Willem Elsschot gevat in biografie


Boeken

Zaken zijn zaken
De levensweg van een belijdend schrijver


Vic van de Reijt, Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, 400 blz., 29,95 euro, ISBN 978-90-253-6812-8

Vic van Reijt brengt met deze biografie een boeiend bestaan tot leven in snelle trekken. De biografie leest als roman en toch, de realiteit is er vooral als winnaar uit gekomen.


We zagen Vic Van Reijt enkele keren passeren, op de buis en in de bladen, om zijn biografie te helpen promoten. Alleszins in Vlaanderen en nà het Elsschotjaar, was dat op het oog niet zo nodig, maar het boek werd met instemming ontvangen, zonder veel aandacht voor het beeld dat Van Reijt bracht, behalve dat de biografie weinig nieuws bracht. Nadat een jaar lang zowat iedereen gesold had met de auteur en diens werk vormde de biografie wat ons betreft een verademing, de man, zijn leven en werk stonden terug centraal.
We weten het wel, de man was zo bedreven als publiciteitsagent dat een stad, Antwerpen, haar beroemde zoon niet mocht negeren, maar toch, wat we ervan hadden gezien, ervan gemerkt leek het ons een ontzettende miskenning van het intense betrokken worden bij de figuren die Elsschot ons aan heeft geboden, van Boorman en Laermans tot Tsjip en de Afghanen, telkens weer is er iets meer dan de werkelijkheid, maar ook het handelen gaat vaak in tegen wat we opvatten als rationeel handelen.
En dan zijn er nog de gedichten, Spijt, Het Huwelijk, Van der Lubbe en Borms… die op hun manier iets toevoegen aan onze kijk op de dingen. “Als we dood zijn, is het gedaan, onherroepelijk gedaan”. Zoveel helderheid en toch, zo veel besef van de eindigheid zien we zelden in de moderne poëtica.
Om al die redenen vinden we in de biografie van Vic van Reijt de aanduidingen die helpen Alfons De Ridder en Elsschot te zien als de figuur die voor de Bel Epoque in Vlaanderen en voor de moderniteit van Vlaanderen zelf emblematisch moeten heten.
Wanneer men Elsschot ontmoet voor het eerst als lezer, zo herinner ik mij, dat men op een penetrante kaasgeur botst, of de Lijmer, mijnheer Boorman, of eerst Bohrman en dat is voor jonge lezers minder evident dan men denkt. Als Elsschot meent dat hij per levensfase maar enkele werken kan schrijven, dan is duidelijk dat sommige aspecten ervan ook niet voor iedereen zomaar toegankelijk is. Van Villa des Roses tot het Dwaallicht heeft Elsschot ons met mondjesmaat verhalen, romans en novelles nagelaten, die elk op zich haast ongeëvenaard mogen heten. Dat heeft te maken met ’s schrijvers bijzondere taal, maar ook met de inventiviteit van de auteur. In die zelfbeperking ligt overigens het succes van wat hij zelf heeft geschreven en voor publicatie heeft gestemd. Over WO II wou hij wel schrijven, maar er is geen roman of iets anders van gekomen. Waarom Elsschot daar niet toegekomen is, blijft een interessante denkoefening. Vic van Reijt verwijst naar de historie van het Bormsgedicht en vooral de receptie ervan, maar valt het niet te bedenken dat de oorlog en de ervaringen tijdens de bezetting voor Elsschot/Alfons de Ridder te erg en verwarrend waren om er nog een roman over te schrijven. Het Tankschip had hiertoe een aanzet voor kunnen zijn, maar wij lijken er ons niet altijd rekenschap van te geven dat het leven onder de bezetting zo heel bijzonder moet zijn geweest. Wellicht, denken we, was de oorlog te complex en werden voor, tijdens en na de oorlog in en rond Antwerpen teveel zaken ondernomen, waar Alfons de Ridder, maar nog minder Willem Elsschot iets mee aankonden, dat wil zeggen, zijn rechtsgevoel, zijn afkeer van machtsmisbruik – elementen die de biograaf vaak onder de aandacht brengt – was zo geschokt door alle partijen, dat hij er geen vinger op kon leggen. In die zin kan de receptie van het Bormsgedicht en vooral de receptie ervan, ook door Louis Paul Boon, die zich beriep op de rechtmatigheid van het vonnis tegen Borms omdat Borms, nu ja, Borms was geweest. Vergeten we niet dat na de verkiezingen van 1928 en de triomftocht door Vlaanderen van de bevlogen maar weinig practische man uitgespeeld was. Evenmin kan iemand vergeten dat Elsschot zelf wel degelijk tegen Borms, in 1917 en 1918 en de onafhankelijkheidsverklaring een afwijzend pamflet had ondertekend. Borms was tijdens WO II een mascotte van de Vlaamse Beweging, geen ziener als Cyriel Verschaeve en nog minder een wapendrager in dienst van de bezetting als velen in het VNV. Natuurlijk, toen die partij in 1933 was opgericht, waren enkelen die eraan hadden meegewerkt als Tony Herbert ontgoocheld afgedropen, maar anderen hadden van de partij een vehikel gemaakt voor eigen doeleinden. Er was dus veel duisternis, mist over dat alles gekomen. Maar ook het verzet kon Elsschot niet inspireren. Uiteindelijk moeten we vaststellen dat alleen Gerard Walschap, een buur van Elsschot in de Lemméstraat een echte oorlogsroman geschreven heeft, Wit en Zwart, al is die nagenoeg vergeten. Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon was en is wel belangrijk, maar heeft minder met de dilemma’s van burgers te maken, wel met ondergaan van onmacht en onrechtvaardigheid.
We hechten nogal belang aan het feit dat Elsschot die roman niet meer geschreven, omdat het verschillende aspecten van de schrijverij van de zakenman, familievader en burger bloot weet te leggen. Immers, het schrijverschap, van Villa des Roses af en vooral met de Boorman-Laermansboeken figureren tegen de achtergrond van de eigen avonturen van Elsschot-de Ridder. Maar met “een ontgoocheling” en “de Verlossing” beschrijft Elsschot familieverhalen, uiteraard naar eigen hand gezet. Elsschot is niet kerkelijk, maar verdraagt geen onverdraagzaamheid, dus kan de kerk niet op zijn sympathie rekenen. Maar het dopen van kinderen, zijn eigen kinderen door een nicht brengen hem tot de verhaalstof, want het is in de Kempen dat zijn kinderen in alle discretie gedoopt worden. Het is ook de enige niet stedelijke roman van Elsschot. Maar wel het conflict tussen geloof en vrijzinnigheid, maar het is duidelijk voor Elsschot dat niet de verschillen zorgen voor problemen, maar wel de persoonlijke invulling ervan, waarbij Elsschot de verschillende figuren niet zonder meer sympathiek voorstelt, laat staan schematisch.
Wat valt er nog te vertellen over Lijmen/het Been en Kaas, beide met Boorman, Laermans en de rest van de stedelijke omgeving, vooral dus het zakenleven. Vic van Reijt laat zien dat het Been pas later is geschreven omdat onder andere literaire vrienden hem daartoe hadden uitgedaagd. Om eerlijk te zijn, Lijmen heb ik pas na de humaniora leren waarderen. Maar elke keer als er film of toneel van gemaakt werd vond ik dat geen enkele acteur naar behoren Boorman kon vertolken, want het was niet de man die echt lijmen kon, want hij viel telkens wat te soft of te overdreven, terwijl lijmen nu eenmaal een zaak van zeer goed aanvoelen is, niet teveel stroop, niet te weinig zelfbewustzijn, niet teveel en afhankelijk van de situatie van toon variërend. Hoewel Vic van Reijt er geen aandacht op vestigt, valt uit zijn beschrijving en zelfs de opgenomen zakelijke briefwisseling net op te merken dat de schrijver en de zakenman perfect wisten hoe ze dat lijmen dienden aan te pakken, ook al ving de Ridder wel eens bot. Met “het been” blijkt hij te proberen te tonen dat een foute zaak niet goed gemaakt kan worden, maar ook van Reijt blijkt die visie niet te onderschrijven. Iedereen heeft het kunnen lezen, weet dat Boorman zich plots, tegen zakelijke geplogenheden in, probeert de zaak goed te maken met Jeanne Lauwereyssens. De 100.000 exemplaren van het wereldtijdschrift waren bij de openbare verkoop nagenoeg onaangeroerd gebleken. Dat bracht Boorman aan het denken en de bereidheid de gemaakte kosten te vergoeden. Alleen in een zaak van een klooster heeft De Ridder enige coulance vertoond.
Van Reijt laat derhalve zien dat er niet enkel autobiografische ervaringen in deze en andere werken meespelen, maar dat was al duidelijk. Maar uit deze biografie blijkt vooral hoezeer Elsschot een belijdend schrijver was. Nieuwe Zakelijkheid? Dat is de vorm, de taal, maar inhoudelijk is er veel meer aan de hand, namelijk dat Elsschot en dus de man, Alfons de Ridder er zich bewust van was dat zijn beroepsleven, zijn leven in het gewone bestaan hem tot dingen noopte, die bij doordenken bizar mogen heten. Pol die pastoor Kips neerschiet omdat hij, de pastoor zijn leven heeft verwoest door zijn vrouw een slecht geweten aan te praten, is geen culminatie van de strijd tussen vrijzinnig en klerikaal, maar tussen iemand die aan zijn eigen gelijk niet twijfelt en een functionaris in dienst van de kerk, geen charismatische pastoor. Merken we op dat Walschap in “de familie Roothooft” en vooral Adelaïde waarin een analoog conflict aan de orde komt. In “Adelaïde” komt de bemoeizucht van de biechtvader in het huwelijksleven en dus vanzelfsprekend het seksuele leven van een paar aan de orde, met tot gevolg dat de vrouw er scrupuleus door wordt, overdreven schuldbewust dat ze niet volgens de regels van de kerk leeft en uiteindelijk in een dramatische nacht sterft.
Elsschot toont in zijn bestaan als De Ridder nog aan hoezeer hij tolerantie hoog acht, niet uit onverschilligheid, maar wel zal hij als reclameman de kerk en de bond van de grote gezinnen, de kroostrijke gezinnen niet ongemoeid laten, zelfs een huldeboek en een herinneringsalbum voor Mercier uitbrengen, terwijl hij, als gezegd eerder vrijzinnig en zelfs Vlaamsgezind is. Maar in het verhaal Tsjip de Leeuwentemmer laat hij zijn dochter dopen – of wederdopen - en verzorgt hijzelf de catechismus, met alle gevolgen van dien.
Vic van Reijt toont mooi aan dat het verhaal op biografische realiteit berust, maar dat de literaire werkelijkheid ertoe leidt dat Elsschot van de Bijbellezing een mooie persiflage maakt, zonder de tekst zelf of de idee van het geloof helemaal voor flauwe kul af te doen. Wellicht is de Bijbel, hoe complex de redactie van het oude testament ook is, vooral een verzameling vormt van inzichten die des mensen zijn en als zodanig, begrijpelijk maken wat in de droge dagelijkse taal of in psychologische traktaten niet te brengen valt. Over deugden en ondeugden, over wat er gebeurt als mensen bepaalde verlaten of net niet verlaten, kan men in de Bijbel, in Homeros of de Canterbury Tales net precies aangeven hoe het nu eigenlijk, hoe het nu werkelijk is. De kracht van verhalen, aldus Eco kan men niet ontlopen, net als men ze afdoet als nonsens. Daarom ook vonden we de ironie van kaas pas echt superieur toen we in het dagelijkse leven de Laermansen leerden kennen. Dan blijkt dat Elsschot zich niet bezondigt aan droge kopieerlust van het gewone, maar aangeeft door een handige verdichting hoe zaken doen niet zo heel veel met uiterlijkheden te maken heeft. Alfons de Ridder draagt dan ook geen fraai gecoupeerde costumes, maar verzorgde en altijd eendere grijze pakken met ondervest – ne gilet dus – om niet op te vallen, maar tussen zijns gelijken de gezeten burgers anoniem te blijven.
Aan deze biografie kan men zich laven omdat het een stedelijk milieu tot leven brengt, waarin een burger figureert, die zich naast zakenman ook als schrijver waar weet te maken. Mocht zijn dochter al eens opmerken dat hij vrouw en kinderen bij tijd en wijle veronachtzaamde, we zien ook dat hij als pater familias over het welbevinden van zijn zonen en dochters waakt en hun misstappen of falen weet toe te dekken. Zijn eigen falen als leerling van den Athené Royal en zijn latere ervaringen in Parijs en Rotterdam hebben hem de kans gegeven veel van het leven te proeven en per afgeleide krijgen we in deze biografie de kans van dat leven in die andere tijd iets te proeven. Hier geen of nauwelijks armtierige mensen die zich met moeite bij hun eigen haren uit het moeras trekken dan wel erin blijven steken, maar mensen die min of meer naar wens door het leven kunnen gaan.
Na het geweld dat men Elsschot heeft aangedaan en werkelijk, na lezing van deze biografie blijkt nog eens dat niemand die betrokken was bij de viering van de auteur, de herdenking, van de vijftigste verjaardag van ’s mans overlijden zorgzaam en nog minder enthousiasmerend met de verzen van de dichter Elsschot wist om te gaan. Er is mee gesold, terwijl die gedichten nu net eens niet esoterisch, hermetisch of gezocht waren. Eerder gevonden, denken we.
Maar doodslaan deed hij niet want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en practische bezwaren
en ook weemoed die niemand kan verklaren
en die komt des avonds wanneer men slapen gaat.
Het gedicht schreef de man op 28-jarige leeftijd toen zijn Fine en er echt nog wel mee doorkon. Maar wie het gedicht leest en hoort weet dat er niet alleen dat doodslaan is, maar een besef dat men ondanks alles, ondanks de opgegeven vrijheid veel andere dingen zijn, weemoed die ons van het doodslaan weerhouden. Geen zoete woordjes over liefde, maar in alle duidelijkheid, dit is het wat mij te wachten staat in het leven.
Elsschot leefde nauwelijks in de Republiek der letteren, hield er op enkele momenten na ook bedachtzaam afstand van. Omwille van het gesol, maar ook om zijn eigen onnaspeurlijke wegen te kunnen gaan. Vic van Reijt laat immers overduidelijk blijken hoe moeilijk het is, ondanks alle autobiografische elementen de dichter en de man Elsschot en De Ridder onder een noemer te vangen. De biograaf weigert overigens (overmatig) te psychologiseren, maar wat we vernemen sterkt de lezer, mij althans in de overtuiging dat schrijven een samengaan is van zorgzaam vergeten en nauwkeurig vastleggen voor anderen. Door de figuren te schetsen als hij deed, door in zijn gedichten het persoonlijke noch het particuliere te ontwijken, krijgen die een lading die elkeen op zich kan nemen en daardoor wekken ze de indruk universeel te zijn. De aard van de mens komt dan ook in het particuliere tot uiting, maar is in vele gevallen herkenbaar en universeel.
Met deze gedachte die ook uit de briefwisseling van Alfons de Ridder-Willem Elsschot tot uiting kwam, kan deze biografie de persoon van de zakenman en dichter ook gelden als een schets van een tijd die ons merkwaardig genoeg steeds verder af lijkt te staan. Maar zowel in zijn proza als in zijn gedichten overbrugt de auteur de tijd zelf zonder veel haperingen. De herkenbaarheid blijft net omdat hij zo overtuigend modern was, al was dat net niet zijn zorg. Men kan hierover redetwisten, maar de biografie laat zien hoe de zakenman en de auteur met die moderniteit kon schuiven en zonder nostalgie in het heden het menselijke vorm geeft, wat hem wat ons een belijdend dichter maakt, zelfs in religieuze zin, ver van het instituut kerk. Belijden doet hij, niet enkel schuld of verantwoordelijkheid, maar rekenschap van zijn daden geeft hij toch aan zichzelf en in die zin is kan ik zijn oefeningen in zelfzorg wel situeren in de sfeer van brieven en dagboeken die de burgerij en zeker de besten onder hen wisten op te brengen en tot literaire parels te verfijnen. Stedelijk, burgerlijk, zelfonderzoekend, zo presenteert de biograaf ons Elsschot/de Ridder en daarmee biedt hij ons, lezer van deze tijd de verzekering dat er in Vlaanderen niet enkel een laatromantische literatuur ontstond, maar ook een ronduit modernistische literatuur. Walschap, Roelandts, Maurice Gilliams schreven ook in die richting en vormen daarmee een richting in de Vlaamse letteren die men graag veronachtzaamt: stedelijke romans.
Bart Haers
Vrijdag 25 juni 2011

Reacties

Populaire posts