Samenleving en politiek

Mens en samenleving

In de tuin van Clio

Bij de discussies over de staatshervorming en de politieke situatie in dit land, maar ook ruimer, over Europa, de Verlichting en de moderniteit, merken we telkens weer hoezeer we onze ergernis verbijten over de wijze waarop sommige geleerde heren en ook wel eens dames naar dat verleden kijken. Het beeld dat zij ervan ophangen is vaak en altijd weer helder, kraakvrij, maar ook smakeloos, want het bloed, het zweet en de tranen zijn in statistieken verwerkt, de polemieken tot slagzinnen gedistilleerd en het dagelijkse leven in scherpe tegenstellingen van clair-obscur die echter vaak de werkelijkheid niet raken. Er deugt iets niet aan wat in de opiniepagina’s over onze land en over Vlaanderen verteld wordt, maar wat het is, wil ons niet meer helder worden.

In wezen lijkt het erop dat sommigen naar de geschiedenis kijken met de bril van de ideoloog, die vooral dat ene thema voor ogen heeft, maar als we dan vernemen dat Elio di Rupo horen beweren dat er in Vlaanderen bij de media zoveel blinde partijzucht, lees: flamingantisme, zou leven en we bekijken de oogst van afgelopen maanden, dan merken we dat vooral mensen aan het woord kwamen die blind blijken voor de geschiedenis die zich in Vlaanderen heeft afgespeeld en binnen België niet zonder gevolgen is gebleven.

Over armoede van de geest en schaarste

Graag brengt men in herinnering de armoede die in Vlaanderen van 1840 tot 1960 zou geheerst hebben en plots, als bij toverslag in onvoorziene welvaart zou zijn omgeslagen. Het heeft geen zin om te beweren dat er geen armoede was, want er was zonder enige twijfel wel degelijk een ongelijke spreiding van de welvaart, maar wat opvalt is dat men de dynamiek in de periode zelf niet wil of kan zien. Nu, een deel is te wijten aan het feit dat zowel de linkse arbeidersbewegingen, zowel de socialistische als de christelijke belang hadden bij de mobiliserende gedachte dat de arbeiders uit hun miserie moesten bevrijd worden, net zoals de kleinburgerlijke bewegingen die de Vlaamse gedachte ingang wilden doen vinden en houden, dit het verhaal van de armoede warm hielden, ter mobilisatie van de troepen.

Maar het getuigt van armoede van de geest als men naderhand dat beeld niet heeft willen bijstellen, terwijl er niettemin aanleiding toe is, want met het verhaal van de arme sloebers kan men de verstedelijking van Vlaanderen en de vorming van de suburbane ruit niet verklaren. Meer nog, een stevig gedeelte van het bouwkundige patrimonium laat zien dat er zich in Vlaanderen vanaf de vroege 19de eeuw een middenklasse heeft gevormd, die bepaald niet arm en miserabel leefde, zonder daarom in weelde te zwemmen. De crisis van 1845-1848 heeft volgens de historicus Chris Vandenbroecke in Vlaanderen lange tijd een grote invloed gehad, omdat vele boeren met kleine uitbatingen niet meer van hun grond konden leven en ook niet meer op een goed betalende huisnijverheid konden rekenen. Die observatie blijft staande, ook als men er oog voor heeft dat in steden en op het platteland een groep buitenlui van gezeten (pacht-)boeren, ambachtslui ook, om een aantal renteniers, advocaten en dokters niet te vergeten die geleidelijk met de bierbrouwers en een groeiend aantal ambtenaren de middenklasse ging versterken.

Tussen kasteel en Zijstraat

Deze mensen woonden in de grotere huizen rond de dorpskern, eventueel bij een kasteel van een nobiljon, al stonden de meeste buitenhuizen van de oude adel en aristocraten eerder buiten het dorp, zoals aan de boorden van de Leie nog te zien is. Er was het kasteel van de familie ‘t Kindt de Rodebeke, Ooidonck en Cyriel Buysse betrok na zijn huwelijk het roze huis in Afsnee, maar was geboren in Nevele, in de hoofdstraat, waar het gezinshoofd de boterham verdiende met cichorei drogen en vermalen. Van Buysse houden we ook het beeld over van de Zijstraat als oord waar de arbeiders en de armen woonden, die op de bonnefooi leefden en soms werkten in de bouw. In “Het recht van de Sterkste” zien we reus werken aan den traveau, het graven van dokken in de Gentse haven als we het goed kunnen situeren. Maar lang niet al die mensen bleven hangen in de zijstraat, sommigen zochten en vonden de weg naar een optrekje dichter bij de weldenkende gemeente of gingen, om een nieuw en beter leven te beginnen in een andere dorp, een stadje met winkeltje van start, naast het werk in de fabriek. De arbeidsmarktmigratie in Vlaanderen doorheen de 19de eeiw blijft in de brede media een blinde vlek, die men niet wil wegwerken, al kan het niet anders dan dat een stad als Gent, maar zelfs een industriedorp als Waarschoot overschotten op de arbeidsmarkt kon aanboren bij de ontwikkeling van de textielindustrie. Die mensen kwamen dus van ergens…

Clio: hoe het bos een park wordt

We menen dat een deel van het probleem te wijten kan zijn aan het feit dat men vooral syntheses hanteert, die precieuze resultaten van het historisch onderzoek waarin met het oog op het inzichtelijk en begrijpelijk maken van het verleden en waarin wouden van feiten herschapen worden in parken, met fraaie doorkijken en transparante overgangen van bospartijen naar open landschappen. Fraai aangelegde wegen, tussen stijlbloempjes en struiken van statistiek en argumentatie ons toelaten van dat verleden, roemrijk of miserabel een goed beeld te krijgen. Alleen vergeet men algauw dat de historicus (m/v) hier aan het werk is geweest, die ten behoeve van de scholier en de geïnteresseerde lezers de bronnen is ingedoken en soms voorwaarts, vaak achterwaarts het struweel, de ondergroei heeft weg gehakt, om de paden en wegen bloot te leggen.

Een ander element vormt de nalatenschap van tijdgenoten. De strijdkreet, die we vandaag vaak horen, “Arm Vlaanderen” komt niet zelden van mensen die het provincialisme willen hekelen, terwijl het voor de jezuïet D.A. Stracke én voor Auguste de Winne net aanzetten waren voor hun gemotiveerde inzet ten behoeve van de Vlamingen. Het was mobiliserend discours, dat vandaag nog nauwelijks begrijpelijk lijkt. Het valt op hoezeer academici zich aan die minimale bronnenkritiek niets gelegen laten liggen.

Een andere bron voor het zelfbeeld vormen de geschriften uitspraken van andere actoren in de conflicten die dit land sinds de Grievencommissie heeft gekend, waarin de lotsverbetering van Vlaanderen aan de orde was en ter hand genomen werd. Die blindheid voor het feit dat sommigen met hun scherpe oordeel ook partij waren, zoals Kardinaal Mercier, die vond dat het Vloms geen taal was voor de academie, laat staan voor de wetenschappen citeert men graag, maar sindsdien werd er aan onderzoek, aan literatuur en fictie in Vlaanderen toch heel wat gepubliceerd die deze visie van Mercier ondergraaft.

Seppe Coene en andere figuren, die zowel in de Vlaamse Beweging als in hun eigen activiteiten een belangrijke rol opnamen, hebben ertoe bijgedragen dat Vlaanderen welvarend werd. De oprichting van het VEV in 1926 en het doorwerken van initiatieven als de Boerenbond, het ACW ook, waaraan telkens een hele maatschappelijke realiteit én evolutie vast hangt, maakt het nuttig en noodzakelijk dat men in de beeldvorming een minder duaal beeld van Vlaanderen zou ophangen. Net de verscheidenheid van activiteiten, van talenten en mogelijkheden laten zien hoe het armtierig het heersende beeld van Vlaanderen is.

Envooi

Aan schrijvers en docenten, ook professoren op emeritaat zouden we dan ook willen verzoeken, vriendelijk doch beslist, dat ze bij het hanteren van hun kennis wel eens proberen te vatten dat ze geen historici zijn. Maar zelfs sommige historici slagen er met verve in zich vrolijk door het park te bewegen, zonder zich om de toenmalige realiteit te bekommeren. Helaas, meer dan een oproep kunnen we niet doen. Toch, als we ons al eens met de geschiedenis van buurlanden inlaten, dan merken dat ook daar wel eens een geschiedschrijving gehanteerd wordt in het publieke debat, die de vakhistorici niet altijd zo welgevallig is.

Let wel, de geschiedschrijving is geen privédomein voor de historici, maar heeft een belangwekkende betekenis, net omdat velen zich geroepen voelen er dankbaar uit te putten voor eigen gebruik. Maar het aanwenden van nieuwe inzichten lijkt voor de leek, de buitenstaander wel eens problematisch. Als de geschiedschrijving dan ook nog eens voor politiek gebruik in stelling wordt gebracht, ziet men haar in de vreemdste gedaanten opduiken. Zo blijft men bij de herdenking van WO I wat het Belgische leger en andere facetten van het leven in de bezette en niet bezette delen van België blind voor wat er leefde, want men kan de activiteiten van de frontbeweging niet los zien van de taalgrieven, maar ook het groeiend zelfbewustzijn van jonge mensen als Jozef Simons, Frans Daels, maar ook activisten, zoals Marcel Minnaert.

Niemand zal die retorische vertekening kunnen tegengaan, maar wie het grote verhaal en de meer fijnmazige benaderingen van economische, geografische geschiedschrijving, van de culturele en artistieke ontwikkelingen doorheen de eeuwen, zeker ook de anderhalve laatste eeuw niet wil zien, mag verwachten dat anderen hem of haar zullen tegenspreken. Te vaak echter blijven de historici vandaag zich in stilzwijgen hullen.

Het gaat er niet om zelfvoldane overmoed tentoon te spreiden, wel te zien dat er voor geringschatting of zelfonderschatting geen reden is. Zelfbewustzijn kan toch geen crimen laesae majestatis zijn, al krijgen we die indruk wel eens als we politieke wetenschappers en anderen in de tuin van Clio zien ravotten.

Bart Haers
Donderdag 23 december 2010



Reacties

Populaire posts