo relevant? Is de kunst van Rik Wouters dan alleen maar relevant om toeristen naar Mechelen te halen, zoals nu met Roegier van der Weyden in Leuven te presenteren?

Het politieke handelen, het bespreken dus van hoe we een probleem gaan oplossen waar iedereen mee te maken heeft met het oog op een oplossing ligt vandaag niet voor de hand: wie zegt tegen euthanasie als een recht bepaalde bezwaren te hebben, omdat dit maatschappelijk en psychologisch niet enkel voordelen heeft, maar ook nadelig kan uitpakken, met nood aan psychische zorg voor de betrokkenen tot gevolg, spreekt, zo hoort men, tegen het zelfbeschikkingsrecht van het individu. Goed, dat zelfbeschikkingsrecht is belangrijk, maar heeft maar zin als die persoon er ook beter van wordt. Het komt er dan niet op aan van op de kansel of een ander spreekgestoelte eeuwige waarheden te verkopen over de heiligheid van het leven dan wel het alleenrecht van het individu over het eigen leven te beschikken, zal uiteindelijk op zeker ogenblik merken dat het thema hen ontsnapt, omdat verzekerings-maatschappijen met euthanasie hun kosten kunnen drukken. Dit en andere thema’s moeten dus eerder concreet besproken worden, maar ook de keuze voor een gevalsgewijze benadering moet men kunnen verkiezen boven een juridische algemene regel, waarbij de zwakke de dupe kan zijn. Handelen is dus niet in het vage weg termen bespelen en abstracte begrippen ins blauen hinein laten dwarrelen. Dat is wat Arendt, in kort bestek met Vita activa voor ogen stond.

3. De samenleving is een gemeenschap

“ik ben kosmopoliet” en identiteit, dat is iets voor mensen onder de kerktoren, klinkt fraai en we kunnen onszelf ook maar moeilijk zien als behorende tot die ene kleine cultuurkring, die de Vlaamse is. Maar afzien van het bewustzijn Vlaming te zijn, is wel iets anders, neerkijken op medeburgers al helemaal not done, voor wie zich een open geest toekent en solidair zijn wil zijn met de slachtoffers van dictators en/of in conflictgebieden.

Maar een gemeenschap veronderstelt niet dat men zomaar het meerderheidsgevoelen volgt, maar met goede, redelijke argumenten op het publieke forum een tegenstem kan brengen. Een besef van machteloosheid overviel ons in de hele saga rond Oosterweel, waar voortdurend hele leugens en halve waarheden het debat beheersten en waar de rede bij voor- en tegenstanders de basis vormde. Maar de rede is niet is dat boven onze hoofden zweeft, de rede is het instrument dat we hanteren om inzicht in de dingen te krijgen, via experiment en via (mathematische) redenering.
En zo men de gemeenschap als een gevoelsgeladen entiteit ziet, zo men het bestier van de natie alleen op basis van de rede wil voeren, dan kan de ontgoocheling zelden uitblijven. Ook wat volgens de één een volstrekt rationele benadering blijkt, is volgens anderen dan weer compleet van de pot gerukt. En wat vooral ontbreekt is dat we de belangen van de gemeenschap, de res publica, niet meer tegen de individuele, particuliere belangen afwegen. Hier past het wel naar een tijd te verwijzen toen dat ietwat beter leek te lukken, de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, leek de burger het algemeen belang als criterium te aanvaarden, leek de politiek beslissingen te kunnen en willen nemen. Natuurlijk, er waren ook schandalen, er was ook paternalisme, maar er was een cohesie, die we vandaag niet meer onderkennen.

Moeten we ons dan onderwerpen aan de belangen van de staat of het algemeen belang? We kunnen, door de issues goed te onderzoeken proberen de tegenspraak te beperken en waar het onverzoenbaar is, dient men volgens de wettelijke beschikkingen het particuliere belang dat genegeerd moet worden, honoreren, door onteigening bv. Maar dan moet men er achteraf geen potje van maken. Belangrijker is natuurlijk dat we ons opnieuw zullen moeten afvragen of het betalen van belastingen, zeer hoge belastingen niet de cohesie in de weg staat? Tegelijk zien we dat mensen die voor hun kinderen niet zozeer een diploma willen maar wel een goede vorming, zich bedrogen voelen, want ze merken dat behoudens enkele scholen het onderwijs stilaan kreunt onder het gewicht van een ideologie, die niet meer gedragen wordt.

