Het verdorven genootschap


Filosofie
De weg via de scepsis

Philipp Blom, Het verdorven Genootschap. De vergeten radicalen. De Bezige Bij 2010. 444 pp. Prijs 29,95 €

Hoe weten we zeker dat wat we weten ons niet bedriegt en dus dat onze kennis en dus ons oordeel onweerlegbaar is? Eeuwenlang bleek de godsdienst voor velen een bron van zekere kennis en bleek het ook een handig instrument om mensen in een samenleving onder controle te houden. Maar de religie, de christelijke religie deed ook meer, omdat er door de genese weeffouten in zaten, die het denken op weg hielpen. Ongerijmdheden in de christelijke en Joodse religie, zoals het feit dat Abraham beloofd was dat hij een talrijk nageslacht zou hebben, maar hij moest dan toch maar zijn zoon offeren. Dezelfde Abraham die met God over de redding van Sodom had onderhandeld, ging met zijn zoon de berg op om zijn zoon te offeren, de rest kennen we. Later, op de oevers van de Eufraat bij Babylon bedachten bedroefde profeten gezangen om troost te vinden voor hun bestaan. Nu, hoe dat bestaan eruit zag valt moeilijk te achterhalen, maar dat teksten en liederen in de volgende eeuwen een codificatie kregen en op een heilige rol werden geschreven, is genoegzaam bekend. De religiekritiek die sommigen erop nahouden komt ons dan ook nogal belegen voor. Interessanter komt het ons voor na te gaan wat een en ander betekende en betekent voor samenlevingen en personen. Soms zijn de teksten als zwaarden gehanteerd door beulen, soms werden het ploegen om mensen uit hun honger en andere miserie te redden.
In de 18de eeuw in Frankrijk, in Europa sloeg men op grond van Descartes, Leibniz, Newton en uiteraard ook Spinoza aan het denken. De wetenschappen gingen erop vooruit omdat men meer en meer in staat bleek natuurkrachten te onderzoeken en wonderen te verklaren. Mannen en ook vrouwen die over de tijd en de middelen beschikten begonnen de bestaande orde te onderzoeken en ontdekten dat het licht niet uit deeltjes kon bestaan, want dan zou de aarde gebombardeerd worden, maar naar later bleek zou de theorie opgeld maken dat licht zowel in golven beweegt, als dat licht ook als lichtdeeltjes kan beschouwd worden. Er werden kortom vorderingen gemaakt gedurende die achttiende eeuw en tegelijk bleven die voorlopig. Het terrein van de zekerheid, die het kennen toegekend kon worden, was een van de strijdpunten, maar ook de religiekritiek speelde een grote rol. De ongerijmdheden van de bijbel, niet te rijmen met de toenemende kennis, maar ook het gebruik dat kerk en vorst ervan maakten en waarop de bestaande instellingen hun bestaan legitimeerden, bleken stof te vormen voor verregaande kritiek en dus diende men zich soms te hoeden voor al te doldrieste uitspraken om niet de vervolging van de censor of erger het opsluiten in de Bastille of andere oorden te ondergaan. Voltaire, Diderot en anderen hebben er kennis mee gemaakt en bewogen zich ver van het hof.
Philipp Blom schetst in het boek, het verdorven genootschap hoe een kring van denkers, philosophes in dat klimaat geleidelijk maatgevend werd voor het denken en zou mee argumenten aandragen voor de Franse Revolutie en voor enkele realisaties die daaruit voortkwamen. Maar ook toont Blom aan hoe beperkt onze kennis bij nader toezien uitpakt. Misschien kan men wel enkele trefwoorden vinden om die periode en het denken te beschrijven, maar die blijven ver achter bij wat nadere studie oplevert en Blom geeft ons meer dan een inkijk. Lof voor de compositie van het werk en de vertellende vorm is dan ook terecht, het boek zelf doet meer dan dat, het waarschuwt ons voor al te oppervlakkige omgang met de Verlichting. Blijft het hooguit een naam, dan wordt het inderdaad de vroegere roos, waarvan we enkel de naakte naam overhouden.
1. De kracht van de rede
Niemand kan de kracht van de rede ontkennen, maar toch duurde het behoorlijk lang voor de mens er zich rekenschap van gaf tot hoeveel deze in staat was. Bij Grieken en Romeinen was daar al een behoorlijk aantal stappen toe gezet, bouwwerken, graf- en gedenkschriften, de overgeleverde literaire teksten geven er ampel voorbeelden van. Sinds de middeleeuwen heeft Europa verdere stappen gezet, terwijl we weten dat ook elders, in India, China, Japan en door Maya’s, Inka’s en andere volkeren ook het nodige werd gedaan. Zelfs het absolutisme was op zich een stap van rationele benadering van de maatschappelijke wanorde.
In de achttiende eeuw merkte men dat deze stap zich beriep op niet verifieerbare aannames en dogma’s, die best kritisch bejegend konden worden. Daarbij werd niet één pad bewandeld, maar zoals uit dit boek blijkt, meerdere paden leidden tot een kritiek op de bestaande orde. Alleen, sommige paden leidden naar nieuwe vormen van dictatuur, zoals het denken van Rousseau, terwijl anderen vonden dat de absolute zekerheid nu net het punt was waarvoor men niet kon gaan, dat men niet kon aannemen. Het kennen dat het aanwenden van de rede opleverde was, zoals uit de samenstelling en het opzet van de encyclopedie blijkt, fenomenaal en zette veel aannames op losse schroeven. Het gezelschap dat het verst ging in het aanwenden van de rede, maar weigerde aan te nemen dat de rede zelf de bron van het kennen was, hield salon in het huis aan de Rue Royale in Parijs. Philipp Blom laat zien hoe daar een indrukwekkende activiteit aan de dag werd gelegd. Maar hoewel het de adelijke heer baron d’Holbach was die de bijeenkomsten mogelijk maakte, zouden twee zonen van de middenklasse de toonaangevende stemmen worden en elkaar gaan bestrijden. De kracht van de ratio en de betekenis van de beschaving kwamen in het duel tussen Rousseau en Diderot tegen elkaar te staan, waarbij Rousseau zich net van de beschaving afkeren wilde.
2. Wetenschappelijke vorming in Leiden
D’Holbach blijft voor velen een vrij onbekende persoon, van Duitse afkomst, verarmde adel en in Parijs opgenomen door een welstellende oom, kan hij in Leiden gaan studeren. Voor ons lijkt dat studeren iets banaals geworden, maar voor die generaties waar het studeren een absoluut voorrecht was, vormt het studeren echt een initiatie tot het grote leven. Naast de Grand Tour is het wellicht één van die elementen waarmee onderscheiden tussen mensen konden ontstaan. Eetgewoonten en het vermogen tot (hoffelijke) communicatie, conversatie, brieven en etiquette waren voor de standenmaatschappij een circuit van begrenzingen, vandaar de langzaam sclerozerende hofadel. Mensen als Voltaire, die al bijna een mensenleven achter zich had toen d’Holbach en co aan hun avontuur begonnen, waren uit een niet adellijke maar niettemin bevoorrechte kring van juristen gekomen. Voltaire zelf bouwde zijn fortuin op met een Loterij, maar vooral gunstige leningen aan vorsten en de driehoekshandel brachten hem fortuin. Toch heeft hij als schrijver, als criticus van de bestaande orde naam gemaakt. De kritiek van d’Holberg en Diderot en de anderen op Voltaire kan men dan ook niet zomaar overnemen.
De studie van d’Holbach bracht hem thuis in de natuurwetenschappen en bij een aantal vooraanstaande denkers die het in Europa al gemaakt hadden en nog zouden maken. Voor ons mag hij iets vrijblijvends hebben, zijn salon zou gedurende jaren een bijzonder laboratorium worden waar een denken uit voortkwam dat wel eens in herinnering gebracht wordt, maar niet altijd de aandacht krijgt die het verdient.
3. Vrijheid en zekerheid
Wat in de houding van deze denkers en schrijvers opvalt is dat zij kiezen voor het atheïsme, maar voor het overige de zekerheid van een echt systeemdenken afwijzen, omdat ze beseffen dat ze zo wel eens van het ene geloof, dat zij hartsgrondig afwijzen in een ander gesloten systeem terecht zouden komen. Het boek van de wetenschap kan hen veel leren, maar altijd blijft er reden voor scepsis.
De agenda van Diderot, die als denker en schrijver wellicht de centrale spil vormde heeft ongetwijfeld het meest ertoe bijgedragen dat het scepticisme als stroming de boventoon voerde. Het belang hiervan is zowel filosofisch als maatschappelijk. Het atheïsme van deze lieden wilde het niet zien gebeuren dat het ene absolute denken en geloven voor een ander in de plaats kwam en dus bleef elke benadering die tot een sluitend systeem leek te leiden taboe. In maatschappelijke zin was dit een poging de politieke macht van de vorst, maar ook van andere groepen, zoals de kerk te doorbreken en tegelijk verhinderen dat er grondslagen kwamen voor enig ander systeem van beheersing van de samenleving.
Hoewel Rousseau, Jean-Jacques Rousseau behoorde tot de eerste leden van het salon en goed bevriend was geweest met Diderot, niet alleen alle banden zou doorknippen – paranoia en bescheiden hoogmoed speelden hierin mee – maar ook de regelrechte vijand worden van het verdorven genootschap. Rousseaus geschriften, zoals de Nouvelle Héloise, Emile ou l’éducation en vooral Du contrat social zouden hem roem en faam brengen. Met zijn nogal zelfverheerlijkende Confessions, bracht hij een genadeslag toe aan het salon van d’Holbach, waar hij zoveel jaar vroeger een begin van zijn wispelturige loopbaan was begonnen.
Voor zover wij de beide stromingen goed kunnen overzien, voor zover we iets hebben kunnen vatten van Diderot en Hume, die ook lange tijd met het Salon verbonden was, kon en kan men van deze mensen veel zeggen, vooral dat ze geen a priori koesterden over (seksuele) moraal en niettemin in wezen burgerlijk en vrij ordentelijk leefden, wat in hun geschriften niet onmiddellijk zou blijken. Waren zij bezig het systeem zelf te ondergraven, zowel de vorst en diens beleid als de kerk te ondergraven, dan waren het lieden die durfden aan hun fantasieën vorm te geven. Vooral Diderot was hier een meester in (Jacques Le Fataliste et son maïtre). Toch was het Diderot, die lange tijd, van 1742 tot 1765 de Encyclopédie had geleid, was hij aan het eind al bezig met andere inzichten. Zijn fortuin werd overigens verzekerd door Catharina de Grote, die zijn bibliotheek en archief zou kopen, wat hem in de vroege jaren 1770 naar Rusland bracht. Onderweg verbleef hij ook enkele maanden in Den Haag, waar hij de vrije lucht echt wel kon smaken. Veiligheid en zekerheid hadden hem naar Petersburg gebracht, maar in zijn denken was hij heel wat avontuurlijker dan Rouseau.
Daarom blijft het intrigerend na te gaan waarom hij vandaag nog wel van die Encyclopedie genoemd wordt, hoe belangrijk het werk ook was, maar niet voor zijn bijdrage tot een mens- en wereldbeeld waarin de zekerheid over het kennen en het kenbare door scepsis in bedwang werd gehouden. Van de naam d’Halembert blijft in dit werk niet veel overeind, omdat die, toen de stormen opstaken en deelname aan de Encyclopédie reputatie- en andere schade opleveren kon, het hazenpad koos.
4. Scepsis en onmacht
Voor de discussie over de betekenis van het denken tijdens de achttiende eeuw, waar we, propter imbecilitatem nostram de verzamelnaam Verlichting uit de tijd zelf hebben overgenomen, vormt dit boek een interessante basis en belicht het één van de kernen van de ontwikkelingen toen. Er was immers ook Kant en verder mag men toch de Schotse bijdrage met Boswell, Hume en Adam Smith niet vergeten en die enkele dames, zoals Belle van Zuylen niet uit het oog verliezen. Eerder dan te pleiten voor een eenduidige benadering of de nadruk te leggen op de tweespalt in het Franse denken, zou men de verschillende stromingen die in de achttiende eeuw belangrijke kwesties als maatgevend kunnen beschouwen en nagaan hoe de discussies ertoe bijdroegen dat het denken op verschillende paden tot indrukwekkende inzichten leiden konden. Ook blijkt vandaag meer dan voorheen dat de Verlichting en de Tegenverlichting, de Romantiek een grotere eenheid vormden dan we ons vandaag voorhouden.
Eén van de redenen is dat we in een klimaat van groeiende onzekerheid en ook een zekere ontoereikendheid leven om de resultaten van wetenschappelijke kennis in al die talloze verschijningsvormen te vatten. Aan de andere kant lijkt het ons wel eens wonderlijk hoe men het denken zelf van die tijd, of liever een aantal uitkomsten als eeuwige waarheden is gaan beschouwen. Het onderscheid lijkt heel vaak te liggen in het belang dat men hechten wil aan de scepsis, dan wel een grote stelligheid over de verworven inzichten kiest. Phillip Blom toont aan doorheen zijn werk dat de discussies tussen Rousseau en Diderot daar nauw mee verbonden zijn, zoals het feit dat Rousseau vanuit zijn afwijzing van de beschaving, omdat die zou leiden tot pervertering, kiest voor een natuurgodsdienst die dan toch weer op de Rede is gebaseerd. Maar het is een rede die leidt tot een nieuwe stelligheid, niet tot redelijkheid.
Doorheen de negentiende eeuw en een groot deel van de 20ste eeuw zou dat debat op een merkwaardige manier onderbelicht blijven. Pas toen het pragmatisme opnieuw enige betekenis kreeg met mensen als Dewey, maar in onze optiek ook Stephan Toulmin, zou er ruimte komen om een filosofisch discours te hanteren dat niet alleen het formele aspect recht zou doen, maar ook door inhoudelijk ook oog te hebben voor het narratieve een plaats geven, zou de filosofie iets inboeten aan statige zekerheid, maar zou het winnen aan betekenis. De onmacht van de filosofie bij te dragen tot ernstige debatten ligt naar ons inzicht dat het aan terughoudendheid ontbeert, wat men net de religies verwijt.
5. Een open geest
Wellicht het belangrijkste aspect van dit boek vormt de opening die Blom geeft aan de verscheidenheid van het denken. Terecht wijst hij op het belang van het salon van d’Holbach en de rol van Diderot, maar laat hij ook zien dat hun “Nachleben” in de volgende eeuwen zou verbleken tegen reuzen als Rousseau en Immanuel Kant. Vooral Rousseau zou in de Revolutie de boventoon krijgen en via Robespierre een excessieve politieke verwerkelijking krijgen. We weten hoeveel bloed toen is gevloeid. De kritiek op de Franse Revolutie, toen al, maar ook later blijft wel eens blind door de wijze waarop Robespierre Rousseau interpreteerde, maar de vraag is hoe de scepsis en de redelijkheid van Diderot, die in beginsel veel radicaler waren als het om het atheisme, de afwijzing van vormen als Deïsme zoals Voltaire die hanteerde, in de praktijk voor de mens ruimte schiepen om zelf te gaan denken. Daarmee sluiten ze aan bij de Verlichtingskritiek die Kant zelf tot uitdrukking bracht.
Het blijft, hebben we steeds meer de indruk een hachelijke kwestie, maar Blom raakt ze wel aan, of het denken en de werken van Diderot en d’Holbach niet eerder pasten bij een burgerlijke zin voor maat. In bijna alle grote conflicten, binnen de katholieke kerk, in het Calvinisme en zelfs binnen de Verlichting zien we dat er haast altijd een grote breuklijn ontstaat op het moment dat rechtlijnigheid in het denken en het systeemdenken zelf aan de orde komt.
Het debat over de radicale Verlichting, zoals Jonathan Israel het voert, brengt uiteraard ook boeiende inzichten, maar als we dit boek goed begrijpen en inzien hoezeer de (politieke) context, in Frankrijk vooral dus en Genève, dan merken we dat die benaderingen niet voldoende recht doen aan wat er tijdens de achttiende eeuw aan denken is voort gebracht. Blom brengt met deze voorstelling van het Verdorven Salon, waarvan de verdorvenheid voor ons nog meevalt, alleszins veel licht in de duisternis, die in de loop der jaren en decennia over de Verlichting was komen te liggen. De betekenis van de speculaties over grotere seksuele vrijheid hebben we het niet gehad. Niet uit schroom, maar het leidt denken we, af van wat er hier echt aan de orde is. Toch, denken over de moraal op een andere manier dan gebruikelijk, dus afwijzend de strakke regels van ge- en vooral verboden houdt het leven boeiend en vooral laat het individu in het particuliere leven toe reële keuzes te maken. Maar we denken dat Judith A. Vega hier beter aan het woord kan komen, wat we in een andere aantekening ook zullen betrachten.
We begrijpen dat sommigen in hun aandrang om iets van de Europese intellectuele traditie te redden, de Verlichting als term en als te hoeden erfenis naar voor schoven als de hoeksteen, maar het komt ons bij nader toezien bedenkelijk voor dat zo meteen ook de nuances, de inherente contradicties aan waarde en betekenis verliezen. Eerder dus zou men de openheid van een Diderot moeten accepteren als het instrument om tegen strakke doctrines in te gaan, zelf, absoluut modern, de mogelijkheden van de tijd onderzoeken en de gevaren die een te groot geloof in de techniek of de wetenschap met zich brengen te onderkennen. Vormde de achttiende eeuw een hoogtepunt van cultuur, dan is het ook nuttig de rol van de opkomende burgers, zoals Diderot zelf er een was, goed te vatten. En vooral, lijkt het ons, moeten we vooral tijd nemen om kwesties te onderzoeken.

Bart Haers
Vrijdag 21 januari 2011
Met vriendelijke groet,

Bart Haers

Reacties

Populaire posts