Inzichten die beklijven
Theoretische geschiedenis
Politieke ontwikkeling
Het onpersoonlijke overheidsbestel, rechtsorde en verantwoording
Francis
Fukuyama, De oorsprong van de politiek. Van de prehistorie tot
heden. Uitgeverij Contact 2011; pp 550 + index. (Voetnoten en bibliografie
via website uitgeverij Contact). Prijs 69,95 €
1.
11. Politieke ontwikkeling vs politiek verval
2. De oorlog is de vader van alle dingen
3. Geschiedenis in perspectief
4. Discussie over aannames
Als we dit boek bondig samenvatten, dan kunnen we
niet aan de bovenstaande items ontkomen. Zo bezien is het niet nodig om er 550
pagina’s aan te wijden, maar het boek ontstond als een
inleiding voor een essay van Samuel Huntington, die een studie uit 1969 opnieuw
uit zou geven en waarin deze poneerde dat orde, stabiliteit voor een samenleving
een doel op zichzelf is en niet een gevolg van andere zaken. De economische
drijfveren waren voor Huntington niet de belangrijkste motor van een
maatschappelijk bestel en de ontwikkeling daarvan.
Francis Fukuyama heeft naar aanleiding van de nieuwe
editie een inleiding geschreven op vraag van zijn collega en kwam uit bij dit
boek. Hij wilde namelijk onderzoeken of de visie van Huntington over de rol van
de orde wel adequaat was om samenlevingen te beschrijven en hoe de aard van
politieke ontwikkeling, versus verval nu op te vatten valt. Daarbij gaat hij de
gekende aannames niet uit de weg, die de denkers hadden ontwikkeld over het
sociale contract, of over de wisselwerking tussen tribale samenlevingen en
staatsvorming. We worden binnengeleid in een evolutionaire theorie die rekening
houdt met de bevindingen van evolutietheorie, worden ook geconfronteerd met
vormen van abstrahering die de op precisie en accuratesse gerichte historicus
wel eens zou kunnen storen, ware het niet dat de grote greep net toelaat te
begrijpen waarom de Franse koningen die aanspraak maakten op absolutisme net
aan handen en voeten gebonden waren, om slechts dit voorbeeld aan te halen.
Preambulair willen we ook aangeven dat de structuur
van het boek het lezen best aangenaam maakt, zodat je echt wordt meegenomen in
het denken van Fukuyama. Het slothoofdstuk biedt de aanzet voor een tweede
deel, waarin de periode na 1800 aan de orde zal komen en dat, vrezen we, nog
complexer zal worden. Maar net in de benadering die hier aan de orde is,
krijgen we het raamwerk waarin hij zijn portret van de moderne samenlevingen
wil schetsen.
Natuurstaat
Een cruciaal element in de visie van Fukuyama biedt
de vaststelling dat de mens nooit als eenzame wolf in de wildernis heeft
geleefd. Afstammend van een primatensoort waaruit ook de chimpansee is
ontstaan, leefde de mens in groepen en hadden mannetjes de leiding, naast soms
ook een wijfje. De structuur van de groep was gericht op het bezetten van
voedselplaatsen en het behoud ervan naast het voortplanten van voldoende sterke
nazaten. Hoe die houding en levenswijze overgegaan is naar mensen blijft nog
altijd een onduidelijk verhaal, maar voor Fukuyama staat vast dat de mens in de
evolutie niet van een groepsdier naar een solitair dier is geëvolueerd op de wijze die de voorstanders van het
sociale contract als basis voor de ontwikkeling van de menselijke samenleving
voor ogen staat in navolging van Jean-Jacques Rousseau en Thomas Hobbes. De
mens was nooit solitair en dus kon hij, zij, nooit overwogen hebben met anderen
in een groep gaan leven.