Bovendien zal op enig moment duidelijk moeten worden hoe men het objectiverende, relativerende taalgebruik nog kan blijven hanteren. De Natiestaat is dood zegt men, maar er is geen reden meer om zich om de medeburgers te bekreunen. Men kan duizend keer tegen de identiteit fulmineren, als men tegen onrechtvaardigheid wil ageren, zal men toch moeten beginnen ergens rechtvaardig bestuur op poten te zetten. Men kan niet uit verontwaardiging alleen de politiek instappen, andere consideraties zijn niet enkel even waardevol, ze kunnen wel inspireren tot beter beleid en groter welbevinden bij de burgers.

Tot slot nog deze kanttekening: men heeft sinds 1989 het nationalisme met een vloek bedacht, zich uitputtend in argumentatie dat alle onheil op de Balkan en elders door dom en engdenkend nationalisme veroorzaakt is, zoals anderen de religieuze identiteit als bron van onnoemelijk onheil zijn gaan zien. Deze vrij simpele redenering heeft ook voor gevolg dat men de zaken niet in termen van mensen en het leed van levende mensen hoeft te bekijken, maar dus ook niet in kwalijk gedrag van volksmenners en regeringsleiders. Zij hebben zich, o.a. op de Balkan op nationalisme beroepen, zoals anderen op de superioriteit van een ras of een ideologie beroep hebben gedaan.

De samenleving objectief trachten te bekijken, individueel gedrag bekijken volgens geijkte wetenschappelijke methodes kan boeiende resultaten opleveren, soms onthutsend ook, maar wie zo naar mensen kijkt, medemensen, kan tot conclusies komen die bijzonder pijnlijk uitvallen. Politici kijken vaak door de bril van wetenschappers naar de samenleving, proberen zich vakkundigheid eigen te maken, wat uiteraard wel lukt, maar vergeten dan wel een paar vertaalslagen te maken. Het doel van de politiek, het bereik van het politieke bedrijf en vooral “cui bono”, voor wie doen we het? Voor henzelf? Dat is kort door de bocht, wel is het onmiskenbaar zo dat veel politieke zetten te maken hebben met het behoud van steun van de kiezers, want dat betekent macht, of willen die steun verwerven. Dus zou men denken dat politici inderdaad voor hun kiezers het beste willen, maar de omzetting van verwachtingen voor de korte termijn in beleid op langere termijn blijft vaak uit. Ook al omdat zo een houding vaker dan nodig in de media afgestraft wordt. Toch zijn er partijen die dit proberen en daar met vallen en opstaan wel in slagen.

4. De toekomst doet ertoe

De belangrijkste vertaalslag die politici en burgers van wetenschappelijke of goed beredeneerde objectieve benaderingen dienen te maken, is die van het toekomstperspectief. Het gaat dan niet om utopische vergezichten of een gouden zon over wuivende graanhalmen, het gaat om het kader waarin personen de eigen keuzes kunnen waarmaken.

Vanzelfsprekend zal dat ook verrassend concreet moeten gemaakt worden: de verrommeling van de openbare ruimte aanpakken, op het niveau van de grote infrastructuurwerken, maar ook als het om het samenleven in een stedelijke omgeving gaat, zal men passende maatregelen moeten nemen. In beide gevallen zal dat niet goed lukken als de burger zelf wel die verrommeling ziet en aanklaagt, maar de schuld eenzijdig bij anderen legt.

