Vriendschap en leven


De kleur van de revolutie en andere gedachten
Goethe en Schiller




Rudiger Safranski. Goethe en Schiller> Het vehaal van een Vriendschap. Uitgeverij AtlasContact. 2010.
Pagina's: 344. Prijs: 17,50 Vertaling: Mark Wildschut

Sommige lezers kennen nog nauwelijks een tekst van Schiller en ook Goethe raakt stilaan vergeten. Zijn Bildungsroman, die inderdaad verschillende aspecten van het populaire genre van de queeste-verhalen bevat, Wilhelm Meisters, blijft voor ons een belangrijk ijkpunt, net als “die Wahlverwandtschaften” waarin hij de chemie als uitgangspunt neemt om de relaties tussen mensen te beschrijven en hun evolutie te volgen. Naast het op oog wetenschappelijke laat Goethe een zeer natuurlijke, menselijke en derhalve duistere kant van zijn zeer beheerste dames en heren zien, waardoor de spanningen tussen wat te vatten valt en wat aan ons begrip ontsnapt het lezen tot meer dan een aangenaam avontuur maakt.
De vriendschap tussen twee mannen, tien jaar leeftijdsverschil, die van concurrenten vrienden worden, maar die daarvoor ook voor een deel hun eigen natuurlijke reflexen moeten intomen, laat zien hoe tegengestelden inderdaad tot bloeiende projecten kunnen groeien. Het moet zijn dat we daarvoor vandaag nog weinig oog hebben, zozeer van de berekenende mens uitgaan dat we het samengaan van twee tegengestelde inzichten niet zo goed kunnen vatten. In elk geval blijft het in de Vlaamse pers nogal stil rond dit boek, dat eens te meer laat zien dat het intellectuele leven in het Europa van de Verlichting wel degelijk roerig en revolutionair aan toeging, maar misschien, zo lezen we, was die Revolutie niet echt wat men ervan had verhoopt. Het punt is dat Safranski oog heeft voor wat Goethe beunhazerij noemde en diens afkeer voor de revolutie zag als een geloof dat mensen mits wijs beraad de zaken geleidelijk kunnen veranderen. Al te stellige positiebepalingen, al te grote gewilligheid met grote gebaren de revolutie prediken en uitvoeren, maakt dat men aan wijsheid veel dient prijs te geven en bovendien is men er nooit zeker van dat de revolutie, zoals gezegd echt gunstig uitpakt. Nu, men kan er moeilijk aan voorbij dat het Frankrijk van Louis XV op vele vlakken niet meer de vooraanstaande natie was, die Louis XIV ervan had gemaakt, ook met een revolutionair elan trouwens: de voluntaristische vorst kan de zaken ook ernstig door elkaar schudden. Nu, in zekere zin ging de stilstand onder Louis XVI vooral de instellingen aan, zoals Voltaire met zijn aanklachten tegen de rechtspraak heeft aangetoond, waarbij opvallende gevallen van gerechtelijke dwaling onder de aandacht heeft gebracht. Dat klimaat zorgde er mede voor dat, gekoppeld aan desastreuze oogsten in 1788 en ’89 dat honger, speculatie en onwil de gemoederen overkookten. De Staten-Generaal werd uiteindelijk een Nationale Vergadering, waarin ook leden van de adel, de hoge adel zelfs kozen voor een nieuw bestel.
Goethe begreep niet goed, als burger, dat men de situatie met zoveel omslag aanpakte, want hij wist, als inwoner van Frankfurt dat de burger wel in staat was zelf de zaken in handen te nemen. We zien dan ook dat die burger, die zelf een hoge positie in Weimar kreeg, de hele omslag, vooral de rechten van de mens en de burger wel kon begrijpen, maar eindelijk niet echt een verwezenlijking kon heten. Dat hij met Robespierre weinig ophad, nochtans ook een jurist, maar een aanhanger van Rousseau, mag ook voor zich spreken. Deze situatieschets bepaalt mee het klimaat waarin Schiller en Goethe samen aan de weg hebben getimmerd.
Die vriendschap kwam niet vanzelf tot stand, omdat rivaliteit en afgunst in eerste instantie eerlijke conversatie bemoeilijkten, maar eenmaal het contact gelegd vonden twee tegengestelde naturen elkaar. Het belang hiervan ligt niet enkel in het werk dat zij schreven, al heeft het daar wel degelijk grote invloed uitgeoefend, maar bepaalde het vooral de positie van de Dioskuren, zoals ze genoemd werden, in het intellectuele landschap, in Duitsland in de eerste plaats. Het verhaal van Goethe en Schiller als vrienden behelst zoals gezegd ook hun werken, aan de ene kant de roman Wilhelm Meisters Lehrjahre, waarbij Schiller Goethe op enkele punten wees, maar waarbij hij ook de receptie gunstiger wist te maken, want de eerste delen waren nogal lauw ontvangen. Goethe gaf ook Schiller iets van zichzelf, door hem erop te wijzen dat in de literatuur niet alles helder en klaar gebracht kon worden, zoals in de filosofie te doen gebruikelijk is.
De tegenstelling als bodem voor een gelukkige gebeurtenis, kan ons misschien verrassen, maar de Goethe van de Kleurenleer, die ook met filosofie zo zijn problemen had, wist de filosoof Schiller ervan te doordringen dat de mens, dus ook de epische figuur niet éénduidig kon voorgesteld worden. Maar ook was noch is zo, volgens Goethe, dat het gewone opgedirkt moet worden tot iets groots: de romantici die alles wilden uitvergroten, terwijl het banale op zich betekenis kan hebben en het menselijke, de natuur best boeiend kan zijn. De filosoof Schiller weet dan weer de natuurmens Goethe ervan te overtuigen dat wat zich als duister, als het menselijke bij uitstek in onze natuur laat kennen toch ook niet zomaar ergens in het ijle zweeft. In toneelstukken als Marie Stuart en vooral Wallenstein, waar hij het tragische weet te vatten, zij het niet op een klassieke manier. Vergeten we niet dat hij ook een werk schreef “die Gõtter Griechenlands” waarin hij zich bezint over de betekenis van dat oude Griekenland, waarin, zoals we weten, de tragedie een belangrijke rol speelde. Overigens was ook Goethe zeer met de oudheid bezig en hielden beiden er een pagaan wereldbeeld op na. Toch wil Schiller in Marie Stuart een katholieke communie op het podium te brengen, maar geen van beiden is genegen de heersende christelijke erediensten echt ernstig te nemen, maar in de literair is het duidelijk een thema. In de Bildungsroman speelt het genootschap van de Toren een rol waarin mensen aangestuurd worden iets met hun leven te doen. Het is de externe autoriteit, maar het is wel zo dat de werking ervan niet van dien aard is, dat het hen dwingt, maar juist zoekt hun innerlijke, natuurlijke weg te vinden, waardoor het Genootschap in feite een verhaal wordt dat over opvoeding gaat, over vorming en zelfverwerkeling. Het moet gezegd dat Safranski zelf niet zozeer op het Genootschap de nadruk legt, wel op het romantechnische ervan maar omdat vorm en inhoud bij Goethe zo sterk samengaan, kan men in het Genootschap, naast de verwantschap met antieke vormen, zelfs Egyptische aspecten, onder andere omdat het heidense, maar ook het oriëntaalse voor hen, Goethe en Schiller, naast de Griekse en Romeinse een uitweg uit een christendom dat hen niet meer na aan het hart ligt. Puur atheïsme werkt op de vorsten in die tijd als een rode lap, omdat ook Frankrijk een bewust atheisme gedurende enige tijd weet te handhaven. Kortom, zij moeten dat wel verbergen achter een zeker paganisme en bovendien, de aantrekkingskracht van de Griekse en Romeinse oudheid, maar ook van Egypte etc. mag ons niet ontgaan. Uiteindelijk is van belang op die manier bij Goethe en Schiller een mensbeeld ontstaat dat ambigu is, dat verschillende richtingen uitkan en dat we mensen te zien krijgen als Marie Stuart die uiteindelijk hun vrijheid door resignatie veroveren. Dat is iets wat in deze tijd niet echt zal aanslaan.
Belangrijk is tot slot dat we met dit dubbelportret een inkijk krijgen in de wijze waarop vroeger met briefwisseling werd omgesprongen. Met mails kan men ditzelfde effect bereiken, denken we, maar het is dan zaak de technische middelen niet enkel te gebruiken voor beunhazerij, maar dat is een eigen verantwoordelijkheid. Feit is dat er wel degelijk mensen zijn die bereid zijn op die manier met hun moderne briefwisseling om te springen. Natuurlijk kan men al eens hoog op de poten reageren, maar met de jaren groeit wel de gewoonte, denk ik, aan mails de nodige zorg te besteden, waardoor we opnieuw over zaken van enige betekenis leren te discussiëren.

Bart Haers
zaterdag 17 april 2010

Reacties

Populaire posts