Studeren, een levenslang voorrecht

Kleinbeeld

De collegezaal

De Tweede Germaanse Klankverschuiving

Als student Geschiedenis zat ik op dinsdag in de late namiddag in tweede kandidatuur les te volgen bij professor Johan Taeldeman, die ons de geheimen en kenmerken van het dialect bijbracht. De prof kon zijn pijp niet laten liggen zodat er in het lokaal oftewel het seminarie voor dialectkunde een aangename tabaksgeur hing, vonden we er ook aangename werksfeer, waarin ons heel wat vertellenderwijs werd aangedragen over hoe de taal ontwikkelde en waarom er in Vlaanderen en de Nederlanden lange tijd zoveel dialecten zich konden handhaven. In wezen waren het er minder dan men zou denken, omdat men vaak de rol van de taaleilanden, die steden vormen als een referentiekader zag om te besluiten dat elk dorp een eigen dialect had. In feite ging het om grotere gebieden die een gemeenschappelijke woordenschat en grammatica en uitspraak hebben, terwijl op de taaleilanden, een stad als Gent bijvoorbeeld, een eigen dialect kon ontstaan dat in de loop van de eeuwen een eigen taaleigen voortbracht en zelfs een specifieke klankkleur in de lucht hing, met als een van de belangrijkste, opvallendste kenmerken de zogenaamde Franse R, de huig-r. Onlangs viel in NRC te lezen dat de Nederlanders hun R aan het verliezen zijn en geleidelijk meer een soort Engelse keelklank voor in de plaats zetten. Net dankzij Taeldemans college kon ik mij die evolutie herinneren, waarbij uit onderzoek was gebleken dat de verschuiving van de rollende r naar de huig-r pas goed honderd jaar geleden plaats heeft gevonden en dat het de stadsjuffertjes waren die dit als element van prestige opnamen en zo later ook doorgaven aan hun kinderen.

Uiteraard kwam er veel meer aan de orde, zoals in zo een seminarie te doen gebruikelijk is, want het ging inderdaad om mechanismen van klankverschuivingen, bijvoorbeeld van put naar pit of naar poet… wat de streekeigenheid van het dialect versterkte. Dat in de loop van de jaren nieuwe inzichten groeiden, dat we ons gingen afvragen hoe bijvoorbeeld de groei van de voorsteden in Gent en Antwerpen – aspecten van de evolutie in de 19de eeuw, die nauwelijks aan bod komen, omdat men zoveel liever spreekt over de verhuis van Vlaamse arbeiders naar Charlerloi of Luik – maar die ook zo hun invloed hadden op de ruimtelijke ordening en de taal. De invloed van de Brabantse dialecten op de Vlaamse vormt daar ook een onderdeel van. Hoe en of de moderne media en het entertainment hierop nog eens een versterkende invloed heeft gehad, blijft ons intrigeren.

Natuurlijk, er waren ook de uren cultuurgeschiedenis van de middeleeuwen, bij Ludo Milis, waar de polutio nocturna aan de orde kwam en waar we talloze teksten lazen over wat geoorloofd was, maar ook hoe gestrengheid in de regelgeving en gepondereerdheid om de voorrang twistten en dat de kerk, de theologen en magisters, bisschoppen, paus, nu eens deze en dan weer de andere richting insloegen. Het ging natuurlijk niet om dat nachtelijke overvloeien, maar om de wijze waarop de kerk omging met iets dat louter fysiologisch is en onvermijdelijk wanneer een man niet tot expliciete seksuele handelingen overgaat. Rituele onreinheid was het probleem dat moest opgelost worden, want wie onrein was mocht niet tot het altaar treden, laat staan de consecratie uitspreken en dus het mysterie van de transsubstantiatie voltrekken, maar ook het nuttigen van de maaltijd des heren was gebonden aan die reinheid. Belangrijk was dus hoe opnieuw rein te worden omdat dit met minder of meer nadruk als voorwaarde voor de goede christen werd gezien. Er deed zich intussen wel een verschuiving voor van rituele (on-)reinheid naar zondigheid. Wat Prof. dr. Ludo Milis ons bijbracht was dat de kerk daarbij geleidelijk overging van een controle op het uiterlijke gedrag, het onderhouden van de zondagsplicht tot het interioriseren van een gedrag, met daaraan gekoppeld een geinterioriseerde controle, via de oorbiecht. Zo kon de kerk de naleving controleren, beheersen, maar meer nog een maatschappelijk en particulier gedrag promoten dat tot in de jaren zestig het publieke leven en de levens van particulieren sterk beïnvloedde. Tegelijk zien we dat ook hier verstedelijking voor een bijzondere evolutie zorgde, waarbij de boodschap van de kerk niet meer onverkort gevolgd werden. Het gezin met twee kinderen werd overigens al in de jaren vijftig en zestig als model voorgesteld, via taalboeken. Kortom, het beeld bleek merkwaardig anders dan de leer voorhield, terwijl velen nog menen aan het oude beeld te mogen vasthouden.