Volgens evolutiebiologen moet de mens dan ook
gedurende 100.000den jaren als groepswezen met de gelijken in kleine groepen
geleefd hebben van de jacht en het plukken van vruchten. Het ontwikkelen van de
taal speelde in het proces een zekere rol, maar we hebben de indruk dat ook
Francis Fukuyama de mening is toegedaan dat de levenswijze misschien wel moet
lijken op sommige jagers-verzamelaarsgemeenschappen op de eilanden van polynesië of in Afrika, Brazilië. Zelf denken we hier dat het moeilijk is zonder
intense studie van zo een gemeenschappen aan de weet te komen hoe het ooit
geweest is. Feit is dat Fukuyama in zekere zin die klip omzeilt, door weliswaar
enkele van die gevalsstudies over samenlevingen in genoemde streken te bekijken
in het licht van zijn studie. Feit is dat de leefgemeenschappen in die fase van
de ontwikkeling zeer klein zijn en slechts een familiegroep zouden omvat
hebben. De beperking liet toe wel samen te werken om te jagen en gezamenlijk te
overleven, maar de gemeenschappen waren ook klein omdat de mogelijkheid tot
toename van het aantal beperkt was. We weten er echter onvoldoende over om
anders te kunnen besluiten dat tot het einde van het mesoliticum de groei van
het aantal menselijke wezens beperkt is gebleven.
De vraag van kip of ei stelt zich echter wel als
het over de ontwikkeling van landbouw gaat, omdat er dan iets gebeurt dat tot
vandaag repercussies heeft. De mens kon immers een aantal gewassen domesticeren
en veredelen. Het belang van deze vernieuwing, die in China, India en de
zogenaamde vruchtbare sikkel ongeveer gelijktijdig mogelijk is gebleken
veranderde het leven grondig, ook al omdat de verplichte nomadische levensvorm
vervangen werd door een sedentaire levensvorm. Daarmee ging samen dat men ook
aan voorouderverering ging doen, al blijft dat voor ons een vraag, hoe dat in
zijn werk gegaan is. Maar dat bijvoorbeeld in China die voorouderverering is
blijven bestaan doorheen de tijden, daar kan ik Fukuyama wel volgen. Het
belangrijkste aspect van de voorouderverering is dat er grotere
samenlevingsvormen mogelijk werden en dat de verwantschapsgroep een sterk
verband mogelijk maakte tegen anderen die de veldjes kwam aanvallen. Volgens
Fukuyama was de tribale samenlevingsvorm verbonden met de ontwikkeling van de
agrarische samenleving. Ook het gebruiken van nieuwe materialen, brons en
vervolgens ijzer versterkte de mogelijkheden en er ontstonden steeds grotere
leefgemeenschappen, op basis van de verwantschapsgroep. Vergeten we niet dat
deze levensvorm ook een snellere groei van de bevolking mogelijk maakte.
Op grond van kennis over de geschiedenis van China
laat de auteur vervolgens zien hoe dit een nieuwe dynamiek op gang bracht,
namelijk dat de tribale gemeenschappen zich tot staat gingen omvormen. De
geschiedenis van de onderscheiden dynastieën laat toe te
begrijpen hoe in China op een periode van enkele eeuwen de stammen en
verwantschapsgroepen zich omvormden tot een staat, waarbij de oorlog tussen de
stammen de methode was om van een eindeloze reeks lokale groepen geleidelijk
tot een staat te komen en vervolgens hoe die staten elkaar bevochten tot er
uiteindelijk maar een overbleef.
Een aspect van dit gebeuren was dat de bezitting
van een stam of groep in handen van een familiehoofd en zijn nazaten kon
blijven, waarbij die familiehoofden elkaar gingen vinden in het samen uitwerken
van betere methodes om samen dingen te bereiken, zoals het veroveren van de
grond van anderen en het in bezit nemen van de mensen die erop leefden. Pas in
de derde eeuw voor christus was dit proces gefinaliseerd en hoewel er nog vele
periodes van burgeroorlog en andere rampen zouden voorkomen, is wel duidelijk
dat een van de voorwaarden voor een sterke staat niet in een punt of oorsprong
terug te vinden zijn. Doorheen het essay ontwikkeld de auteur dan ook het
raamwerk voor zijn visie. In China werd zo voor het eerst en zeer duidelijk een
weg gevonden om grotere gehelen dan verwantschapsgroepen samen te brengen, de
staat werd onpersoonlijk, dat wil zeggen dat voor de administratie, die boven
de militairen stonden, een examensysteem werd ontwikkeld dat toeliet de beste
kandidaten aan het hoofd van de administratie te zetten. Het opzet was de
patrimoniale band tussen taak en persoon zo beperkt mogelijk te houden en geen
elite te ontwikkelen. Uiteindelijk bleek dat in het keizerlijke China moeilijk
vol te houden.
In India zou er geen sterke staat ontstaan nadat de
tribale verbanden overgegaan waren in een grote dichtbevolkte gemeenschap. Hier
zou de voorouderverering in een religieus systeem overgaan die de kasten zouden
rationaliseren. Het verhaal over hoe brahmanisme een omweg was om die structuur
te verkrijgen die een behoorlijke stabiliteit kon realiseren voor de samenleving
kon ons enorm boeien omdat ook hier weer niet de gebruikelijke monocausale
structuur en mechanismen aan de orde komen. De ideeën blijkt ook hier, spelen mee in het ontwikkelen
van een samenleving.
Hoe in het Midden-Oosten van de Middellandse zee
tot Perzië en in het
Zuiden Egypte staten werden komt in dit boek niet aan de orde, omdat we in
wezen niet zo heel veel weten maar ook wellicht omdat zij alle ten tijde van
Alexander en tot de opkomst van de Islam in het statenverband verkeerden dat
het Romeinse Rijk zou worden en waar de patriciërs voor een
sterke patrimonialisering van de staat zorgden. Toch was het Romeinse rijk
zonder meer een succes omdat de staat, een veelvolkerenstaat erin slaagde lange
tijd van grote stabiliteit te verkrijgen. De oorlogen die na Augustus gevoerd
werden in afgelegen grensgebieden en de rol van het leger bij de aanstelling
van keizers neemt niet weg dat het rijk als geheel uitermate stabiel is
gebleken. Het blijft voor mij een raadsel waarom Fukuyama die elementen niet meer
heeft uitgewerkt. Want voor zover we weten was de macht, na de helse strijd aan
het eind van de Republiek een oefening van ontpersoonlijken van de macht. De
keizer, zowel Augustus als Tiberius probeerden door de fictie van de
republikeinse instellingen op te houden nu net de aanspraken van de oude
families te doorbreken en het rijk beter te organiseren. De vorm van
zelfbestuur die lokale entiteiten kregen was zeker het bestuderen waard, denken
we. Aan de andere kant is ook zo dat dit systeem uiteindelijk in de achtste
eeuw helemaal verdwenen was, behalve het Byzantijnse Rijk, maar dat kon niet
meer op de oude instellingen beroep doen. Een element uit die periode kan men
niet genoeg onder de aandacht brengen, dat is de codificatie van het Romeinse
recht door Justinianus, dat vijfhonderd jaar later in Europa een belangrijke
rol zou gaan spelen, gehanteerd door die andere instelling die uit het Romeinse
rijk is voortgekomen, het christendom.
Terwijl in Europa de versplintering toesloeg en de
samenlevingsvorm terug gevallen was tot dat van stammen en kleine
landbouwnederzettingen, die regelmatig verplaatst werden, alvorens ze zich rond
een kapel of kerk zouden vastzetten, ontstond op het Arabisch schiereiland een
nieuwe religie, de Islam die in geen tijd een gebied zou veroveren dat de
vergelijking met andere grote rijken kon doorstaan. Ook daar speelde de religie
een rol in de vorming van een staat, maar onder het kalifaat van Bagdad, onder
de dynastie van de Abbasiden zou men een systeem ontwikkelen van onpersoonlijk
bestuur, door het leger te bevolken met niet islamitische jonge mannen. De
Mamelukken werden in beginsel een goed geleide militaire klasse die op geen
enkele manier tot patrimonialisering zou komen. Toch bleken de remmen op dit
proces, niet voldoende om dit te verkomen en namen de slavenmilitairen de macht
over.
