Het leven zoals het ook kan zijn

Queesten van deze tijd
Opvallend dat in de loop van een tiental jaar de roman opnieuw als een queeste kon aannemen, wat in tijden van het spannende boek een verfrissend geluid vormt. Twee ervan heb ik nu een paar maal gelezen, maar eindelijk zijn er wel meer die qua vorm of opzet aan het wezen van de queeste beantwoorden, het zoeken naar het geheim en het ontdekken van een graal, op de een of andere manier. De moderne queeste lost ook wel mysteries op, maar dat is doorgaans wat minder aangenaam dan men zou verwachten, al heeft Goethe ook hier ook de grenzen verlegd en de eis dat de verlichting die de queeste, eens volbracht, zou brengen, wel eens minder rustgevend zou kunnen zijn dan dit voor Lohengrin nog het geval was. Wat Austerlitz, de roman van W.G. Sebald betreft, zou men het ook over Ahasverus kunnen hebben, maar onderneemt die ook geen eindeloze zoektocht naar het geheim van het goede leven?
Heeft het in deze tijd nog wel zin om op zoek te gaan naar een of ander mysterie, want alles lijkt via internet wel te vinden en bovendien, wat is er nu zo wezenlijk dat we haard en huis zouden verlaten om een oplossing te vinden voor een mysterie? Pacal Mercier laat zijn held de klas uitstappen nadat hij in de ochtend een vrouw op een brug heeft gezien in Bern, die Portugees sprak en die hij meenam naar de school, het gymnasium, waar hij al jaren een baken van betrouwbaarheid en zelfs voorspelbaarheid is geweest. Hoewel hij saai lijkt, dragen zijn leerlingen hem op handen, met zijn diepgaande kennis van de Griekse, Latijnse en Hebreeuwse literatuur. Maar uiteindelijk is het een boekje in het Portugees dat hem naar Lissabon zal brengen, waar hij de taal leert en mensen leert kennen die hem hun weten over een persoon, Amadeu de Prado aanbieden, niet altijd even volgaarne, maar toch. De leraar Gregorius Mundus ontdekt meer dan hem lief is, ook over zichzelf en toch, aan het einde lijkt het hem beter denkbaar wat mensen kan bewegen, hoe we tussen het goddelijke en bovenmenselijke zweven en tegelijk steeds weer net niet lijken te bereiken wat we zouden willen.
Vindt Jacques Austerlitz finaal zijn moeder terug, enfin de herinnering aan haar, dan blijft hij achter met de herinnering om wat niet heeft mogen zijn. Tegelijk verliest zijn eigen studie, de bouw van moderne kathedralen zoals het gebouw van Antwerpen Centraal station, waarover hij bladzijden lang spreekt en er de contouren van uit de doeken doet, voor hem alle betekenis. Maar er is een land waar Austerlitz niet komt, Duitsland en waar hij dan ook geen idee van heeft hoezeer het hem had kunnen helpen zijn onderzoek vooruit te helpen. De queeste komt uiteindelijk ook bij een punt waar opheldering geen verlichting meer brengt. De reis van Austerlitz per trein van Praag naar Hoek van Holland en vandaar naar het verre Wales, waar hij een aantal jaren als Dafydd door het leven zal gaan, brengt geen verlichting meer en die hij later nog eens maakt om uit te zoeken welke herinneringen hem beheksen, brengt wel de bevestiging dat hij de oude wereld, die op wrede wijze is vernietigd niet meer zal vinden. Die oude wereld, waarin Duitsers en Joden met elkaar leefden zonder zich noemenswaardig aan elkaar te storen, hoewel er bij sommigen wel een zekere antipathie en erger, antisemitisme kleefde die tot een paroxisme is opgevoerd. Austerlitz wilde als architectuurhistoricus de mateloosheid van de moderne bouwkunde aantonen, tonen hoe in architectuur opvattingen aan het licht kwamen die niets meer met de menselijke maat te maken hadden. In zijn eigen leven speelde die afwijzing van het menselijke een vernietigende rol en daarvan vindt hij in Theresiënstadt een spoor, de uitdrukking zelf. De verteller zal in Breendonk, bij Mechelen, hetzelfde ervaren, hoe menselijke overmoed het menselijke vernietigen kan.