Na verloop van jaren is die visie vruchtbaar gebleken om te begrijpen dat de kerk inderdaad veel greep had op de persoonlijkheid van mensen, maar het bleef afhankelijk van de betrokkenen, de predikant op het preekgestoelte en de biechtvader tegenover een biechteling, c.q. de gelovige dus, of dit een dwingend formalisme werd dan wel een boeiende confrontatie kon worden waarin het oordeelsvermogen van de biechteling en de biechtvader gerespecteerd werden. Helaas is dat laatste al vroeg verdwenen, verdween het aspect van beheerste, gepondereerde aandacht voor de pastorale zorg, waardoor de kerk ook de greep op de gelovigen zag verschrompelen. De zondigheid van de mens en de daaraan gekoppelde aandacht voor de seksuele moraal heeft naarmate de samenleving de burgerlijke victoriaanse moraal liet schieten, heeft de kerk niet meer alleen kunnen volhouden. De invoering van de pil vormt voor ons in dit opzicht een merkwaardig scharnierpunt, dat om velerlei redenen niet tot cultuurpsychologisch onderzoek heeft geleid. Zoals we al langer betogen is dat immers wat onze samenleving zo sterk beïnvloed en waar – voor mannen – zoveel onzekerheid van uitgaat,

We schrijven dit alles niet neer uit nostalgie, maar dit putten uit het geheugen en dat verbinden aan actuele evoluties, middels het blijven studeren op eigen houtje van deze aspecten van onze cultuur en samenleving, hebben ons inderdaad tot het inzicht gebracht dat het studeren aan een universiteit, als het goed is, deuren opent en toegangen, die ons kennen verrijken en ons als persoon toelaten verder op die gelegde basis verder te gaan. De studiejaren aan de universiteiten vormen dan het begin van wat een levenslang leren moet heten. Het voorbeeld van een vader die elke maand naar de wetenschappelijke nascholing in zijn eigen discipline trok, zal daarin wel meegespeeld hebben net als het feit dat we werkelijk voor de geschiedenis een grote interesse hadden en hebben.

In het licht daarvan vinden we de discussie over de millenniumstudenten een vreemde bedoening. Hoe dan ook waren er ook in de jaren 1980 tal van ongeïnteresseerde studenten die er hun broek kwamen verslijten, maar ook hing het af van de groepen, hoe groot die waren, of men echt tot diepgaande cursussen kon komen. Maar ook de inleidingen in onderscheiden gebieden van het metier van de historicus, hebben en behouden hun betekenis, zonder dat die bindend zijn, maar evenzeer sokkels voor kennis in een bepaald gebied. Die kennis ligt dus niet vast en naarmate we nieuwe inzichten verwerven is het wel eens nuttig de sokkel zelf opnieuw te gaan bekijken. Helaas moeten we vaststellen dat er in Vlaanderen, voor een breed publiek niet zo heel veel synthesewerken meer geschreven worden, waar een state of the art aan de orde komt.