Het welbevinden van mensen lijkt vandaag alleen maar in abstracte termen besproken te kunnen worden, zoals blijkt uit het aanslepende debat over de elitaire cultuur. Let wel, op het publieke forum is de storm gaan liggen, maar de kloof tussen de culturele elite, die zich nog steeds in een gefabriceerd avant-gardisme beweegt, waarin de urgentie, de betekenis, de mogelijkheid tot beroering bijna gerationaliseerd blijkt, en een volkse, of vermeend volkse cultuur, die niet veel anders is dan commercieel entertainment, met de nadruk op commercieel, kan niemand blijven beroeren. Toch zien we dat de aandrift de participatie van de – tja, welk woord past hier eindelijk? – consumenten te verhogen vooral afleidt naar een beperkt domein van de kunsten. Meer nog, omdat sommige onderzoekers menen dat de Vlaming er een conservatieve smaak op na houdt, wil men hen bij de tijd brengen, ook al ziet men noch in de letteren, de muziek of de plastische kunst veel aanleiding tot ver- en bewondering. Het gevolg is een kunstenbeleid dat een kleine kring tevreden moet stellen, of anders zullen die wel snel eens een banbliksem uit hun smidse halen. Natuurlijk kunnen we niet eeuwig naar Bach, Mozart, Beethoven of Brahms luisteren, of dan nog alleen naar hun zogenoemde topwerken. De wereld van deze muziek die zeer ruim en breed is, van wisselende kwaliteit ook, laat vele ontdekkingen toe.

Dit thema laat ons toe aan te tonen dat de toekomst ertoe doet op een wel heel concrete wijze: wie jongeren alleen maar met the Scabs of Madonna laat kennismaken, zal hen geen ijkpunten aanreiken. Men kan ons natuurlijk een conservatieve smaak aanwrijven, maar het gaat hier niet om m’n persoonlijke voorkeuren, wel om het feit dat onderwijs en vorming vergen dat jongeren een breed scala mogelijkheden van vakmanschap en kennis leren kennen. Willen zij niet voortijdig tot de conclusie komen dat het allemaal duf en saai is, altijd maar eeuwig durende herhaling, dan zal men hen toch uit het circuit van het commerciële als zodanig kunnen halen. André Rieu slaagt erin een publiek te bespelen met vlotte wijsjes uit de klassieke sfeer, met oogverblindende decors en veel mensen lusten van die boer wel eieren, tot op zekere hoogte. Eens zal men toch Carmen willen horen of Die lustige Witwe in een behoorlijke uitvoering. Rieu heeft zijn plaats, maar het is en blijft Music for the milions. De Britse versie van de Prom’s is echt wel iets anders dan wat men er in Antwerpen van heeft gemaakt. Het is over die distincties dat het kunstendebat zal moeten gaan.

Meer nog, men merkt dat nog weinig mensen de verwezenlijkingen van de burgerlijke bouwkunde kunnen waarderen. Ook hier speelt enerzijds een gewenning een rol, maar evenzeer een zekere afkeer van het modernisme, dat de strakheid voorop stelde. Toch is bouw- of materiaalkunde voor onze toekomst van belang, al was het maar om problemen van energievoorziening, samenleving en ruimtelijke oplossing optimaal te kunnen oplossen. Ons komt het voor – in het licht van de discussie over Oosterweel – dat men voortdurend de ingenieurs als “ne schieve architect” bejegende: afgesloten van de wereld in de tekenkamer. En de calculus leeft, zonder zich om de mensen te bekommeren. Wie niet ergens verbaasd is zomaar van Oostende naar Messina te kunnen rijden over bijna perfecte wegen met bijna perfecte auto’s, wat snelheid, veiligheid en comfort aangaat, verliest veel uit het oog. Maar de schoonheid van het menselijke ontgaat ons ten enenmale en erger nog, we menen te volstaan met al het ergerniswekkende te kunnen volstaan, om net deze kennis maar bedenkelijk te vinden. Van een kritische houding zou dat dan geen blijk geven, als men verneemt dat een chirurg met nieuwe materialen betere prothesen weet aan te brengen.

De toekomst doet er toe en dat betekent ook dat we die toekomst vrijwaren van rampen die we nu kunnen overzien, maar zullen we dan alle rampen vermijden? Dat valt moeilijk te voorspellen, wel zien we dat vooral met een angstaanjagend toekomstbeeld overspoeld worden: Overstromingen, hongersnoden, uitputting van de aarde, overbevolking, ziekte… alsof we opnieuw de ellende van het jaar 1000 zouden moeten beleven. Op die manier een ernstig discours voeren werkt dus niet.

Tot slot nog deze bemerking: men kan de democratie in deze niet omzeilen, maar men mag verwachten dat mensen proberen inzicht te krijgen, niet enkel in deeldomeinen, waar een specifieke logica geldt en tegelijk betrachten bij het samenvoegen tot een geheel te komen tot afwegingen over wat wenselijk is in het grotere kader. Dat vergt van wetenschappers, media, journalisten in het bijzonder en van politici en burgers meer dan oppervlakkige kennisname, het vergt ook enige studie. Nog eens, het is al lang niet meer duidelijk hoe en waarom men voor die viaduct heeft gekozen in Antwerpen, omdat men op zeker ogenblik één stedenbouwkundig aspect eruit heeft gelicht, dat het de stad doormidden zou snijden, quod non! Want men heeft veel vroeger al de stad losgekoppeld van de haven en vervolgens twee dringende zaken ondernomen, een nieuwe stadsuitleg rond het Sportpaleis én een autoweg die Antwerpen met de Kempen en Nederland diende te verbinden. Bekijkt men alleen al dat kader, dan weet men dat professoren als Professor Allaert, die vaak spreekt als God de Vader, maar ook de actiegroepen de kluit bewust belazerd hebben. Niet dat die viaduct voor ons het nec plus ultra zou zijn, wel dat de hele besluitvorming en de actiegroepen van de complexiteit van de op te lossen problemen een simpel plan hebben gemaakt.



5. Onheilsprofeten en utopisten zijn er genoeg

Daarom betreuren we dat we niet meer oog hebben in het politieke debat, voor de wijze waarop we als gemeenschap mogelijkheden en problemen van algemeen belang, voor de middelen die men wil aanwenden om die mogelijkheden te realiseren of problemen op te lossen. Uit de vaagheid van grote princiepen treden en zich afvragen hoe men personen recht kan doen, blijft voor politici een zeer moeilijk te overwinnen taboe. We zijn gewoon te accepteren dat de politiek over het grote geheel gaat, de samenleving, maar we kunnen niet anders dan de kiezer aanspreken op zijn of haar gevoeligheden, wensen en komen dan tot de bizarre conclusie dat politiek bedrijven betekent dat we het ieder naar de zin maken. Dat lukt niet zo goed en dus pakt men het aan zoals met de rokers het geval is: men stigmatiseert hen en meent dat zij een hinderlijk gedrag vertonen. Daarbij gaat men zover dat men hen wil beschuldigen van allerlei grote en kleine misdaden, zoals het roken in het bijzijn van kinderen te beschouwen als een daad van slagen en verwondingen. In ruimere zin gaat het echter om veel meer: dient de politiek, dient het heir van bevoegde specialisten via het doen van onheilsvoorspellingen op onze gemoederen in te werken? Of kan men met een redelijk, zij het saaier verhaal toch iedereen mee tot nadenken overtuigen.

Het gaat om meer dan om politiek in de zin dat de toekomst niet enkel de politici aanbelangt. Juist, daarom zou men Nick Balthazar moeten steunen en toch, eerlijk gezegd, heb ik het daar net moeilijk mee. De man reist de wereld rond naar mooie plekken voor een reisprogramma, vertelt ons vervolgens dat CO2 uitstoten beperkt moet worden en vergeet en passant dat toerisme voor biotopen, leefgemeenschappen van mensen ook, ontwrichtend kan werken. Nu goed, de wereld verkennen kan men alleen maar toejuichen, maar soms krijg je de indruk dat de oppervlakkigheid van die reportages net geen verkenning mag heten. Maar we zitten meteen bij een ander soort reportages, die ons willen tonen hoe erg het kan worden met deze aarde: Groenland dat zijn IJskorst verliest, de biotoop van de ijsbeer die verdwijnt, de dichtgevroren poolzee dus, verwoestijning van droge gebieden en onderlopen van andere. De idee dat de gevolgen van de klimaatverandering lineair zouden zijn, werd intussen ernstig onderzocht en er rijzen twijfels daarover. Op de 50ste breedtegraad kent Europa een gezegend klimaat, waarin landbouw kan gedijen, terwijl elders op die breedtegraad koude heerst. Op de 50ste breedtegraad zuiderbreedte ligt Patagonië er zeer onherbergzaam, koud bij. De gevolgen van de klimaatverandering, die mee door de industrialisatie maar ook door overbevolking zijn veroorzaakt, kan men niet zomaar met dat ene instrument, de uitstoot van CO2 beperken, oplossen. Daar zit naar mijn inzicht een zeer groot probleem.

Onheilsprofeten en utopisten hebben de neiging één aspect van het menselijke handelen als bron van onheil te beschouwen, of als sleutel voor het geluk. Het afschaffen van het bezit heeft zelden geleid tot leefbare gemeenschappen, behalve de kloosters, die als instelling wel bezit hadden. Onheilsprofeten die ons gewone dagelijkse handelen culpabiliseren hebben het probleem dat zij de mens zien als een duidelijk te herprogrammeren wezen, terwijl de mens, of liever, terwijl mensen als personen zelf ook wel een eigen vrije wil hebben en doorgaans een goed tot uitstekend beoordelingsvermogen. Utopisten en onheilsprofeten kan men overigens best met elkaar verwarren, want om aantrekkelijk te zijn houden onheilsprofeten hun gehoor vaak een ideale wereld als alternatief voor, terwijl de utopist niet zelden het onbehagen met de samenleving als basis neemt voor het scheppen van een ideaal alternatief, wat bij realisatie niet zelden een grote ontgoocheling lijkt op te leveren.

Politiek zal derhalve zich niet zozeer op het veranderen van mensen richten of het veranderen van “de wereld”. Het vergt bewondering en verwondering mensen in hun dagelijkse bestaan bezig te zien, soms onvermoede trekken of activiteiten te zien bij wat op het oog banale mensen lijken. Het is in deze zin dat de aandacht en waardering voor “De helaasheid der dingen” mij zo niet verrast, dan wel verbaast. Hier komt een voorstelling van mensen aan het licht, marginalen, zegt men, die met hun onbegrip voor hun lot geen weg weten. Zuipen en ander vertier moet inspanningen een betere zaak waardig vervangen, maar zouden zoveel mensen echt wel met drie bakken Maes als dagelijkse medicijn door het leven gaan? De aandacht en waardering voor het boek lijkt dan ook sterk op de houding van de Tantes, zoals Buysse die neerzette: kijk eens hoe klein, zondig, onbeschoft die mensen zijn en ze hebben er zelf geen problemen mee. Het is met andere woorden een houding van gezeten burgers, die met lichtvaardige superioriteit die mensen niet veroordelen, maar eindelijk ook niet zouden weten wat eraan te veranderen. Maar leven die zogenaamde marginalen niet ook een eigen gefrustreerd gevoelsleven, zou men hun gevoelens niet ook anders kunnen invullen? En zou het voor bijvoorbeeld iemand die met politiek bezig is beter zijn inderdaad met de figuren uit De Gebroeders Karamzow, of met de Bolkonski’s, Ljewins, Wronski’s, Anna’s, Kitty’s uit Anna Karenina bezig te zijn. Inderdaad, er vallen vandaag nog wel mooie verhalen te vertellen over wat mensen beweegt en over hoe ze met hun lot omgaan, maar de helaasheid der dingen lijkt net het onvermogen, als (goede) naturalistische roman, te willen benadrukken. Daarom is algemene en diepgaande kennis van de cultuur voor het omgaan met de publieke zaak van groot belang.

6. Katechon

Misschien moeten we het doel van de politiek beter omschrijven, moeten we niet zomaar geloven dat de politiek mensen moet verbeteren, dat behoort tot andere domeinen van het samenleven. Sinds de klassieke oudheid beschikken we over niet helemaal uitgewerkt concept, dat van het Katechon, dat door Paulus, als we het wel hebben, werd geboekstaafd en door de Duitse filosoof en rechtsgeleerde Karl Schmitt, nieuw leven is ingeblazen. Gedurende bijna een eeuw was Karl Schmitt met denken over Recht en Staat doende (1911 tot 1978) en toch blijft hij nog steeds verbonden met het naziregime, maar, naar eigen zeggen heeft hij van de nazibacil gedronken en is er niet door besmet geraakt. Afgezien van het feit dat we vandaag de houding van onze voorgangers, zoals Heidegger, Schmitt en aan de andere kant Johannes Fest niet lichtvaardig kunnen of mogen beoordelen, zonder diepgaandere kennis van hun leven, omstandigheden en handelen – in politieke zin op het forum verschijnen dus – blijft de kwestie boeiend hoe mensen anno 1932 en nadien hun keuzes maakten. Het lijkt vandaag zo ontstellend eenvoudig daarover een goed oordeel te vellen, dat het ons benart, want we kunnen dan wel meer sympathie hebben voor hen die duidelijke keuzes maakten: Exil, zelfmoord, innere Exil, dat we mensen die inderdaad besmet leken te raken door het nazisme, niet de kans geven dat ze van die inzichten zijn afgestapt, al dan niet gedwongen.

Het belang van deze kanttekening betreft inderdaad de notie van de Katechon, waarbij Paulus en Schmitt de idee opperen dat het rijk, het imperium religieus, of ideologisch neutraal mag zijn, als het mensen maar de duidelijke en veilige grenzen van een politieke structuur geeft. Anders gezegd, Paulus, op wie velen ook een en ander aan te merken hebben, presenteerde blijkbaar als eerste een idee van scheiding van kerk en staat. Zoals we weten heeft het christendom zich finaal en gedurende eeuwen de staat toegeëigend, al zou men beter kunnen weten en vaststellen dat gedurende eeuwen kerk en staat op gespannen voet met elkaar leefden en elkaar wilden instrumentaliseren, als middel voor hun doel inschakelen. Bekijken we de zaak in deze optiek, dan kan men er moeilijk onderuit te begrijpen dat de staatsmacht een specifieke betekenis heeft voor een samenleving, die van een bestendige hoeder van het algemeen belang, niet als bron van verandering, maar waarbij het beleid zich aandienende veranderingen in de samenleving onderzoekt en al dan niet wenselijk acht, eventueel tracht in toom te houden. Het doel is dan dat personen zich veilig weten om hun leven naar een bepaald inzicht, al dan niet van levensbeschouwelijke aard in te richten, zonder verontrust te kunnen worden. Voor de goede orde geven we mee dat de Katechon in een eschatologische context begrepen werd: het rijk diende de komst van antichrist te voorkomen. Karl Schmitt heeft bedacht dat voor wereldse macht de betekenis gezocht moet worden in het bestendigen van een klimaat waarin de samenleving kan gedijen.

De idee van het katechon sluit daarom aan bij wat in de constitutie van de VSA staat, met name dat mensen gerechtigd zijn hun search for happiness, dat wil zeggen het bouwen aan hun levensgeluk in eigen handen te houden. Hoe zich dat verhoudt tot de res publica blijft een kwestie waarop men geen principiële standpunten kan innemen, maar goed moet zien wat de gevolgen voor anderen of voor het bonum commune zijn. Meteen is dan aangegeven dat in onze benadering de katechon – of is het het katechon – de stabiliserende factor is. Zal zo een staatsbestel zich dan afzijdig houden van sociale zekerheid, justitie, infrastructuurwerken, kunstenbeleid? Geenszins, maar het zal wellicht een belangwekkende discussie opleveren hoe men een en ander kan realiseren. Het gaat dan niet (meer) om mensen bruutweg te veranderen, maar de mens, als de veelheid van personen met gaven en gebreken te zien en met die concrete gemeenschap een leefbare wereld op te bouwen. Kunstenaars kunnen dan hun veelzijdige eigenzinnigheid aan de dag leggen en de overheid kan voorzieningen in het leven roepen om talenten te ondersteunen, zonder zich met de inhoud of de vorm van hun werk in te laten.

Het is in deze dat het gebrek aan zinvolle discussie zich wel vaker ernstig wreekt, want door ons voornamelijk met goede doelstellingen in te laten, kunnen we ook geen stellingen poneren waarvan het tegendeel ook zin heeft. Wat als we geen Assisenrechtbank meer hebben? Zou er dan beter recht gesproken worden? Zou de juryrechtspraak echt de betrokkenheid van de gemeenschap bij de rechtsvinding, waarheidsvinding verhogen?

