Nadenken over nationalisme

Politiek en samenleving

Over nationalisme en

politieke wetenschappen

Woensdag 21 september trok ik naar de hoofdstad om in het museum van de dynastie en democratie een debat bij te wonen over een belangrijk onderwerp, “Is Europe Schrinking?” Zoals hier al eerder gemeld zijn we EUNIC en het Vlaams-Nederlands Huis de Buren dankbaar voor deze inspanningen, want het debat is wel gebaat bij initiatieven als dit.

Hebben we in een eerste geut al een paar dingen te berde gebracht over de werkzaamheden van Woensdag laatst, dan is het wel zo nuttig onze verwondering mee te delen over een aspect van het debat dat geleidelijk tot mij doordrong en steeds belangrijker werd, met name dat over nationalisme gesproken werd als zijnde een objectief fenomeen, maar dat vooral niet verbonden mag worden, met namen, personen en meer nog met iconen en inzichten van de betrokkenen die ooit en nu dat nationalisme uitdroegen, uitdragen en er de actuele betekenis aan gaven en geven. Luc Devoldere had het wel aangeraakt, de idee van Nietzsche dat een natie een verzameling van mensen is die dezelfde taal spreken en dezelfde kranten lezen - waar we ook al naar verwezen. Maar indrukwekkender is dat Prof. Dr. Peter Vermeersch nauwelijks over het tragische lot van Polen in de jaren twintig en dertig heeft gesproken, noch de betekenis van de drie delingen van Polen in de achttiende eeuw. waarbij de Polen een volk zonder Vaderland werden.

Er hing, achteraf bekeken een zekere geur van onnadenkendheid in het debat. Prof. Dr. Coppieters had het over de boeiende materie die hem bezig houdt, namelijk hoe landen zich afscheiden kunnen. Er is vandaag in Europa een dubbele tendens te merken, waarbij ook Linkse partijen de aandrijvers zijn van regionaal nationalisme, zoals in Catalonië en Schotland het geval blijkt te zijn. Daar staat dan de groeiende integratie tegenover. Moeten die echt als onverenigbaar gezien worden. Die discussie is naar ons inzicht niet voldoende gevoerd, precies omdat men het fenomeen nationalisme vooral negatief duidt, waardoor de discussie overbodig geacht wordt.

In Polen was het Nationalisme erop gericht iets van de oude glorie van het oude Polen, dat in Krakau nog steeds de nationale symbolen koestert, maar vooral de gewelddadige bezettingen en machtsuitoefening ongedaan te maken. De Poolse politici voor en na Wereldoorlog I waren geen wereldvreemde leeghoofden of zwevende zielen, maar waren er zich bewust dat de vrede die na het Congres van Wenen was ontstaan voor hen uitzichtloos was. De details van deze geschiedenis zijn inderdaad voor velen onbekend, maar de band tussen Polen en Frankrijk in die periode is voor ons nog steeds fascinerend want had het te maken met het ontwikkelen van inzichten over de toekomst van Europa. Marie Curie, Chopin… het zijn maar namen, maar ook namen die staan voor mensen die hun moederland niet vergeten konden. De vergelijking met de evolutie in de Lage Landen bij de Zee, waarbij een gemeenschappelijke factor, Tsaar Alexander als behoeder van het status quo na de tweede val van Napoleon een rol speelde. Die rol van behoeder zag hij zelf, natuurlijk, want de meningsverschillen over het Congres-Europa zijn werkelijk zeer boeiend. Gita Deneckere schrijft er overigens over in haar boek over Leopold I, want hoewel men terecht kan zeggen dat “Le congrès danse beaucoup mais ne marche pas”, het congres schiep een internationale ruimte waarin vrede een plaats kreeg. Het was de Belgische prins de Ligne die dit op zijn oude dag schreef, waarbij hij opmerkte hoe de hertekening van de Duitse landen voor Pruisen een aantal mogelijkheden bood, de rol van de kleinvorsten werd teruggeschroefd maar waar er geen begin gemaakt werd met een degelijke staatsstructuur waarin het opkomende Duitse nationale gevoel een plaats kreeg. Fichte had daar meer dan voedsel aan gegeven met zijn Rede aan de Duitse Natie, waardoor de oplossing van Wenen ook in Duitsland geleidelijk tot een opschroeven van de “gevoelens” aanleiding zou geven. Was Henri Pirenne in de jaren 1880 nog opgetogen over de open geest van Duitse academici in Berlijn, dan merkten zijn zonen tot zijn verbazing een generatie later op hoe de kennis van historici, filologen en anderen benut werd om een Duits taalnationalisme te formuleren dat in heftigheid sommigen tot vervoering bracht. Van Von Humboldt weet men dat hij een oprechte wereldburger was, maar een eeuw later waren er genoeg die zich met Tacitus inlieten om aan te geven wat “Germania” zou voorstellen. Dat nationalisme werd door de SPD bestreden, maar het had duidelijk wel aanhang bij het volk, zoals in juli 1914 zou blijken.

Het punt is dat we ons sinds Woensdag uitleggen wilden dat men nationalisme niet los kan zien van de verschillende verhalen, het narratief dat velen kennen en negeren. In het jonge België zou Henri Conscience aan een Belgisch nationalisme voedsel geven door “De Loteling” te schrijven, de Kerels van Vlaanderen of de Vlaamse leeuw. Men heeft die schat van verhalen, die elk volk kent, niet voor vol willen aanzien. “De Kerels van Vlaanderen“ speelt in de 12de eeuw, “De Vlaamse Leeuw” in de late dertiende eeuw maar beide vindt men vandaag a priori maar niet per se op grond van historische feiten hoogstens folkloristisch. Hoewel “De Kerels van Vlaanderen” berust op een duidelijk verkeerde lezing van de gebeurtenissen in 1127 en 1128, zoals de Brugse klerk Galbert van Brugge en Walter, bisschop van Terwaan die beschreven hadden, en waar een historicus het belang niet van kan ontkennen, blijkt men in de publieke sfeer de vroegere geschiedenis niet meer onder de aandacht te willen brengen.

Hetzelfde verhaal valt eindelijk over Polen en andere landen te vertellen, over een vergeten geschiedenis die plots de gemoederen ophitsen kan, maar intussen vooral tot een proces van identificatie zachtjesaan leiden kon. Men kan dit proces afwijzen omdat het niet rationeel is, maar precies de geschiedenis van 1806; toen Fichte zijn oproep aan de Duitse Natie richtte, toen in Duitsland, wellicht voor het eerst een gevoel van verbondenheid - ook tegen de Franse bezetting, Napoleon en de collaboratie van sommige vorsten laat zien dat die verhalen en gebeurtenissen, eens zij in het besef van een gemeenschap tot leven komen mee het kader aangeven van een wederzijdse loyauteit. De politieke wetenschappen evenwel lijken ervan uit te gaan dat dit proces misschien wel plaats kan hebben, maar het heeft toch altijd minder betekenis dan bijvoorbeeld de strijd tussen facties en fracties binnen een politiek bestel. De evolutie in de geesten, vertaald in een nationale cultuur, zoals die waaraan Conscience ook vorm gaf en die gericht was op het versterken van het Belgische nationalisme, blijft dan onbesproken.

De vraag of we in deze samenhang een Europese identificatie zouden kunnen bedenken, lijkt vandaag voor velen, ook voor Bruno Coppieters weinig kans te maken, want er is niet zoiets als een nationaal Europees bestel of een Europese eenheid. Als we ergens tussen Lissabon en de grens met Oekraïne rondhangen, heet het, zien we vooral de verschillen, gaan we naar New York, Singapore of Moskou, dan voelen we ons allicht wel Europeaan. Maar het is geen bewustzijn dat aanleiding geeft tot vormen van loyauteit met die Europese structuur, die we liefst zo abstract mogelijk houden. We weten ook dat na WO II zoiets als een gemeenschappelijke band met Nederland, de Benelux niet echt acceptabel te maken viel en toch, de grenspost in Sint-Margriete is al decennia onbemand, is zelfs verdwenen. In Europa evenwel zou het onbegonnen, zelfs onbezonnen zijn geweest op verschillende domeinen intensere samenwerking op stapel te zetten, terwijl men maar moeilijk om het succes van de Unie heen kan. Het falen van België zou intrinsiek het slagen van een Europese natievorming en groeiend Europees nationaal bewustzijn in de weg staan.

De eenheid van Europa bewerken en ertoe bijdragen dat Europa de harten en geesten van de Europeanen kan winnen, dat zou van politici belangrijke inspanningen moeten vergen. Maar ook schrijvers, zeker academici hebben hier een belangrijke rol te spelen, maar we merken op dat federaal België vooral op dat vlak niet zo heel veel inspanningen doet, meer nog, men wijst impliciet, zelfs expliciet de gedachte af dat men het Vlaamse bonum commune genegen kan zijn en toch ook België belangrijk genoeg kan achten. In feite is de ideologische polarisering rond nationalisme het debat over hoe de verhoudingen er in de staat van heden uit zouden moeten zien niet ten goede gekomen. Nu kan men geen ideologische of filosofische stroming aangeven die er niet ooit aanleiding toe gegeven heeft dat er excessen werden vergoelijkt onder het mom dat het collaterale schade zou zijn om het ideologische doel te bereiken. Het is bijzonder simpel te stellen dat het nationalisme van de negentiende eeuw dat liberaal van aard was, verantwoordelijk te achten voor de oorlogszucht in Parijs en Berlijn anno 1914. Dat nationalisme ontaarde in Frankrijk evenzeer als in het Duitse Keizerrijk. Het was door historici als Meineke, Michelet en Pirenne vorm gegeven, maar beantwoordde altijd nog aan wat het wetenschappelijk onderzoek als beste praktijk voorhield. Tegelijk evenwel kwamen er andere stromingen op gang, die minstens zo belangrijk zijn, zoals we al aangaven. Helaas zijn we ons niet zo bewust van de wijze waarop, op grond van filologische inzichten een taalnationalisme kon ontstaan, dat in die landen nu net de taaldiversiteit aantastte. In Vlaanderen bijvoorbeeld ontwikkelde zich een taalparticularisme, waaraan Guido Gezelle, Stijn Streuvels en zelfs nog Hugo Claus vorm gaven. Aan de andere kant ziet men een standaardtaal ontwikkelen, waaraan auteurs als Gerard Walschap, Karel van de Woestijne en August Vermeylen werkten en hun bijdrage leverden. In dit verband nam Willem Elsschot een bijzondere plaats in, precies omdat hij in zijn werken de grootste aandacht aan een correct taalgebruik hechtte. Maar tegelijk blijken zijn werken ook erg levendig, wat aangeven moet dat de standaardtaal meer is dan een formele aangelegenheid. Dat spanningsveld is boeiend genoeg, maar in beide richtingen was er tevens een zeker twistziek element aanwezig dat te maken had met de spanningen in de samenleving, met vrijzinnigen en katholieken, met traditie versus modernen. Men is geneigd het nationalisme en zeker het Vlaams nationalisme te verbinden met reactionaire houdingen, maar moderniteit, Sehnsucht, Klassiek en Romantiek hebben zich in het publieke leven genesteld zoals en omdat de betrokkenen zelf in die sfeer waren opgegroeid en tot ontplooiing gekomen.

Is het zo, vragen we ons dan ook af, dat men het nationalisme als een bepaalde vorm kan zien, die altijd op dezelfde manier verschijnen zal? Om het Nationalisme in Vlaanderen, vandaag zo goed als het nationalisme in het verleden, te duiden grijpt men vaak naar schema’s, waarin het nationalisme te maken heeft met afwijzing van de globalisering en met afwijzing van het moderne. Nationalisme kan men evenwel niet zomaar met volkskunde in verband brengen, al weten we dan natuurlijk weer dat sommige volkskundigen wel een romantisch nationalisme voedsel gaven.

Waar we op uit wilden komen en waarom we ons ergerden aan de discussie in het museum Belvue, is dat men het begrippenapparaat waarin het nationalisme past niet enkel als beschrijvend hanteert, maar al te vaak ook normatief behandelt, zonder dat men onderzoekt of dit wel altijd aan de orde is. Normatief heeft te maken met het begrip zelf, maar ook met wat een concreet nationalisme, c.q. het vlaamse impliceert of het Europese zou kunnen impliceren. Om dat aan te geven kunnen we op twee kwesties wijzen die zelden aan de orde komen: Waar komt nationalisme vandaan in de historische context. In 1914-1915 geloofden vele academisch geschoolden die vrijwillig dienst namen in het Belgisch leger in de woorden van Koning Albert en namen aan dat er na de oorlog over de positie van het Nederlands in België gesproken en besloten zou worden. De tweede helft van de oorlog liet een verstrakking zien bij de onderscheiden partijen, de koning incluis en wat een belofte was geweest werd plots loos. Men kan het politieke vertolken van dat Vlaams nationalisme niet los zien van de ontgoochelingen van de frontsoldaten en frontofficieren, maar men kan de reacties van Albert, de Brocqueville en anderen noch van wat in het bezette land gaande was, c.q. het activisme. Een tweede kwestie die veel verduidelijken kan, betreft de tanende, zo niet verdwenen aandacht voor Franstalige auteurs in Vlaanderen. Georges Rodenbach, Suzanne Lilar, Maeterlinck… zij groeiden op in Vlaanderen, maar spraken Frans. Ook Frans Masereel sprak overigens Frans, maar door zijn opleiding aan de Gentse tekenschool en ambachtsschool leerde hij ook het Gents, in Blankenberge had hij al de taal van de vissers geleerd. Maeterlinck, Verhaeren, zij hadden ook intense contacten met de artistieke scène, met Karel en Gustave van de Woestijne, met Van Rijsselberge en Buysse. Zelf acht ik het niet onverteerbaar om voor deze kunstenaars, Georges en de anderen nog altijd veel genegenheid op te brengen en hun werk als zeer Vlaams aan de orde te brengen. Toch zijn er maar weinigen te vinden die hun nagedachtenis in een Vlaamse samenhang durven te brengen. Overigens moeten we hier de gène die sommigen hebben ten aanzien van Peter Benoît, die toch maar even een Schelde- en een Rubenscantate bracht, niet over het hoofd zien. Of moeten we nu echt blind blijven voor de wonderlijke reis van de Kwiebe Kwibus, duinfilosoof van Michel de Gelderode, dat bijna onmiddellijk aansluit bij schilderijen van Brueghel en zijn dynastie en later Adriaan Brouwer, omdat de auteur die werken ook kent…

De invulling van het nationalisme in een Europese context zou overigens wel eens heel boeiend kunnen worden, want dan zou men de geschiedenis opnieuw ernstig gaan nemen. Dan zou men de bevindingen over de plaats van Hitler in de geschiedenis en de geschiedschrijving zoals John Lukacs daartoe een aanzet gaf moeten bekijken, maar ook de inzichten over de rol van de SPD in Duitsland en inderdaad, ook de interne Franse politiek in de jaren voor WO I en tijdens het interbellum. Maar belangrijker dan die facetten, komt het mij voor is juist de onvoorstelbare rijkdom die in Europa aan inzichten, kunst, architectuur is voortgebracht. Dat we die niet hoeven op te dringen aan andere culturen, betekent niet dat we er zelf best zorgzaam mee omspringen. En ja, het is best mogelijk die traditie, cultuur verder te verrijken met nieuwe creaties, maar ook met nieuwe inzichten.

Niet enkel het nationalisme zorgt voor een vertekening van de geschiedschrijving, zeker is ook dat ideologische a priori’s tegenover de geschiedschrijving, tegenover de actoren zorgen voor vertekeningen. De rol van het nationalisme in het Europese verhaal is dan ook verre van eenduidig en dat is wat we betreurden, toen we vorige week een eerste reactie gaven op het gesprek in dat fraaie Brusselse hotel.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts