Wat heet esoterie

Yates, Frances Giordano Bruno

Filosofie

Hermes Trismegistus

en de Renaissance

Francis A. Yates, Giordano Bruno en de Hermetische traditie, april 2011, pp. 438. Prijs: 39,50. Synthese uitgeverij

Een merkwaardig boek dat daar lag in mijn boekhandel, over de filosoof Giordano Bruno en de hermetische traditie. Het is wellicht een van de meest onderschatte thema’s in onze filosofische traditie, maar tegelijk, als we het succes van Dan Brown of Harry Potter mogen geloven ook een van de meest succesvolle in de populaire uitgeverij. We hebben het boek nog niet helemaal gelezen en zijn nog niet toe aan wat Francis Yates over Giordano Bruno zelf te vertellen heeft, want het boek ligt niet enkel wat zwaar in de hand, maar het heeft ook veel in petto.

Marsilio Ficino? Wie kent de man? We spreken vaak over de Italiaanse renaissance, maar weten er vaak de finesses niet van te proeven. In 1492 verkondigde Ficino

"Deze eeuw, als was het een gouden tijdperk, heeft de vrije kunsten, die welhaast uitgestorven waren, hersteld: letterkunde, dichtkunst, rethoriek, schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, muziek... deze eeuw schijnt de astrologie vervolmaakt te hebben".

De aandacht voor Plato, via geleerden uit Byzantium die in Florence oftewel Firenze welgekomen bleken, bracht ook aandacht voor wat Yates in navolging van Ficino de Prisca Theologia noemde, filosofen die ertoe kwamen de waarheid van het christelijke geloof te onderkennen lang voor er sprake was van christendom, van christus zelf. Hermes Trismegistus was als veronderstelde tijdgenoot van Mozes de meest uitgesproken bron, maar daarmee kwam ook een hoop inzicht naar boven over magie, over astrologie en wereldbeelden die veraf stonden van de christelijke dogmatiek.

Francis Yates wist in haar studie, voor zover we de hoofdstukken over Ficino en de Hermetische traditie goed begrepen hebben, aan te geven hoe Ficino met Plotinus en het Neo-platonisme de gnosis niet te ontwijken. Zo te zien heeft hij daar heel veel mee te doen gehad, want in dit boek blijkt hoezeer de filosofische traditie verweven is met opvattingen die niet altijd de wetenschappelijke toets der kritiek kunnen doorstaan. Voor Ficino gold dit bezwaar niet, omdat toen de wetenschappen zelf nog nauw verweven waren met het filosofische zoeken maar tegelijk zou uit de omgang met de gnosis, met de hermetische traditie de scepsis in de filosofie toenemen. Vandaag is onze kennis van de gnosis in de publieke sfeer bijna nihil. Wie er zich wel mee inlaat geldt algauw als een speciale, als het al niet de risee van Skepp en andere organisaties die de wetenschap zuiver willen houden. Toch zou meer kennis van het werk van die laatmiddeleeuwse denkers, die de renaissance en de Verlichting voorbereidden meer duidelijkheid kunnen scheppen.

Ziet u hem al zitten, een wijze man, dus met baard en tabbard aan, gezeten in een krocht vol folianten? Hij leest de geschriften van Hermes Trismegistos, vertaalt ze en komt onder de indruk van de inzichten daarin vermeld. Maar meteen komen ook auteurs als Lactantius, Origines en Augustinus om de hoek kijken, ontstaat een weefsel van teksten en inzichten die het kritische vermogen van menigeen te boven gaat. We komen dus binnen in een kamer van het paleis van Lorenzo de ‘Medici en zien hoe daar een redelijk kwieke man, lang nog niet oud, met de teksten bezig, die op termijn het moderne wereldbeeld zouden vormen. Natuurlijk, het rare gebeuren van de gnosis en het herleven ervan heeft mee onze beeldvorming bepaald. Wie de oude man van daarnet tracht visueel waar te nemen, komt bij Faust terecht of bij andere wijze mannen, die met baard en tabberd rondstruinen en alles wat kenbaar is onderzocht hebben. Maar wie portretten van filosofen ziet, van Voltaire tot Kant, merkt dat die er veel modieuzer uitzien. Maar net Kant maakt duidelijk dat er wetenschappelijke kennis bestaat, maar sluit niet uit dat daarbuiten ook dingen zijn die we niet zozeer bevroeden kunnen. Meer nog, naarmate de wetenschap verder doordrong in de materie, de supergrote constellaties van het universum, sterrestelsels en de Big Bang, maar ook in de aard van de primaire materie, de deeltjesfysica, merkt men de groeiende afstand tussen wat onmiddellijk vatbaar is en wat slechts via diepgravende studie inzichtelijk verworven kan worden. Ook wat de kennis van het brein, in het bijzonder het menselijke brein betreft, lijkt wat het onderzoek oplevert bijzonder complex en zo goed als onoverzichtelijk te worden, naarmate de beschikbare kennis groter wordt.

Het onderzoek van Francis Yates naar deze aspecten van onze intellectuele traditie mag dan ook best wat meer aandacht krijgen. We zouden het nu moeten hebben over de dierenriem, over demiurgen, decanen en nog wel meer figuren die in de voorstellingswereld aan bod komen, die Ficino bezoeken, zozeer dat hij zelfs een veroordeling aan de broek krijgt van Innocentius VIII wegens magie. Opvallend is wel dat Ficino alles doet om de verdenking van magie van zich te houden, zich te baseren op oude teksten met een vanzelfsprekende autoriteit en zich bovendien ver te houden van een iconoclastisch demonisme. Iconoclastisch in die zin dat God als de enige verdwijnt, maar via afstralingen in allerlei figuren verschijnt. Net omdat bij Hermes Trismegistos de figuur van de zoon van God aan de orde komt en omdat een onverdachte bron, c.q. Lactantius deze visie waardevol noemt, kan Ficino naar eigen inzicht daarmee aan de slag. Het zal duidelijk zijn dat we vandaag deze santenkraam maar een bizarre bedoening vinden, maar er blind voor blijven, komt ons ook merkwaardig voor.

Wie weet immers nog hoeveel stennis het veroorzaakte dat Antonie van Leeuwenhoek in 1677 veroorzaakte met de ontdekking van de spermatozoa, de kleine diertjes in het sperma en waarmee een oud wetenschappelijk dogma ontrafeld werd, de gedachte dat nieuw leven uit het niets voorkwam. We weten dat intussen foktechnieken van landbouwers al veel verder stonden, wat erop wijst dat de feitelijke kennis practisch voldeed maar niet wetenschappelijk onderbouwd was.

Het is dit gebeuren dat ons ertoe brengt voldoende aandacht op te brengen voor de wijdlopige ontwikkelingen in de tradities, vooral omdat de band tussen wetenschap en abracadabra wel eens veel hechter blijkt uit te vallen dan we wel eens denken, maar tegelijk is er de vreemdheid die velen persistent ontkennen. Hierover moet het debat dan ook dringend gevoerd. Want wie de vier fundamentele krachten wil begrijpen, de zwaartekracht, de sterke en de zwakke kernkracht en de electromagnetische kracht moet al een eindje studeren en vooral om het belang ervan te doorzien en de rijkwijdte ervan vergt diepgaand inzicht. Wie deze kennis wil verwerven heeft veel kennis van fysica nodig en dat lijkt sommigen te ontgaan.


Maar hoezeer men het Corpus Hermeticum; de aan Hermes Trismegistus toegeschreven inzichten als louter fantasie wil beschouwen, het heeft tot en met de schilderkunst, de muziek en zelfs de reguliere wetenschappen grote invloeden uitgeoefend. Hoe dat precies in het werk gegaan is krijgt de lezer met de eerste hoofdstukken van dit boek van Francis Yates te verwerken en eenvoudig is het niet. Boeiend wel, voor wie zich die hele pocus enigszins eigen wil maken. Plots blijken de stevige muren rond de citadel van de koning-filosoof heel wat minder stevig, plots blijkt de citadel van de filosofie ook meer doorweven van de fantasie en verbeeldingskracht van de geest. Wie de sterren niet kan zien met een telescoop gelooft allicht dat die vastzitten aan het uitspansel en dat de beweging van de zon en de planeten tegenover die vaste sterren een betekenisvolle dans uitvoeren die wij stervelingen moeten ontcijferen.

We weten dat dit vandaag flauwekul heet en inderdaad behoort dit tot het domein van de pseudowetenschappen, maar in de ontwikkeling van het denken zelf hebben er wel meer zaken het licht gezien die nu achterhaald gelden. Wie een eeuw geleden geloofde in de visie van Gobineau en aanverwanten en zich met schedelmeting en dergelijke inliet was wellicht modern. Zelfs de visie van Freud was aan het begin van de twintigste eeuw een zaak van ernstige reflectie. Vandaag schilderen we die visie, van Oedipuscomplex tot droomduiding af als onwetenschappelijk, maar te dien tijde was het ernstige wetenschap. Wie die snelle wisseling van waardering maar akelig vindt of erger, daarin zonder meer meegaat, kan er zich aan verwachten vroeg of laat mee te worden gezogen in een of ander stelsel dat de huidige visie op mens en wereld, voor zover er nu een vast paradigma zou zijn, gewoon zou afwijzen, inclusief de modernistische kijk op mensenrechten en op de plaats van minderheden in de samenleving.

Precies de ontwikkeling van een visie op de voortschrijdende kennis en op de samenlevingsvormen in andere tijden en werelden kan tot een groeiende tolerantie leiden, wat niet kan betekenen dat men de eigen inzichten hoeft te laten varen. Wel kan een heroverwegen ervan zinvol blijken.

Het zou ver leiden, maar wellicht is dat wat de Europese parlementaire inrichting van de politiek vandaag te zeer bepaald, het opnemen van het gezonde verstand zonder er de vele aspecten van te onderzoeken. Er spelen ook andere zaken mee, die vaker dan we denken te maken hebben met het ontwikkelen van passende inzichten. Vooral het feit dat we de complexiteit van de zaken niet altijd accepteren draagt veel bij tot de aperte verwarring en stuurloosheid. Wie al eens goed luistert naar economen en andere specialisten merkt dat niet elkeen in staat is de eigen inzichten in een groter en complexer geheel te overwegen. De oude filosofen, die soms met uitermate bizarre inzichten bezig waren, maar de strijd aanbonden met de aanvaarde inzichten, les idées reçues, waren dan wel moediger.

We zullen het nog moeten bekijken, maar het overgrote deel van dit boek dat over Giordano Bruno gaat, behandelt precies de kwesties zoals hierboven beschreven, de betekenis van de gnosis en de oude filosofie in het licht van de nieuwe wereld. Tussen Thomisme, vooral de praxis ervan en deze meer onafhankelijke wijsgeren gaapte een kloof, die met macht en aanzien te maken had, maar ook met moed en de moed voort te gaan op eigen waarnemingen. Dat ook dan de geest kan dwalen, mag ons niet verbazen, sommige dwalingen hebben later een hoop nieuwe inzichten gebracht. Maar goed, we zijn Emilie de Chatelêt ook al lang vergeten, nietwaar? Jawel, zij werkte de idee van de kinetische energie van deeltjes uit en gaf zo mee aanleiding tot het inzicht van Einstein: E=mc². En mag er nu een formule onverdacht wetenschappelijk wezen en tegelijk bijna obscurantisch blijven voor vele “aanhangers”.

Bart Haers

30 juli 2011

Reacties

Populaire posts