Ook de opvolgers van Osman, het Ottomaanse huis
zouden zo betrachten de macht niet in handen van een elitaire kaste te leggen,
maar door jaarlijks in het Europese deel van het rijk jongentjes (en meisjes) zoeken die geschikt leken om opgeleid te
worden in zowel civiele als militaire opdrachten. De Janitsaren kenden nog meer
beperkingen dan de Mamelukken, omdat de Ottomanen wisten hoe de Mamelukken in 1250 de macht in Egypte
konden grijpen en er tot in de zestiende eeuw de macht ook behielden. Ook hier
dus geen moslims om moslims te besturen of het geweldmonopolie in handen te
geven. Geen families die de macht van de Sultan en dus van de Verheven Porte.
Het is een zaak van goed bestuur gebleken al ontbrak er aan het mechanisme een
belangrijk element, namelijk de verantwoording vanwege de regeerders ten
aanzien van de onderdanen.
Het belang van religie
In dit boek vinden we een merkwaardige invalshoek
over enkele facetten van de Europese geschiedenis, zoals de ontwikkeling van
een rechtsorde en de notie van de verantwoordelijke overheid. Het punt waar
Europa pas laat erin geslaagd is, blijkt de patrimonialisering van het bestuur te
beperken. Napoleon zou hierin een grote stap voorwaarts zetten met de
bijzondere scholen. Na wereldoorlog II werd de Ecole Nationale d’Administration opgericht om de kaders van de
overheid zonder het risico op verpersoonlijking aan te vullen. Vandaag blijkt
dat er toch een zekere erfelijkheid is ontstaan en dat de politici en hoge
ambtenaren een gemeenschappelijke voedingsbodem hebben. Dit probleem blijkt
altijd weer op te duiken. Ook in andere landen werden pogingen daartoe ondernomen.
Toch valt vooral op hoezeer de auteur de nadruk
legt op de betekenis van de investituurstrijd voor de Europese cultuur. Het
conflict tussen de Paus, die eeuwenlang zwak waren geweest begon onder
Gregorius VII een versterking van de macht van de paus, niet door militair te
mobiliseren, maar door enerzijds het recht, dat men opnieuw ontdekt had en een
erfenis van de Romeinen was, het corpus juris civilis aan Justinianus
toegeschreven en door Gratianus in een nieuwe concordantie verwerkt, het Decretum
Gratianum dat in 1140 tot stand kwam en gedurende eeuwen de basis van het
Europese continentale recht zou vormen. Het andere bestuurlijke wonder was dat
de paus de hand wilde houden aan het celibaat, waardoor de paus een
bestuursapparaat kon ontwikkelen dat niet gepatrimonialiseerd kon worden.
De vorming
van een onafhankelijke rechtsorde, vormt, als navolging van de pauselijke
initiatieven ook elders ingang. Hierdoor kon men het arbitrair handelen van de
overheid, maar ook van elites tegen de zogenaamde gewone man en vrouw inperken.
De complexiteit van de feodaliteit en de vele uitgewerkte regels die eruit zijn
voortgekomen, maar ook dus door de inbreng van het Romeins Recht in de versie
van Gratianus en zijn opvolgers, inclusief de opleiding in onafhankelijke
instituten van de juristen heeft de mogelijkheid geschapen dat de rechtsorde
onafhankelijk stond van de regering.
Fukuyama
besteedt behoorlijk wat aandacht aan de ontwikkeling van het Common Law
en de betekenis van de rechtsontwikkeling. Hij toont aan hoezeer de Koninklijke
rechtspraak uiteindelijk de seigneurale rechtsspraak wist te verslaan en
daarmee kon hij ook de positie van de adel, de militaire en bestuurlijke elite
onder controle krijgen. Na de Glorious revolution werd de koning zelf
ondergeschikt aan de soevereine macht van het parlement. De Magna charta speelt
hierin een belangrijke rol, omdat bij het afdwingen van de toegevingen de adel,
de bourgeoisie en de clerus elkaar vonden. Hij zet die verworvenheid af tegen
de situatie in Hongarije waar de koning ook een Gouden bull moest toestaan om
de adel tegemoet te komen. Maar het gevolg daar was wel dat de koning het land
niet meer kon mobiliseren, zoals bij de aanvallen van de Turken is gebleken.
De auteur laat zien dat de Whigh-versie van de
geschiedenis, waarin de rol van de gentry zwaar benadrukt wordt een weinig
geflatteerd is, omdat volgens hem de drijvende kracht in de geschiedenis van
het UK alleen kan gevonden worden in de houding van de gentry, maar is juist de
ontwikkeling van een onafhankelijke rechtsmacht en de ontwikkeling van het
concept van verantwoording van groot belang. Wat echter opvalt is dat de
machtsuitoefening, de rekrutering van het personeel wel min of meer in een
aantal families ligt verankerd, maar ook dat er nieuwe namen kunnen aantreden.
De onpersoonlijke politieke rekrutering, waarbij de kwaliteiten van de
ambtenaar boven de naam en afkomst gaat is niet helemaal gerealiseerd, doch wel
in beginsel aanwezig.
Een balans
De lectuur van dit boek was mij bijzonder goed
bevallen, precies omdat Francis Fukuyama probeert een ander licht op de
dynamiek in culturen en samenlevingen te werpen en een ander beeld aandraagt.
Hij doet dit vooral ook door zeer sterk in te zetten op het vergelijken van
culturen en binnen Europa door de verschillende verschijningsvormen tegen
elkaar af te wegen.
Het feit dat hij vaststelt dat het moeilijk is een
algemene theorie over politieke ontwikkeling en politiek verval te schetsen
wegens te veel variabelen en te weinig voorbeelden, doet niets af aan de waarde
van zijn onderzoek. De grote greep die hij doet om de bijzonder gedetailleerde
geschiedenis van China te beschrijven, laat toe er de grote dynamiek van aan te
geven en ook de spanning die er ook nu nog bestaat tussen het legalisme, dat de
Partij, voorheen de keizer, toestaat zonder verantwoording van de onderdanen
belastingen of zelfs de controle op de vruchtbaarheid af te dwingen.
Men kan betreuren dat de geschiedenis van India
niet nauwkeuriger en met meer zin voor detail besproken wordt, maar de wijze
waarop duidelijk wordt waarom India niet tot een politieke eenheid kon groeien,
doch wel een rechtsorde kende en een grote eenheid als cultuur, draagt er wel
toe bij dat de benadering van de politiek in de optiek van Fukuyama helder
wordt.
De visie op Frankrijk, waarbij een eresaluut richt
aan Lodewijk XV die nog steeds als een slechte vorst bekend staat, terwijl hij
nu net probeerde een aantal weeffouten in het bestel te herstellen en tegelijk
de macht van de parlementen en vooral het parlement van Parijs wilde fnuiken,
om de kwaliteit van het bestuur te versterken, mag ons niet ontgaan. Het
verhaal dat evenzeer aandacht verdient is dat van de Spaanse export van een
elitaire en sterk patrimoniale samenleving, waarbij de grondbezitters in
Midden- en Zuid-Amerika een grote greep hadden op de staat en bovendien ook nog
eens de verantwoording die met bestuur in het Europese concept samengaat, uitermate
afzwakten heeft de staten daar vaker zuur opgebroken.
Verder mag de rol van de kerk ons niet ontgaan. De
religieuze visie en argumentatie is ook niet zonder belang, maar het blijft wel
zo, valt te vrezen, dat men de bestuurskracht van de paus en de kerk, op grond
van het priestercelibaat niet gemakkelijk zal onderkennen. Ook het ontwikkelen
van een eigen juridisch apparaat, los van de inhoud van het corpus juris
canonicis, sinds Gratianus is minstens zo indrukwekkend. De paus had geen
regimenten en divisies, wel juristen die de macht van de kerk en binnen de kerk
verstevigden en priesters die de regel van het celibaat overtraden, hadden er
niets meer te zoeken. Dat de kerk in Frankrijk aan de koning onderwerpen werd,
ondanks tegenspartelen van pausen en bisschoppen, mag ons evenwel niet ontgaan.