Ook werd het ons duidelijk dat de discussie over de democratisering van het hoger onderwijs louter kwantitatief werd gevoerd en de relatie tussen kennisverwerving, algemene ontwikkeling van personen en het maatschappelijke leven, zeg maar het culturele leven in brede zin, helemaal niet heeft geleid tot een samenleving waarin het kennen niet enkel dient voor broodwinning, maar ook voor het onderhouden van het gesprek. Men zou van cultuurpessimisme kunnen gewagen, maar eerder moeten we vaststellen dat wat we bestuderen en hoe er niet toe geleid heeft dat dit in het maatschappelijke verkeer heeft geleid tot een grotere verstandhouding en tegelijk het besef dat een specialist in een vakgebied niet zelden vele confraters heeft in de samenleving, maar ook dat wie leek is op een of ander gebied, over de instrumenten, het begripsvermogen beschikt om met de kennis over andere domeinen te na te denken er zinvol mee aan de slag te gaan.

Het tegendeel lijkt ons haast het geval, want waar voorheen de media die zich tot de middenklasse richtten ook berichtgeving over de academie en de universiteit brachten. Vandaag zien we wel dat universiteiten hun eigen alumni informatie bezorgen als instrument voor hun marketing, maar er zijn weinig of geen bladen waar het denken, het onderzoek op een ernstige manier wordt voorgesteld. Maar belangrijker nog is dat politieke, maatschappelijke kwesties vaak op een opvallend eenvoudige manier worden voorgesteld. Net het verhaal van de democratisering van het onderwijs of het verhaal over democratische waarden bij veertienjarigen laten zien dat we echt met een infantiele communicatiemachine te maken hebben. Veertienjarigen zijn vaak zeer geïnteresseerd in de wereld, maar niet in degene die ze elke dag zien, wel een wereld waarin zij zich voelen passen of een rol in willen spelen. Democratie en politiek van dagelijkse aard kan hen niet echt boeien. Wie zal het hen kwalijk nemen? En dat men dus eerst onderzoekt waar die jongeren mee bezig zijn: hebben ze buitenschoolse activiteiten, lezen zij buiten de verplichte lectuur van school, doen ze iets met kunsten? Laten we ook kijken of die waarden door dat alles niet aangeboord worden en zich ontwikkelen. Onze kritiek naar zo een onderzoek en de reactie erop door de minister getuigt van zoveel wereldvreemdheid dat een mens zou gaan wanhopen. En eerlijk is eerlijk, ook de media spelen hier dat spel van simpelheden mee.

Hoe moet men dan de discussie over kindermisbruik in de kerk gaan waarderen? Het blijft voor ons een open vraag waarom men anno 2010 die kwestie op deze manier aanhangig heeft gemaakt. Er zijn onmiskenbaar priesters die jongentjes niet met rust konden laten of met pubers en adolescenten wat men noemde gevaarlijke vriendschappen ontwikkelden. Het knaapje van 10, twaalf jaar zal zich wellicht wezenloos schrikken, de jongeman, doorgaans, die op college of in de jeugdpastoraal met priesters een vertrouwensband ontwikkelen kon, kan wellicht ook vormen van misbruik van vertrouwen en macht ervaren hebben, maar of er dan nog van fysieke overmacht alleen sprake is, blijft onduidelijk. We kunnen aannemen dat mensen niet aanvaarden dat priesters anderen de les lezen over seksuele moraal en er dan zelf de hand mee lichten. Maar de scherpe toon van mensen die al lang de kerk om velerlei redenen verlaten hebben, verrast ons. Bovendien moet men vaststellen dat gedurende eeuwen, decennia, verkrachting van vrouwen, laat staan van kinderen echt vervolgd werden, als het al tot aangifte kwam. Natuurlijk is dat geen vrijbrief, maar anderzijds, we zouden het zeer betreuren als de slachtoffers van schrijnend kindermisbruik slechts dienen moeten om een andere agenda invulling te geven. Vooral is dat onze vrees omdat men heel duidelijk de rol van de kerk – in het licht van de leegloop – niet snel genoeg nog verder kan aftakelen. Goed, die kerken lopen leeg, priesters hebben vaak geen boodschap meer voor de moderne leek, die goed geschoold is en zelf met interessante lectuur uit de voeten kan, maar anderzijds de oude anticlericalen zien hun eigen werking niet aan belang winnen. Een organisatie als SKEPP, die voortdurend zit te vitten over pseudowetenschap, houdt zich dan ook vaak minder bezig met het promoten en verspreiden van actuele wetenschappelijke inzichten, maar het bestrijden van allerlei vormen van charlatanerie. Het is het goede recht van die organisatie, maar of dat zo enthousiasmerend werkt, blijft maar de vraag.

Net uit het blijvend bezig zijn met nieuwe inzichten in verschillende disciplines en proberen die te bereiken, kan men die dynamiek verder voeden om in deze tijd met maatschappelijke thema’s bezig te zijn zonder in een primair “sic ac non” te vervallen al is dat wel het begin van kritisch denken, het blijft een stap in de ontwikkeling van het denken. De lectuur van enkele stukken over de wetenschapper André Geim, die het grafeen ontwikkelde, met een collega, maar ook vertelt over hoe hij al eens gewoon voor de grap iets gaat onderzoeken dat niet a priori ernstig onderbouwd is, maar dat hij gaandeweg weet te verbinden met ander onderzoek, leek me zo boeiend dat ik mij erover verbaasde het verhaal van de zwevende kikker niet bekender was.

Nog eens, het was niet omdat we nostalgie koesteren voor de tijd dat we rondliepen op de Blandijn in Gent en al eens plompverloren het verkeerde college binnenliepen, om eens te horen, dan wel heel wel overwogen bij deze historische taalkunde en semiologie gingen volgen en bij een ander de kerkgeschiedenis van de middeleeuwen, dat we dit vertellen, wel dat we beseffen dat die colleges het begin waren van een reis door vele kamers van de wetenschap. Studenten die klagen over de saaiheid van hun leerstof? Het kan altijd, maar niemand is verplicht universiteit te volgen. Voor velen lijkt nu net dat het probleem te zijn, dat ze dit onderwijs als plicht zien en vaak niet goed weten wat er later mee aan te vangen. Als ik over een viaduct, een verkeersknooppunt rij en zie hoe verschillende richtingen gebundeld en ontkoppeld worden, met bruggen en doorgangen, weet ik dat een groep ingenieurs die hele verkeersstroom en –knoop wel degelijk heeft moeten ontrafelen alvorens met een behoorlijke oplossing te komen. Het blijft ons verwonderen waarom die lieden, m/v niet meer waardering krijgen. Het vormt, menen we, nu net ook de kern van een hogere opleiding dat het nadenken over het werk van anderen in het maatschappelijke bestel, en er de nodige waardering voor op te brengen. In die zin vrezen we dat de academie eindelijk niet meer zoveel wenst bij te dragen tot het overdragen van humanistische waarden.

Vriendelijke groet,

Bart Haers

24 november 2010

Reacties

  1. 1.U schrijft: “Nog eens, het was niet omdat we nostalgie koesteren voor de tijd dat we rondliepen op de Blandijn in Gent…” Maar gans deze bijdrage druipt , zelfs tussen de kieren, van de nauwelijks verholen gekoesterde nostalgie.
    2.Er is in deze bijdrage niet alleen nostalgie maar ook een grote mate van exhibitionisme; soms rakend aan het ontroerende.
    3.Hier en daar een bedenking die kant noch wal raakt, maar hier en daar ook wel bedenkingen die schrander, pertinent en buitengewoon ter zake zijn.
    4.Het curriculum vitae van iemand die een opleiding heeft genoten/gevolgd van historicus is heden ten dage meestal verbazingwekkend. Mensen die een opleiding hebben genoten/gevolgd in de zogenaamde beta-wetenschappen, doen meestal nogal geringschattend over historici. Mijns inziens onterecht; maar het is onmiskenbaar: begeef je maar eens een aantal weken in het (universiteits)studentenmilieu. Betas’s vinden meestal de “discipline” genaamd “geschiedenis” geen echte wetenschap. Het is uiteraard niet met een beter historisch inzicht in een of andere godsdienstoorlog dat de neuro-wetenschap, de farmacologie of de chirurgie een vooruitgang zal boeken die nuttig is voor heden en toekomst.
    5.Ik vond dit leuk om lezen. Leuke titel ook die “Tweede Germaanse Klankverschuiving”. Het lijkt wel de titel van een thriller.
    6.Slotbemerking omtrent uw slotbemerking: de academie is er niet om waarden over te dragen. De academie is er om bestaande kennis over te dragen en nieuwe wetenschap (in ruime zin) te verwerven. De academie heeft geen ethische doelstelling (en gelukkig maar!).

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank voor de opmerkingen, maar het is toch wel bizar dat men een onbezorgde tijd, niet zou mogen koesteren, dat men die momenten van een immense groei, die men in die vier of vijf jaar studie ervaart niet als iets goed zou mogen beleven en nadien, inderdaad koesteren. En toch, het is geen nostalgie of weemoed, maar het besef dat het mooi was dat we dat mochten meemaken. Het is dan ook de reden waarom ik het studeren zelf ook anderen wil gunnen.
    Exhibitionisme? Hoezo? Wat ik beleefde buiten de collegezaal komt hier nauwelijks aan bod, maar dat het genoegen zelf, het proeven van de sfeer echt wel waardeerde, dat kan ik niet verhelen.
    Over wat schrander is en wat praat voor de vaak, daarover zal het allemaal wel draaien, want ik heb er een vermoeden van dat u denkt over wat ik omtrent het ontwikkelen van de kerkelijke visie over fysiologische verschijnselen schrijf. Nochtans zeer leerrijk om over controlemechanismen na te denken.
    En ja, de academie geeft waarden door, de studie leidt ook tot het organiseren van een eigen waardenschaal. De universiteit was in oorsprong een vrije instellingen, werd nadien vaak door de kerk of de overheid geinstrumentaliseerd, zoals die nu door de markt wordt geinstrumentaliseerd. Maar wel heeft u gelijk als u zegt dat dit niet het doel of de bestaansreden van de academie is. En ja, nog eens Hamlet en de etropie, het ene kennen hoeft het andere niet uit te sluiten. En neen, wie geschiedenis kent zal niet het graffeen uitvinden, maar misschien wel kanttekeningen kunnen plaatsen bij een wetenschapsbeleid dat al te doelgericht is, in plaats van, zoals André Geim zegt, af en toe eens te spelen in het laboratorium.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik erger mij blauw aan mensen die een universitaire graad hebben behaald in een of andere discipline en die daarna iedereen die iets wil zeggen dat- naar hun mening- hun zogenaamd vakgebied nabij komt, onmiddellijk neersabelen als onbevoegd en derhalve als best zijn/haar mond houdend. Op fora en in de media beginnen ze hun betoog dan steevast met uitdrukkingen als “ als historicus, als jurist, als psycholoog, als chemicus, als dokter” enz. ben ik van mening dat…. Alsof zulks hun (meestal onbestaande of schamele) argumenten meer gewicht zou verlenen. Je schrijft “En ja, de academie geeft waarden door, de studie leidt ook tot het organiseren van een eigen waardenschaal.” Ik vind dat onwaar en onzin. Wat de universiteit in oorsprong was, dat is misschien een leuk weetje voor een historicus, maar is eigenlijk totaal irrelevant als argument over de rolbepaling van de universiteit anno 2011. Hoe de machtswissel tussen de vierde en de vijfde dynastie in het Oude Egypte is verlopen, is vast buitengewoon boeiend om weten. Maar we zijn met veel meer dan 6 miljard van de soort homo sapiens sapiens ; hoeveel procent zal het worst wezen hoe die machtswissel is verlopen? Kennisoverdracht en kennisvergaring: dat is de rol van een universiteit anno 2010. Waardenschalen zijn ongetwijfeld niet onbelangrijk; maar dat is niet de taak van een universiteit. De vraag hoe tumor x het beste wordt bestreden (en vele andere voorbeelden van dergelijke wetenschappelijke vragen) lijkt mij niet te leiden tot het organiseren van een eigen waardenschaal. Maar ik geef het op. Het is uw blog en jij verkondigt daarop maar naar hartelust je eigen “waarheid”. Maar één ding moet ik je nageven: de titel “De tweede Germaanse klankverschuiving” is intigrerend; een al dan niet autobiografische roman (thriller?) met dergelijke titel is misschien in voorbereiding? Ik kijk er reeds belangstellend naar uit.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Wie ik nu ben en wat ik nu vermag heb ik uiteraard ook aan mijn studie te danken, maar sindsdien heb ik veel aan den lijve ondervonden en heb ik nog een en ander zelf ter hand genomen, wat studie betreft. Uiteraard is de universiteit een plaats waar men studeert, onderzoek leert verrichten en verricht, waar autonoom denken de kern van de zaak vormt.
    U heeft gelijk dat men zich niet teveel op die academische graden blind moet staren, laat staan er een autoriteit aan kan ontlenen. Er zijn bijzonder waardevolle mensen die de universiteit nooit van binnen gezien hebben, maar dat neemt niet weg dat wie dat voorrecht wel had, intussen zeer veel medeburgers, er ook maatschappelijk iets mee kan aanvangen.
    Wat u zegt over de waarden, voor mij gaat het uitdrukkelijk om humanistische waarden, kan ik wel begrijpen, maar toch, techniciteit alleen lijkt me niet los te staan van wat men kan. Neurochirurgie vermag veel, maar soms staan zij machteloos tegen een tumor, zodat men zich wel moet afvragen wat te doen. Dit gaat niet zonder reflectie, zonder diepgaande discussie over de plichtenleer. En overigens, filosofie vormt in elke opleiding een van de voorbereidende vakken, net omdat het filosofische debat mee aan de grondslag lag van de universiteit, maar inderdaad, de tijden zijn veranderd.
    Maar wat men soms lijkt te vergeten is dat de kennis die men opdoet bij het studeren is dat dit geen feitjes zijn an sich, maar theoretische concepten die een groter verband laten zien. Het kan zijn dat we zoek zijn naar de absolute verklaring van het alles, of een theorie over alles, maar de vraag is of wat de fysici ontwikkelen voor biologen of chemici van belang is binnen hun eigen discipline. Het gaat erom, denk ik, dat kennis kan aanzetten tot reducties van de complexiteit, maar ook, wat wij verkiezen, de complexiteit net verhelderen, zonder de aard ervan te ontkennen. Bekloeg Arthur Schopenhauer zich al over de middelmatigheid van de universiteit, dan valt te vrezen dat de democratisering de universiteit verder herleiden zou tot een vakschool, wat die niet is. Wetenschap bedrijven betekent immers ook nadenken over de methode en de methode bijstellen als die niet voldoet. Natuurlijk dient een arts in staat te zijn tot een goede anamnese en diagnose, de ingenieur moet bruggen kunnen bouwen en een complex wegennet laten functioneren, nieuwe materialen te ontwikkelen... Maar filosofie, zuiver wetenschappelijk onderzoek hebben ook hun plaats en ja, de feiten van het verleden hebben ook hun betekenis, niet op zich, maar in grotere verbanden, zoals de ontwikkeling van de inzichten over de res publica of de aard van de menselijke natuur. We leven vandaag vaak met de idee dat onze voorzaten een stelletje ruwe knuppels, behept met taboes en inhibities, maar wie Voltaire ontmoet of d'Holbach, zal merken dat het leven toen boeiender was, zij het in andere omstandigheden, zonder internet, maar met potskoetsen, absolute vorsten en een kerk die vaak een wijkplaats was voor sloebers.
    Over klankverschuivingen denken we grondig na en misschien komt er nog wel eens iets.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts