De Europese tuin

De onderstaande recentie van het boek van Luc Panhuysen over de Ware Vrijheid, vergde heel wat aandacht. Ook zorgde het overlijden van Hans van Mierlo voor een bijkomende aandrang de tekst toch maar af te werken. Het is en blijft een essay over hoe een politiek bestel eruit kan zien.


De ware vrijheid
De Hollandse tuin en veelhoofdig bestuur


Luc Panhuysen, De Ware Vrijheid, De levens van Johan en Cornelis de Witt, Uitgeverij Olympus, A’dam 2007, pp. 528, prijs: 25,- €


Het boek van Luc Panhuysen lazen we een in een poging tot een Europese geschiedschrijving te komen, of liever, het is een etappe in een lang parcours. Via Jaap Ter Haar en Visser waren we in onze jeugd op de vleugels van de tijd gaan vliegen door het verleden, maar pas toen we ons als student begonnen vragen te stellen bij de samenhang tussen de geschiedenis van de Duitse landen, de Nederlanden en Frankrijk en hoe dit nog steeds als afzonderlijke, uiteraard vaak tegenstrijdige verhalen verteld wordt in onderwijs en media, begon de zoektocht naar een grotere samenhang. Onder meer Alexis de Tocqueville bood die met zijn korte overzicht van de Europese samenhang rond 1830, maar ook het voortschrijdend inzicht in de onderscheiden, maar doorgaans parallelle ontwikkelingen van Londen tot Wenen, van Zweden tot Portugal, met verschillen, met soms achterstand of voorsprong van het ene land ten opzichte van het andere, maakte duidelijk dat de oude vijandschappen vooropstellen verhindert dat we de gelijkenissen en de onderlinge beïnvloeding op bestuurlijk vlak maar ook inzake artistieke, intellectuele ontplooiing kunnen herkennen. Van Hugo de Groot en Constantijn Huygens, Spinoza en Leibniz, Newton, Hume en Hobbes, maar ook al die anderen, in latere tijden die een eigen grote en vandaag soms miskende ontwikkeling kenden, kwam de inbreng die aan de samenleving een onverwachte dynamiek gegeven hebben, maar dus ook van regenten. En toch, vergelijken we, zoals we aan het eind van dit essay zullen proberen, de politiek van Louis XIV en Johan de Witt, dan zou het wel eens kunnen dat het allemaal niet zo heel erg verschilt, maar wel dat de verschillen belangrijk zijn als het om het concept van de staat en van de burger gaat.

Twee parallelle levens

Luc Panhuysen schetst in het boek “de ware vrijheid” meer dan alleen maar de levens van twee regenten uit de gouden eeuw of van een belangrijk staatsman. Hoewel de biografie soms overladen kan zijn met dikke speklagen details, zien we hier een poging de samenhang tussen de persoonlijke levenssfeer van de protagonisten en hun familie(s) en hun publieke optreden aan de orde komen. En om kort te gaan, Johan de Witt, meer nog dan zijn broer Cornelis, was een primus op school, een wiskundige geest en een verdienstelijk violist. In Leiden studeerde hij het recht en vervolgens doorkruiste hij Europa zoals jongeren uit de betere families deden, vooraleer zich te vestigen als advocaat in den Haag. Vervolgens werd hij, nog zeer jong Raadspensionaris van de stad Dordrecht om vervolgens raadspensionaris van de Staten van Holland te worden, wat hem, als belangrijkste ambtenaar van de eerste stad van Holland en van de belangrijkste provincie, financieel, economisch, politiek, van de Republiek maakte en veel macht gaf in de Staten-Generaal.

Johan “die ’t al doet” de Witt heeft in de Nederlandse politiek een belangrijke plaats, maar hij was staats en in tijden van oranjegekte lijkt dat niet echt op zijn plaats. Maar misschien is het toch nuttig vast te stellen dat hij voor actuele politici, zeker op Europees vlak een voorbeeld is, voor Herman van Rompuy, die in wezen een gelijkaardige functie heeft. Over Leven en werken, maar ook over de dood door lynchen, leest u in het boek het nodige, over zijn handelen als staatsman kan men geen woord te weinig aandragen.

We kunnen over Johan de Witt niet spreken zonder zijn iets oudere broer te negeren, want die maakte in het netwerk van de raadspensionaris zowat alles van op de eerste lijn mee en was vaak verantwoordelijk voor belangrijke aspecten van het beleid, als lid van de Gecommiteerden voor het landleger. Hij stond op de eerste plaats om zijn vader op te volgen in diens functies, want ook Jacob de Witt had al een en ander bereikt naast zijn negotie in de houthandel. Maar juist daarom zou hij niet de hoogste ambten bekleden. En toch heeft hij in het leven van zijn broer en van de republiek een belangrijke plaats ingenomen. Door een kleine “nalatigheid” als rechter, Ruwaard van Putten, zou hij zijn eigen dood in zekere zin mee bewerken. Een barbier zou namelijk een meisje of vrouw gegijzeld hebben en is daar niet om vervolgd, wel om andere zaken van minder gewicht.

Het is van uitzonderlijk belang te begrijpen dat het optreden in zaken van regering van beide broers gedreven werd door een duidelijk inzicht in het algemeen belang. Of het nu in Dordrecht was of in den Haag, in de Staten van Holland, het concept van harmonie en de ware vrijheid was wat hen dreef. En toch, de oplossingen die ze vonden lagen vaak in het vlak dat ook Cromwell, Duitse vorsten en zelfs Louis XIV voor ogen hadden en realiseerden, maar net dat was het opvallende, in Nederland was er geen hoofd van staat, want de Stadhouder zou, ondanks de pretenties ofte aanspraken van Willem II en zelfs Willem III, de Koning-Stadhouder nooit de werking van de Statenvergaderingen en dus de Staten-Generaal kunnen aan banden leggen. Na de dood van Willem III zou er overigens een nieuw stadhouderloos tijdperk aanbreken.

De Ware Vrijheid

Afstammen uit een gegoede familie met maatschappelijk aanzien en politieke macht verplicht, maar sommigen nemen die verplichting ernstiger dan anderen, zoals met Johan de Witt het geval was. Als leerling van de Latijnse school en aan de universiteit van Leiden kreeg hij allicht, zo menen we vandaag, heel wat overbodige kennis over Cicero en Caesar ingestampt maar ook een zekere stoïcijnse levenshouding die het een mens mogelijk maken bij tegenslag overeind te blijven. Ook krijgt zo een jongeman een zekere allure en daar wordt ook aan gewerkt: dans, schermen, paard rijden en nog zo een paar activiteiten die toelaten zich vlot te bewegen in de samenleving, vooral de elite. Want waar wij standsbewust zeggen te verafschuwen, was de jonge regent de Witt daar niet weigerig over, integendeel. Belangrijk is op te merken dat vandaag ook vormen van standsbewustzijn optreden, maar dat daar andere beweegredenen voor aangegeven worden, wat inderdaad tot het vormen van een nieuwe elite aanleiding lijkt te geven.

Aan een hoofd van staat had hij een hekel en de operatie van Willem II, die Amsterdam probeerde te bezetten, zal daar niet vreemd aan geweest zijn. Toch was het logisch dat de staten van Holland er geleidelijk moe van werden dat de prinsen van Oranje vooral oorlogsinvesteringen wilden, terwijl zij vrede wensten om de handel alle kansen te geven. Vergeten we niet dat in Holland nogal wat ijzergieterijen waren waar kanonnen werden geproduceerd en verkocht. Er was dus ook wel iets dat men het militair industrieel complex, maar toch, feitelijke oorlog voeren was er voor de republiek niet echt bij en zeker geen strategische optie.

In het algemeen evenwel waren de regenten er zich van bewust een zeer eigen koers te varen, die sterk afweek van wat in andere landen het geval was. Er waren uitzonderingen zoals Venetië, het Engeland van Cromwell en Zwitserland, maar vooral was het feit dat een samenleving kon functioneren zonder gekroond hoofd voor die gekroonde hoofden een grote bedreiging. Maar de Republiek leek zelf niet met de macht van de regenten overweg te kunnen. De rijkdom was sinds 1598, toen Oldenbarnevelt Landsadvocaat was geworden, enorm toegenomen en de stedelijke elites waren zich bewust van hun rol in het bestel, al liep dat, zoals wel vaker het geval eens uit op schandaaltjes en corruptie. Maar ten gronde was ondanks de bevolkingsgroei, ondanks de instroom van nieuwe arbeidskrachten de samenleving opvallend vreedzaam.

De ware vrijheid blijft natuurlijk een moeilijk te vatten begrip, maar het was, samen met dat andere sleutelwoord van Johan de Witt, de harmonie, een manier om de eigen vorm van bestuur kracht bij te zetten. Ook valt op hoeveel moeite Johan de Witt doet om het regime zonder stadhouder aanvaardbaar te maken. De ware vrijheid zou voor velen vandaag vooral een elitaire club zijn, een regentenbestuur, maar net die kritiek lijkt wat te veralgemenend. De ontvoogding aan het monarchale principe was voor deze generatie politici in de Republiek van groot belang, vooral omdat de stadhouder, Willem II, in 1650 had geprobeerd Amsterdam binnen te vallen en het bestuur naar zijn hand te verstellen. De regenten waren verbijsterd en alleen de ontijdige dood van de stadhouder kon de zaken enigszins redden. Jacob de Witt was één van de regenten die op hun beurt, jaren na Hugo de Groot op Loevestein gevangen werden gezet.

Stadhouder versus bestuurders

De oranjegekte die de laatste weken weer de kop opstak naar aanleiding van de Olympische Winterspelen in Vancouver, laat zien dat het volk zich nog wat graag met Oranje identificeert, zoals ook de jaarlijkse Koninginnedag laat zien hoe verknocht die Nederlanders wel zijn aan hun koningshuis. Ook de politici verstaan zich doorgaans goed met de koningin, al valt er af en toe wel eens iets te horen over republiek, maar dat is een minderheid. Zelden of nooit zal iemand zich staatsgezind noemen, ook al omdat de koning(in) formeel geen deel meer heeft aan de politieke besluitvorming, al zit ze wel het kabinet voor, maar uiteindelijk is het de Tweede Kamer der Staten-Generaal die de soevereiniteit schraagt.

In 1653 was de animositeit groot en toen Willem III opgroeide, werd het conflict alsmaar scherper. Toch nam de welvaart toe onder het bestuur van de Harmonie, van Johan de Witt en zijn omgeving dus. Ook werd het duidelijker veiliger in de steden en het land, want er werd krachtdadig tegen ongeregeldheden opgetreden en dus kwam er naast een zekere welstand ook een grotere rust in de samenleving. Men mag dit niet onderschatten, want vredig samenleven betekent ook voor het volk dat elkeen zich kan ontplooien. Luc Panhuysen schrijft wel dat Johan en Cornelis de Witt zeer standbewust waren, maar tegelijk zien we toch dat de Nederlandse samenleving in de jaren 1650 tot het Rampjaar 1672 behoorlijk voorspoedig verloopt. Maar de kloof tussen volk en burgerij is wel onmiskenbaar en zal op termijn tot een partijstrijd ontwikkelen, rond de Witt versus de aanhangers van de prins, ook bij de regenten.

De auteur laat de regentenfamilies De Witt, De Graeff en de Bickers zien terwijl ze zich wel degelijk op de zaak van de staat richten, maar het blijft in het boek onduidelijk waar het belang gelegen was voor sommigen om toch eerder prinsgezind op de voorgrond te komen, zoals de opvolger van Johan de Witt uiteindelijk zal doen. Maar misschien was de tegenstelling overroepen en was Johan hier te overgevoelig. Want Willem III zal de politiek van Stuart in Engeland niet volgen en hij zal de belangen van de republiek laten voorgaan. Johan heeft overigens zelf de prins geïntroduceerd in het denken over de staat en blijkbaar is deze er niet zo ongevoelig voor gebleken als de raadspensionaris had gedacht.

Staatsgezind

In het raam van de ontwikkeling die in Europa tot stand is gekomen, kan men de gelijkenis met de Republiek der Verenigde Provinciën niet onbesproken laten. Juist omdat het aspect van de gezamelijkheid in het optreden van verder soevereine staten zo belangrijk is gebleken. Nu was het overwicht van de Staten van Holland wel zeer groot op de andere gewestelijke staten, maar goed, het neemt niet weg dat in zaken van oorlog en vrede de gezamelijkheid aan het woord was. Voor de zeeoorlog kon Holland nog wel even zonder expliciete steun van de andere leden van de Unie, maar voor andere aangelegenheden, zeker de oorlog te land, was de gezamelijkheid wel essentieel. In deze was het systeem van Staten, Gecommiteerden en Staten-Generaal wel bijzonder en liet het toe relatief snel tot besluiten te komen. Het besturen van de staat bleek zonder vorst ook zeer wel te lukken en toch bleef men morren, althans een coterie rond de prins en de weduwe van de stadhouder bleven roepen om de Kapitein-Generaal, maar voor Johan de Witt en de zijnen was dat zeer onnodig, want de gestorven Stadhouder had de oorlog na de verdragen van Westphalen en van Münster in 1648 willen voorbereiden en dus had de vrede met de Spaanse kroon hem een deel van zijn macht en bestaansreden ontnomen. Overigens, tijdens de crisis met Frankrijk zou Spanje Holland steunen. Het kan verkeren.

Maar de Oranjeklanten hadden gedurende bijna twee decennia geen verhaal tegen de Raadspensionaris, de Staten van Holland en de regenten, wat het moeilijker maakt hun rol in de politiek van elke dag te duiden. Wellicht is het net in perioden van onzekerheid dat de prinsen van Oranje hun nut konden bewijzen, maar de opbouw van de staat en het verzekeren van veiligheid, recht en onderhoud van wegen en waterwegen, dijken ook, moest dag na dag verzekerd worden. Een behoorlijk deel van zijn dagtaak, zo blijkt uit dit boek bestond er voor Johan de Witt in de praktische beleidslijnen in de Staten van Holland en de Staten-Generaal samen te houden, zorgen dat er continuïteit en voorspelbaarheid was. De man bleek op dat vlak goed overweg te kunnen met de reglementen, met de rangorde ook van betrokkenen bij het bestuur.

Voor de vorming van Europa is dit wellicht een belangrijk toonbeeld van bestuur waar er geen automatische voorrechten en regels zijn, maar waar het geheel niet ten offer mag vallen aan de grillen of belangen van de partijen. Het moet gezegd dat niet iedereen er zomaar hetzelfde over dacht, bijvoorbeeld over de leniging van de staatsschuld. Het runnen van een staat, zo blijkt uit dit boek is weliswaar een zware taak, maar Johan de Witt liet zien dat het niet werk van één man was. Het netwerken was natuurlijk een deel van het verhaal: hij moest de belangrijkste leden van de Staten meekrijgen, steden als Dordrecht, Amsterdam, Rotterdam binden en ook de ridderschap had een rol. Maar voor hem was de ervaring dat de stadhouder had geprobeerd zijn militaire macht te gebruiken om de stedelijke magistraat in Amsterdam te verstellen de motor voor zijn streven naar een stadhouderloos bestel: de ware vrijheid én de Harmonie. Staatsgezindheid impliceerde dus vanzelf een weigering de stadhouder de kans te geven uit te groeien tot een monarch.

Was onder Willem de Zwijger het verstellen van de magistraat door de stadhouder niet in strijd met de belangen van de republiek in wording, dan was al met Maurits duidelijk dat de stadhouder de burger-bestuurders het leven zuur kon maken en erger, zoals Oldenbarnevelt ondervonden heeft en het niet meer kon navertellen. Het mag duidelijk zijn dat het idee dat de republiek gedragen wordt door een grote groep bestuurders, ook op lokaal vlak, ook voor ons van belang is. Men mag macht saai vinden – Johan de Witt zal van Mierlo niet tegenspreken – maar het was een taak, een opdracht die hij gekregen had, van zijn gelijken. Het is dus van belang dat de staat niet autonoom is, los van mensen.

De Witt, Colbert en het bestuur

Nederland kende na de vrede van Munster en van Westphalen een lange periode van stabiliteit en vrede, die de economische situatie sterk verbeterde en het land een grote rust en stabiliteit bracht. De economische ontwikkelingen worden in dit boek niet besproken, maar ja, dan was er nog een 100 bladzijden bijgekomen allicht, want de economie, van landbouw tot moedernegotie in de Baltische landen en uiteraard ook nog eens de bemoeienissen in Indië, of moeten we zeggen Oost- en West-Indië, zodat we ons zouden verkijken op andere aspecten van ’s lands economie. De groei van de VOC – waar men vandaag vooral de negatieve, imperialistische kantjes van zien wil – was in die tijd van enorm belang, om nog te zwijgen van de vele aspecten, van scheepsbouw over wapenproductie, maar ook andere zaken zoals stedenbouw en wegenaanleg, het organiseren van trekschuiten en dat soort zaken meer, dan vergde heel wat bestuurlijke flexibiliteit.

Intussen was in Frankrijk Louis XIV bezig zijn land te moderniseren. Colbert speelde daarin een enorme rol, omdat hij een economisch programma ontwikkelde dat, tja, jacobijns was voor er van Jacobijns bestuur sprake was: gecentraliseerde organisatie, binnen de mogelijkheden van de tijd, de communicatie vooral. Maar toch, regio’s kregen bepaalde productievoordelen voor een bepaald product, van landbouw tot ambacht en industrie. Van productienormen en productnormen was er wel in zekere mate sprake, maar uiteraard niet zo verfijnd als in de moderne tijd het geval zou zijn. Maar ook daar begon de wegenaanleg, de binnenscheepvaart en dergelijke te ontwikkelen. De opdrachten voor de regeerders in Europa, ook in de Duitse landen en Engeland waren in wezen niet zo heel verschillend en ondanks de uiterlijke verschillen in bestuur, met Nederland als buitenbeentje, republiek dus, waren die oplossingen tot op zekere hoogte niet zo verschillend. Wel was de geopolitieke aandacht duidelijk verschillend en de opbouw van een militaire macht al evenzeer. Het zou bijvoorbeeld interessant geweest zijn te vernemen of na Willem III het landleger opnieuw verwaarloosd werd, of dat men uiteindelijk toch een pragmatischer oplossing koos.

We kunnen vaststellen dat Louis XIV er veel aan gelegen was “de natuurlijke grenzen” van Frankrijk veilig te stellen en in het oosten de Rijn in handen krijgen, dus ook de Nederlanden. In Duitsland was er geen eenheid van bestuur, want in de vredesonderhandelingen had Duitsland een weliswaar geringer aantal erflanden gekregen, maar er waren toch nog 39 staatjes, waaronder de stedelijke republieken. Het moet gezegd dat ook daar, ondanks die versnippering economische en culturele ontwikkelingen aan de hand waren, die niet zo gek veel verschilden van wat er in de Republiek en Frankrijk aan de gang was. Wellicht kan men ook voor de Spaanse Nederlanden vaststellen dat ondanks de oorlogen het beleid van Madrid en vooral in Brussel ook alweer analoog bleek aan wat elders gebeurde: de uitdagingen waren gelijkaardig, dus ook de oplossingen. Het grote verschil, denken we, was dat het bestuur in Frankrijk in handen gekomen was van een wilskrachtige koning en een aantal uitgekookte politici die zijn beleid vorm gaven. Maar uiteindelijk kon de koning, met Colbert c.s. ook niet zo erg tegen de belangen van de steden en staten – ook Frankrijk was bij nadere beschouwing een lappendeken, waaraan de koning wel leiding kon geven, maar die eigen structuren hadden, zodat er wel eenheid leek, maar niet altijd bleek te zijn.

Een grotere samenhang in Europa

Europa lijkt nu meer op de Republiek zoals Johan de Witt en zijn kring het zagen, dan we ons vandaag durven in te beelden. De structuur van de Raad van Regeringsleiders en Staatshoofden, van een Commissie en een parlement waaraan nu dus een voorzitterschap over de Raad van Regeringsleiders en staatshoofden is toegevoegd alsook een leidende commissaris voor buitenlands beleid, versterkt dat beeld nog. De verschillen, zoals de oppervlakte, het aantal burgers en de snelheid van communicatie, de veranderde positie van Europa in de Wereld, mogen er ons niet verleiden niet te zien dat iemand als Herman van Rompuy, die overigens slechts maximaal vijf jaar de kans krijgt om die raad in beweging te krijgen en eensgezindheid op belangrijke thema’s die de gezamelijkheid aangaan, te bereiken in wezen dezelfde rol te vervullen krijgt als Johann de Witt. Alle verhoudingen in acht genomen zal de voorzitter van de Raad wel degelijk heel wat vergaderingen moeten bijwonen, met staatshoofden en regeringsleiders overleg moeten plegen, in tête à tête of in grotere groep. Slaagkansen zijn moeilijk vooraf te bepalen, omdat niet enkel de voorzitter aan zet is, maar ook de 27 partners én het parlement én de Commissie.

Misschien zou daarom de idee die de Witt voor ogen stond over de ware vrijheid en de Harmonie wel degelijk voor een begeesterend kader kunnen zorgen om eens eindelijk af te zijn van dat gezeur over Europa dat niet een federatie mag worden en zeker geen verenigde staten van Europa. Het is gezeur omdat Europa nu eenmaal meer geïntegreerd is dan we gemeenlijk aannemen, maar ook omdat Europa nog steeds, zoals de Republiek, soevereine leden heeft. En die paradox wordt niet zo gemakkelijk in rekening gebracht als wel nodig is, wil men van Europa echt een Republiek maken, dus een structuur die een gemeenschappelijk belang heeft en daarover de nationale regeringen, de Commissie en het parlement samen laat handelen. Eenvoudig is anders, maar wie geloven wil dat het simpeler kan en dat dit ook nog eens een keertje snel kan vereenvoudigd worden, gaat voorbij aan het unieke proces dat in dit deel van de wereld mogelijk is gebleken. In 1948 viel het IJzeren Gordijn tussen de westerse landen en de landen van de Comecon, of is het toch pact van Warschau? In 1989 viel de Muur in Berlijn en verdween het IJzeren Gordijn. Het uiteenvallen van Joegoslavië was voor Europa een moeilijke noot om te kraken, ook voor de gezamelijkheid, want oude loyauteiten speelden op, waarbij de Duitse regering Kroatië steunde en de Franse regering een zwak had voor de Serven, zoals in 1914 dus. De oorlogen zijn voorbij, niet zonder enige hulp van de VS, maar er is toch veel veranderd in de onderlinge diplomatieke verhoudingen binnen de Unie. Dat voortschrijdend inzicht valt niet altijd zo op, omdat men het belang van het gezamenlijk optreden zelden in de verf zet.

De Harmonie als symbool voor verdere Europese integratie kan ook meebrengen dat we nog eens gaan kijken naar dat andere symbool, de Hollandse Tuin. Toen Vasily Grossman met het oprukkende Russische leger Duitsland verkende, dan viel hem op, ondanks de ellende van de oorlog dat Duitsland zo geheel anders was dan de steppen en vlakten van Rusland: het was in zijn ogen een tuin. Goed geordend, zoals ook Goethe in zijn Faust II het land er laat uitzien, een polder nota bene, met bomen op de dijken en lange dreven waar alles goed verloopt en eigendommen goed afgescheiden zijn en dat op een economisch aanvaardbare manier. Maar er viel hem nog iets op, zeker ook in die oorlogstijd: de discipline van de burgers. Van militairen leek hij dat te verwachten, maar ondanks het instorten van het Rijk, leken de burgers zich te houden aan regels, over vreedzaam omgaan met elkaar en solidariteit. Dat verbaasde hem en nog meer verbaast me het vandaag, dat we vele van die op het oog saaie aspecten niet willen zien en zeker niet willen waarderen. We beweren niet dat er geen fraude zou zijn, geen soms bikkelharde concurrentie, maar mensen doen elkaar geen geweld aan, ondanks de schijn van het tegendeel vandaag. Er loopt wel iets mis met die orde, die overigens minder opgelegd werd door welk regime dan ook, door welk paternalisme dan ook, maar er was/is een zekere stabiliteit die talenten toestond en toestaat zich te ontplooien. Die houding is iets dat zich gedurende eeuwen heeft gevormd en ons wel eens saai voorkomt, maar veel voordelen biedt. Aan de barbarij hebben we ons ook weten te ontworstelen omdat het naar de overtuiging van burgers aangenamer is een zekere adel van de geest te ontwikkelen.

Besluit

Geschiedenis leert ons geen (morele) lessen, maar laat zien hoe mensen in hun eigen heden, met de kennis van dat moment en inzichten erin slagen een beleid te voeren dat velen ten goede komt, dat vrede en stabiliteit weet te verzekeren. Daarbij werd een zekere retoriek niet geschuwd en werd zelfs aan propaganda gedaan. Maar ik zou de eerste mens met een stevige overtuiging nog willen zien, die zichzelf de kans zou ontzeggen door niet aan propaganda te doen en dus de anderen niet te kunnen overtuigen. In tijden van populisme, zoals we dat nu beleven lijkt het me best nuttig te begrijpen dat de prins ook zijn kansen zag en begreep dat de Witt en hij niet naast elkaar konden functioneren in de Republiek. Maar hij zette naderhand, met de Raadspensionaris Fagel wel het beleid verder dat met de Ware Vrijheid was aangevat. We zien vandaag een grote blinde vlek als het om dit soort aspecten van bestuur gaat en handelen daarom in wezen niet per se beter dan de voorgangers. Politiek kan zichzelf moeilijk verkopen, maar de quasi totale afkeer van het politieke is voor een democratie geen beste zaak. Daarom is het nuttig goed na te denken wanneer we eens in de verleiding komen die domme politici te kijk te zetten, want we weten niet of anderen het zoveel anders zouden doen. Er is ook staatsgezindheid nodig bij de burgers en die ontbreekt vandaag helaas zeer in de samenleving. Burgers dienen in de staat de gezamenlijkheid te zien, zoals de Staten van Holland en de Staten-Generaal dat waren. Maar dat heeft ook nog andere gevolgen, als het om oplossen van lastige problemen als integratie van migranten gaat of infrastructuurwerken. Staatsgezindheid betekent niet de eigen belangen ondergeschikt maken aan het landsbelang, maar wel dat waar die belangen zouden strijden, eerlijke overwegingen een kans te geven en het algemeen belang eventueel een groter gewicht te geven. We kunnen noch mogen verlangen dat de staat burgers tot instrumenten van beleid zou maken, maar we mogen evenzeer, als burgers, niet het feit negeren dat het algemeen belang ook ons, zij het zeer indirect ten goede kan komen. Steun aan gehandicapten belangt alleen die families aan, maar iedereen heeft er wel belang bij dat die niet aan hun lot worden overgelaten. De relatie tussen individuele burger en de staat blijft een belangrijk thema, dat vandaag maar nauwelijks aan de orde komt, op een ernstige wijze dan toch.

Bart Haers
zaterdag 13 maart 2010

Reacties

Populaire posts