Pascal Mercier laat een Zwitserse erudiet een boekje ontdekken waarin geschriften zijn samengebracht van een man die over zichzelf en het leven een en ander dacht te mogen zeggen en te kunnen zeggen, over de rijkdom van teleurstellingen, over de slijtage der woorden of de ellende van het misverstand tussen mensen, geliefden. Een hogepriester van de rede, maar het is niet de calculerende rede, het is de rede die wil kennen en begrijpen. De persoon van Amadeu de Prado komt uit de verf via eigen geschriften en via de verhalen van anderen, zijn zussen, de ene verknocht tot het ultieme, Adriana, de andere, Melodie, eerder met een afstandelijke sympathie. Ook oude makkers, leraren en medestanders uit het verzet tegen het regime van Salazar komen aan het woord, waarin bewondering en geleidelijk ook kritiek gaan doorklinken, want het kan inderdaad niet, zou men zeggen, dat iemand een foutloos parcours door het leven aflegt. Toch komt het uur van de waarheid voor Amadeu pas laat in het leven, als hij een man reanimeert die vele doden op zijn geweten heeft en er nog vele kan treffen, als hij blijft leven. Maar de arts Amadeu moet mensenlevens redden, ook al is er iets van aarzeling in het reanimeren, toch handelt hij afdoende opdat de man het er leven af brengt. De patiënten, die tot dan grenzeloos vertrouwen hadden in hem, nemen hem zijn gewetensvolle handelen als arts, de eerbied voor de eed van Hippocrates kwalijk wat hem zwaar valt. Zelfs zijn beste vriend, de Ierse apotheker vindt het niet kunnen dat hij de man redde, maar begrijpt nog wel dat hij dat ueberhaupt. De breuk tussen de twee studiemakkers van het lyceu en de universiteit in Coïmbra komt er als er een grote liefde opduikt. Vrouwen spelen in het leven van Amadeu een opmerkelijke rol, zij het dat de ene, bijna als een vriend met hem door het leven gaat, de andere, Fatima zijn bedrogen echtgenote, omdat hij haar nooit vertelde dat hij zich liet steriliseren voor hun huwelijk terwijl zij aan die kinderloosheid ten onder gaat. Maar het is een jonge vrouw, Estephania Espinoza die de twee vrienden vervreemdt en die hem helemaal lijkt eronder te krijgen. Pas laat in de roman zal blijken waarom, maar ook hier zien we hoe het menselijke Amadeu zelf bij de lurven neemt op een moment dat hij denkt eraan het zwakke te ontstijgen. Gregorius Mundus zal in het leven van mensen graven en zijn eigen leven opnieuw bekijken doorheen de geschriften van de 30 jaar vroeger overleden arts, net voor de Anjerrevolutie de dictatuur onderuit haalde en na enige verwarring Portugal een democratisch land werd en later aan de EG en de EU ging deelnemen.
Men kan in Gregorius Mundus natuurlijk eerder dan een man met een queeste een soort chroniqueur van een bijzonder leven zien, zoals Severinus Zeitblom bij Thomas Mann, die de muzikale loopbaan van een uitzonderlijk musicus tot leven brengt. We nemen aan dat de ene lezing niet voor de andere hoeft onder te doen, omdat beide met argumenten gestaafd kunnen worden. Opmerkelijk is dat het romans zijn, ook die van Mann waarin een figuur centraal staat die hoe dan ook de kwintessens van onze cultuur belichamen en derhalve voor ons emblematisch het hoogtepunt in bepaalde opzichten belichamen, maar als mens een prijs betalen voor hun hoger reiken, voor hun opvattingen en de uitwerking van hun kunnen. Want ook bij Sebald is er een begeleidende stem, die afwezig lijkt in de handeling, die alleen maar lijkt te luisteren, maar uiteindelijk wel naar Breendonk gaat om te begrijpen waar Jacques Austerlitz mee worstelde.
Het kan dan ook niet verbazen dat deze werken ook in hoge mate beschrijvende essays blijken van de Europese cultuur, waarbij Thomas Mann de oude opvattingen laat zien die in de oorlog zijn teloorgegaan en Sebald en Mercier de gevolgen van die teloorgang blijken aan te dragen. Men kan hier ook de biograaf van Jozef Knecht uit het Kralenspel van Hermann Hesse in herinnering brengen, een roman die zelf een kritiek was op de banalisering van de samenleving en de cultuur maar die ook liet zien dat een artificiële beleving van de cultuur, de kunsten en de wetenschappen ook niet het ware vormt. Sebald en Mercier schrijven dan wel op verschillende manieren, hun verhalen zijn geen vrijblijvende ontspannende, laat staan spannende boeken met een laagje erbij. Het gaat om een boeiende verkenning van samenleving en hoe problemen aan de orde komen en hoe mensen, samenlevingen daarmee omgaan.
"Ik wil niet in een wereld zonder kathedralen leven. Ik heb hun schoonheid en verhevenheid nodig. Ik heb ze nodig als verzet tegen de platvloersheid van de wereld. Ik wil opkijken naar de stralende kerkramen en me laten verblinden door hun betoverende kleuren. Ik heb hun glans nodig, hun gebiedend zwijgen. Hoe kunnen we gelukkig zijn zonder nieuwsgierigheid, zonder vragen, twijfel en argumenten? Zonder plezier in het denken? Die twee woorden behelzen de uitnodiging tot een allesomvattende gespletenheid, het bevel juist dat te offeren wat de kern van elk geluk is, de innerlijke eenheid en harmonie van ons leven. Ik heb de heiligheid van woorden nodig, de verhevenheid van grote poëzie. Maar eveneens heb ik vrijheid nodig in de vijandschap tegenover alles wat wreed is. Want het een is niets zonder het ander. En laat niemand het in zijn hoofd halen mij te dwingen tot een keuze."
Het zijn de woorden van een jongeman, die afscheid neemt van zijn schooltijd en op het punt staat naar de universiteit te gaan. Niemand heeft deze rede in de aula van het lyceu met applaus onthaald, maar ook lezers blijken deze rede in het hart te dragen, al zou er nog een zin achterna komen, die kiesheidshalve werd geschrapt. De kathedralen, we kunnen niet zonder, maar we gaan er nog nauwelijks heen, de winkelstraten en shoppingcentra lijken die functie voor een aantal onder ons te hebben overgenomen, hoewel het net een veralgemening zou zijn die shoppingcentra net dezelfde betekenis te willen geven. De wereldvreemde arts Prado komt met vele aspecten van het leven zijner patiënten slechts via hen en in hun geval zonder zelf aan dat leven volkomen deel te hebben, in aanraking. Wie immers zou een brief schrijven aan zijn vader, die brief in de loop van jaren aanvullen en uiteindelijk ter lezing geven, waarna blijkt dat ook de vader aan zijn gevreesde zoon een brief heeft geschreven, de zoon die op zijn vierde al zo in elkaar blijkt te zitten dat de vader hem gaat vrezen, gaat vrezen tegenover de zoon tekort te schieten, fataal en volkomen. De vader zwijgt, blijft zwijgen en krijgt aan het eind de rekening gepresenteerd, al zal de zoon zijn oordeel wel enigszins milderen.
Austerlitz kent zijn vader niet, draagt de naam van zijn moeder en weet over zijn vader in Parijs niet zo heel veel terug te vinden. Verscheurde levens die hem maar niet duidelijk worden, maar waarvan hij weet dat ze niet uit eigen beweging verdwenen, wel heeft hij lange tijd alles wat met Hitler en Holocaust te maken had angstvallig terzijde geschoven, wat hem na de ontmoeting met zijn kindermeisje van toen, in de jaren 1934 en volgende niet meer lukt. De wereld van Austerlitz en Prado lijkt in niets op elkaar, maar het zijn toch werelden waarin schaken, muziek, kunst en cultuur een grote rol spelen.
Vraag is hoe het dan gaat, want in de hier genoemde werken zijn niet vrij van kritiek op wat we doorgaans met cultuur vereenzelvigen. De apotheker Jorge blijkt een piano, een Steinway te bezitten, maar kan er niet op spelen. Fatima zweert bij Franse orkestmuziek en altijd is er Schubert of Olympia in les contes d’Hoffmann van Jacques Offenbach, een werk en een rol waarin Agathe Austerlitz zou zijn opgetreden en haar entrée in de operawereld gemaakt zou hebben. Jacques Offenbach die met zijn muziek toch een bijzondere inbreng had, komt aan bod, wat ons laat zien hoezeer een eigen culturele rol van mensen, niet per se afhankelijk van hun afkomst in beide boeken hun rol spelen. Zoals Sebald zelf aangeeft in “les émigrés” stelt, zien Duitsers nog steeds geen mogelijkheid om op een gepaste manier met mensen die Joodse wortels hebben te spreken, om te gaan. Sebald is zelf een Duitser die weet heeft van zijn vader als onderofficier en officier in de Wehrmacht, van zijn sympathie voor het nazisme ook. Hen, zijn ouders, draagt hij niet zozeer na, maar wel meent hij dat Duitsland voor hem als heimat onleefbaar is gebleken. Dit brengt ons ertoe de vraag te stellen hoe we 65 jaar na de oorlog met die erfenis om dienen te gaan in een klimaat van toenemende integratie. Laten we vaststellen dat de Joodse aanwezigheid in onze samenleving weliswaar voor geen problemen zorgt, zoals men wel eens met enige tevredenheid stelt, maar anderzijds lijkt de positieve inbreng van Joodse medemensen in onze samenleving ook niet echt op waardering te hoeven rekenen. Het lijkt er sterk op dat we geen antisemitisme van node meer hebben omdat we deze medeburgers bijna negeren. De andere vraag die deze boeken oproepen is de kwestie van de democratische samenleving, want van de dictaturen van weleer, van Salazar, Franco en het Griekse kolonelsregime wordt niet meer gesproken, terwijl alle aandacht gaat naar WO II en vooral het Nazisme, waar goede redenen voor te bedenken vallen, maar toch is het net omdat daar alle aandacht naar de Endlösung gaat, dat vele aspecten ervan intussen ook bijna vergeten raken, zodat we er de oorzaken en gevolgen voor de Duitse en andere samenlevingen niet goed meer van begrijpen.
Het voorbeeld dat Hendrik de Man, die ten onrechte meende met de bezetter mee een Unie van hand- en geestesarbeiders te kunnen opzetten, waarvoor hij na de oorlog is veroordeeld en waarna hij de vlucht naar Zwitserland heeft genomen, blijft ons bij als voorbeeld voor de gemakzucht waarmee we het interbellum en de oorlogsjaren benaderen. Opmerkelijk in ’s mans curriculum is dat hij zich enige jaren in de VS met het Taylorisme heeft ingelaten, dat hij weigerde te aanvaarden dat België met Frankrijk de Duitse Ruhr bezette en dat hij van 1923 tot 1932 in Duitsland heeft gedoceerd. Kritisch als hij stond tegen de zwakte van de massademocratie heeft hij in België, op vraag van de BWP een plan voor de arbeid uitgewerkt, waarmee hij zich entte op een strakke marxistische lezing en heeft hij de erg verzwakte arbeiderspartij hervormd en georiënteerd op basis van een sociaaldemocratische leest, zonder de vele reformistische trekjes van de partij over te nemen[1]. Wel was zijn kritiek ten aanzien van de partijpolitiek en het parlement niet mals en wellicht een inspiratiebron voor Leopold III, want hij wilde het parlement minder controlemacht geven, om de regering sterker te laten optreden in de markt. Hendrik de Man deed wellicht wat Tony Judt vandaag voorstelde, minus de antiparlementaire aandrang de uitvoerende macht grotere macht te geven. In de jaren voor 1933 had hij de NSDAP zien groeien en wellicht ook gezien dat noch de Zentrumpartei noch de SPD in staat bleken de groei van de nazi’s tegen te gaan. De kritiek op de verrechtsing van Vlaanderen raken we hier even aan, omdat we menen dat de marxist De Man wel degelijk dacht dat een partij als de SPD enkele grote kansen had laten liggen om de NSDAP tegen te houden, door zich te vervreemden van de arbeiders en van de zelfstandigen. In deze benadering sluit de analyse van Jacques Van Doorn wel degelijk aan bij de historische kwestie of en hoe de arbeiders – meer dan de middenklasse – de steun hebben geleverd die Hitler groot heeft gemaakt. De kritiek op de verrechtsing gaat immers uit van de analyse dat het burgerlijke Duitsland Hitler groot gemaakt heeft, terwijl men die 32 % van 1932 niet zomaar sociologisch aan de middenklasse kan toewijzen. Hitler vond nu eenmaal steun bij de industriële elite, bij de culturele en intellectuele elites en bij de arbeidersmassa’s, terwijl er naast het soms gewelddadige verzet met straatgevechten van links ook een burgerlijk verzet bestond, zoals de gymnasiumdirecteur Johannes Fest liet zien. We kunnen moeilijk anders dan vaststellen dat het economische beleid van het nieuwe regime de welwillendheid van de Duitse bevolking bevorderde, maar ook kan men moeilijk voorbij aan de vaststelling dat er kringen waren die het dictatoriale en utopische van dit regime afwezen. Zowel Gregorius Mundus als Austerlitz en diens welwillende toehoorder, Sebald zelf dus ook, hebben in de gesprekken aspecten van het mateloze en van de mateloze aanspraken van dictatoriale regimes onderkend, maar die aspecten zaten en zitten in onze samenleving verweven met de wijze waarop we met concepten en ideeën omgaan.
We weten dat in Nazi-Duitsland de weerstand tegen het regime lange tijd zeer onderhuids is gebleven, omdat er genoeg waren die tegenstanders best zelf wilden aanpakken en vooral bereid waren de Gestapo te informeren. De aanvaarding van het regime bij een groot deel van de bevolking maakte tot het keren van de krijgskansen oppositie quasi onmogelijk. Dat vele Duitsers naderhand die houding hebben verdoezeld kan men menselijkerwijze begrijpen, maar enig zelfonderzoek was hen toch niet helemaal vreemd. Het succes van schrijvers als Böll en Grass, dat Sebald niet zinde wegens al te moralistisch laat zien hoe moeilijk het was gedurende de decennia na de oorlog met zichzelf in het reine te komen. In ons land, vooral in Vlaanderen werd de lezing van deze lange periode beperkt tot aandacht voor Grass en andere critici van de Duitse naoorlogse houding van vergeten. Sebald merkte op dat de Duitsers dat wel wilden, maar het ook niet echt konden opbrengen, zomaar te vergeten. De houding tegen de harde kern van SS-ers en andere Nazikopstukken was een zaak, de eigen houding als burgers was een ander paar mouwen. In Austerlitz zien we dat deze pas zeer laat opnieuw zijn Duitse roots aan het woord laat, als hij ontdekt dat hij uit Praag naar Wales is gebracht en dat zijn moeder in Theresienstadt en vervolgens Auswitz of Sobibor aan haar einde is gekomen. Zijn vader was wel tijdig gevlucht, maar in Parijs, waar hij naspeuring gaat doen, in de Très Grande Bibliothèque van Mitterand vindt hij niet direct aanwijzingen, wel iets anders, namelijk dat we dan wel Hitler van megalomanie beschuldigen, maar niet inzien dat iemand als Mitterand daar zonder veel problemen een vervolg aan kan breien, ten koste van de goede werking van de bibliotheek om als netwerk van de kennis- en informatiedoorstroming, wat Sebald met enig sarcasme heeft neergepend.
Pacal Mercier en Sebald leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan vragen van deze tijd over vrijheid voor de persoon in samenleving die zeer geordend blijken. Toch kan Mundus, omdat hij in zijn eigen school op veel welwillendheid bij leerlingen kan rekenen niet zomaar ontslagen, wat toch te verwachten zou zijn en kan hij eventueel, als het onderzoek in het ziekenhuis geen onoverkomelijke kwaal vaststelt terug les gaan geven, nadat hij de geheimen van Amadeu de Prado heeft ontrafeld en ook voor zichzelf een verhaal aan zijn bestaan kon toevoegen, precies over de vragen naar de mate waarin we vrij zijn naar eigen inzicht te handelen. Ook Austerlitz kampt met aandoeningen van de geest, het brein, maar ontdekt dat de problemen over de bouwwerken van de moderne tijd nog niet voorbij zijn en dat het van belang blijft na te denken over de kwestie hoe men maat kan houden bij het ontwikkelen van concepten, processen en benaderingen. Het geheim dat zij door hun queeste ontdekken, menen te ontdekken bestaat er dus in dat de moderne mens zich niet zomaar op een idee kan beroepen, maar met die idee ook nog eens aan de slag moet, iets wat Jaspers en vooral Hanna Arendt in het denken een plaats had kunnen krijgen. Helaas moet men vaststellen dat net die benadering van ons handelen in de betekenis van denkend optreden voor velen te veel is gevraagd. De aandacht voor het Darwinisme komt ons in die zin emblematisch voor, men wil immers aantonen dat ons gedrag volledig bepaald zou zijn door wat de soort nog steeds meedraagt uit vorige fasen van de ontwikkeling. Omdat de cultuur een en ander op andere wijzen is gaan benaderen heeft Stephen Dawkins memen nodig om dit ook cultureel te vertalen. De discussie over de betekenis van de adaptatietheorie mondt zo uit in een discussie over determinisme en laat weinig over aan de vrijheid van het individu, de persoon om daar op een gepaste wijze mee om te gaan, zoals ook Susan Neiman bepleit in haar essay “Morele Helderheid”, waaraan inderdaad heel weinig aandacht werd of wordt besteed. Gaan we verder op dit spoor, dan betekent de queeste die Sebald Austerlitz naar zijn wortels en zijn leven laat ondernemen meer dan zomaar te weten wie zijn ouders waren en hoe ze dachten, maar dat hij de wereld waarin hij leeft dan toch in kaart wel brengen. Mercier doet in wezen niet veel anders met zijn held Gregorius Mundus. Λυστρον is het woord dat Homeros maar een keer zou gebruiken en waar Mundus zich zorgen over gaat maken als blijkt dat hij het vergeten is, het komt ons voor een prachtige metafoor te zijn voor de eruditie die Mundus hoog acht en die hem bij zijn queeste ontglipt, ten voordele van een menselijker omgang. Lystron zou een schraapijzer zijn, een voorwerp waarmee men vloeren kan afschrapen, om er bijvoorbeeld offerresten mee af te schrapen. Ook de vindplaats ontgaat hem, maar aan het eind houdt er wel aan zijn gezondheid in acht te nemen, maar aan die obsessie lijkt hij minder te lijden.
Mundus heeft nog iets ontdekt wat hem opvallend verandert: in zijn gesprek met de vreemde, de verre geliefde van Amadeu, Estephania Espinoza, die docente geschiedenis aan de universiteit van Salamanca werd en die hij ontmoet als die dame ook reeds vijftig jaar werd, namelijk dat zij Amadeu te hongerig vond, wat hem lijkt te ontnuchteren. Hij weet dat zij queesten voorbij is, juist bij de persoon die Amadeu op het oog de ondergang verder heeft opgeduwd, maar het is de logica van het verhaal dat hij Amadeu van iedereen behalve twee vrouwen alles lijkt te mogen doen, zonder erop aangesproken te worden. Die mateloze vrijheid maakt hem niet minder onderhevig aan een innerlijke dwang, die zijn moeder hem zou ingeprent hebben. Hij wilde teveel en te snel en zette daarmee veel op de tocht. Het zijn geen levenslessen, suggereert Mercier, die men met de calculerende rede kan verwerven, maar men levende ontmoet, als men de tijd neemt te reflecteren, wat in het geval van Amadeu, getuige zijn notities bij het leven gemaakt vreemd kan vinden. Ons komt juist deze paradox boeiend voor, dat men over heel veel ongetwijfeld prangende zaken kan bedenken, maar niet altijd doordringt tot het eigen zelf. De spiegel die men zich voorhouden wil, zal niet altijd laten zien wat ons welgevallig is, maar tegelijk kan ons tot mooie gedachten inspireren.
Als we dus nog eens in de salle des pas perdus van het station Antwerpen Centraal staan, zullen we ons herinneren dat daar een lange queeste kan beginnen, al beseffen we dat we die queeste al enige tijd bezig zijn, maar wat we zoeken staat ons niet altijd helder voor de geest. Lange tijd leek dat een moeilijkheid, nu begrijpen we, heeft het geen zin om ons daar ongerust om te maken, de zoektocht levert af en toe parels op, al eens de glimp van een graal, veel schoonheid en ergens ook een zeker inzicht in onszelf en anderen, maar ook hoe we zelf in dat netwerk meer zijn dan reagerende wezens.
Het is in die zin dat deze boeken naar ons inzicht de mogelijkheid bieden na te denken over de betekenis van de cultuur, van de klassieken en het nieuwe. Het nieuwe afwijzen hoeft niet volgens andere criteria dan we hanteren voor de klassieken of op absolute gronden te gebeuren, het aanvaarden evenmin kan men aan specifieke criteria onderwerpen, bijvoorbeeld dat iets nieuw is. De vragen zijn wezenlijk dezelfde: vertellen die ons iets en kunnen we er van genieten.
Gelezen:
Pascal Mercier, Nachttrein naar Lissabon. Uitg Wereldbibliotheek 2006; 414 pp; € 22,50
W.G. Sebald, Austerlitz. 333 pp. Met illustraties, ongewoon voor een roman. De Bezige Bij,
Bart Haers
Vrijdag 13 augustus 2010


[1] Het blijft moeilijk zomaar in enkele zinnen het reformatorische aspect van het socialisme te omschrijven. Het eenvoudigste zou zijn dat de sociaaldemocratie de revolutie omzette in beleid en de weg van de geleidelijkheid koos, maar daarmee is lang niet alles gezegd. Bovendien kende België geen socialisme in strikte zin, wel een Belgische Werkliedenpartij, die vanzelf al minder revolutionair dacht en handelde. Het marxisme dacht ook in termen van genationaliseerde industrie, waar de BWP/POB pas laat toe kwam en nooit echt overtuigend mee lijkt te hebben uitgepakt.

Reacties

Populaire posts