Binnen het kader van een constitutie, die op zich niet uitgesproken dwingt tot een concrete invulling van wetten, maar wel de verhoudingen tussen burgers, tussen overheden en burgers vastlegt en de legitimiteit van het bestuur staaft, ontstaat dan opnieuw de ruimte voor een behoorlijk en zelfs enthousiasmerend debat: gelijke kansen in het onderwijs? Het tegendeel zou velen onmogelijk lijken, maar zou dat betekenen dat iedereen gelijk begint en gelijk eindigt? Wat voor een eenduidige en saaie samenleving zou dat niet opleveren. En bovendien zouden we verstoken blijven van heerlijke hapjes, prachtig theater en wat al niet meer. Kortom, het verschil ondersteunen kan een behoorlijke bijdrage leveren aan een goed samenleven?

7. Nog eens: “veel geluk, professor!”

Veel geluk, professor en moge u het onheil bespaard blijven dat opportunisten uw pad kruisen of op uw treintje willen springen. Welwillende aandacht bekome u daarentegen wel.

In het krantenartikel zegde u dat u met een aantal geïnteresseerde mensen over de vraag discussieerde of we recht hebben op een betere politiek, wat ons een opperste vorm van politieke betrokkenheid lijkt. Het zal ons maar overkomen dat iemand op deze vraag nee zou antwoorden. Maar u was duidelijker dan dat, u zegde dat het werkelijke debat in de politiek leven vandaag ontbreekt. Meer nog, u rekende uzelf en uw collegae in de Heilige Hallen van de universiteiten mee verantwoordelijk voor het ontbreken voor het gesprek, waaruit nieuw licht kan voortkomen. Het komt ons een eerbiedwaardige betrachting voor.

De negatieve reacties gaven dan ook blijk van een diepgeworteld ongeloof in de mens die zeer betrokken toch geen persoonlijk belang zou nastreven. Ach, natuurlijk streelt aandacht uw ijdelheid, wie zou dat niet zo ervaren? Maar belangrijker is dat politici menen dat zij volstaan kunnen met een mantra over de eerlijke samenleving. Susan Neiman schreef dat goede bedoelingen niet volstaan, meer nog, dat men heel diep moet graven om de ratio van een besluitvormingsproces te begrijpen, wil men het veranderen. Nu Obama bezig is op militair en diplomatiek vlak de koers van de VS bij te sturen, krijgt men in Europa de indruk dat het volstaat dat Mr. President dat in een worp kan bijsturen, terwijl hij met vaak stevige groepen van specialisten te maken heeft, die hun eigen ratio, ondanks de zittende administratie, gebonden aan de president van het moment, wel degelijk staande weten te houden. Hoe zou de president dan hier kunnen volstaan met eventjes aan de boom te schudden, opdat de rotte appelen vallen en de rest mooi kan rijpen?

Veel geluk dus professor, want als we in februari en onlangs weer onze gedachten over een aangekondigde Doomsday (7 juni 2009) bogen, dan was dat niet als onheilsprofeet, maar in de hoop dat partijen en vooral politici hun eigen falen zouden proberen in te zien en net dit zouden doen: opnieuw over realiseerbare ideeën met elkaar in de clinch gaan. Ook het koesteren van virulente vijandbeelden zou dan eindelijk van de baan kunnen zijn. Maar gelukkig zou dan het communiceren niet meer door spin overladen met superlatieven of manipulatief taalgebruik onze aandacht afleiden, maar integendeel ons het genoegen bieden dat ideeën en inzichten ertoe doen. Politiek zou opnieuw een publiek hebben, wat het nu, ondanks de vele pagina’s in de kranten en vele uitzenduren op radio en televisie in werkelijkheid niet meer heeft. Ja, de politieke strijd van gladiatoren in de arena, daar is een publiek voor, maar het publiek is afwezig, zelfs onverschillig, volgens sommigen, als het over keuzes gaat, als alternatieven afgewogen kunnen en moeten worden.

Nog eens en tot slot: veel geluk, professor!

Bart Haers
woensdag 21 oktober 2009

Reacties

Populaire posts