Maar daarom is dit ook een poging het proces van
politieke ontwikkeling te beschrijven. Namen en data komen er afdoende aan bod
om de antiq uarische geschiedkundige
te voldoen, maar de namen van al die keizers van China blijven beperkt, onder
andere omdat het grote proces en de krachtlijnen die men kan ontdekken het
centrale thema was. Zo is het interessant te zien dat in China generaals en
militairen in het algemeen minder in aanzien stonden dan civiele bestuurders.
Het volmaakte absolutisme, dat in Rusland wortel
schoot heeft aan de geografie en de culturele invloeden uit Byzantium veel te
danken of te wijten. De horigheid van boeren kwam er nadat de nieuwe tsaren en
grondeigenaren een oplossing wilden voor het feit dat boeren zo gemakkelijk konden
ontvluchten en dus geen middeleeuwse erfenis was of is, maar een bewuste keuze
van de Romanow-tsaren en de elites. Opvallend is wel dat in Rusland de elite
volkomen aan de uitoefening van de macht werd onderworpen via de lijst van
rangen. De lijfeigenschap of de macht van het boeren bezittende kartel zorgde
er finaal voor dat de adel zelf ook niet bij machte was de Tsaar, i.e. het
centraal bestuur een tegenwicht te geven.
Bekijken we dit allemaal, wel beseffende ook dat we
niet het gehele boek en alle details kunnen bespreken, dan moeten we vooral
vaststellen dat dit werk van Francis Fukuyama echt wel de moeite waard is het
aandachtig te bestuderen. Als hij de Scandinavische weg beschrijft om tot een
stabiel systeem te komen, met checs and balances voor de centrale macht, een
onafhankelijke rechtsorde en verantwoording, dan valt op dit proces inderdaad
veel aandacht waard is.
We hebben de auteur goed begrepen als hij stelt dat
boek nodig was om het tweede deel te kunnen schrijven, namelijk de richting van
de politieke ontwikkeling, eventueel het politieke verval na 1806 toen het
Roomsche Rijk verdween. Hoe zal hij de recentere tijden bekijken en welke
betekenis zal hij hechten aan de constituties, de grondwetten en hoe zal hij
kijken naar de EU. Afgaande op wat hij in dit boek vertelt, moet ons dat zeer
zeker aanbelangen.
Slot
We kunnen niet anders dan eindigen met de bedenking
dat het boek er in de Vlaamse media maar bekaaid af kwam. De grote synthese die
hij biedt, het theoretische kader dat hij ontwikkelt, maakt van de auteur
inderdaad een andere dan de man die in “The End of
History and the last man” een sterke
ecomische benadering van de geschiedenis voorop stelde. Nu blijkt dat hij het
heeft over de ideeën die aan de
politieke en economische evolutie vooraf kunnen gaan. De samenleving wordt meer
dan een door winstgedreven kapitalisme stel individuen, maar een samenleving
die op verschillende niveaus functioneert en in verschillende richtingen kan
evolueren. Zo hoefde Rusland niet per de absolutistische staat te worden die
het onder Tsaar Peter wel geworden is. Instellingen als de Zemski Sobor
bestonden wel degelijk maar het verlenen van te veel macht aan de Tsaar en het
niet ontwikkelen van verantwoording waren er volgens de auteur de oorzaak van
dat het absolutisme zo sterk kon ontwikkelen in Rusland. De keuze voor
Byzantium als inspiratiebron kan hier mee in rekening gebracht worden, maar ook
de vaststelling dat hoewel Peter de Grote onder meer Nederland bezocht, de
Europese opvattingen over de macht van het bestuur hem niet aanbevelenswaardig
leken voor Rusland.
Het belang
van dit werk ligt hierin dat het veelal bekende informatie weet te vatten in
een samenhangend geheel. Het werk laat toe op een andere manier tegen evoluties
in de samenleving aan te kijken en te onderzoeken hoe of we bijvoorbeeld het
debat over een meer democratisch Europa kunnen voeren. De adel als zodanig
bestaat niet meer, maar bedrijven hebben zo een omvang genomen dat zij autonoom
van de politiek functioneren, wat economen en politici hebben gewild. Maar de
bedrijven sturen wel degelijk de politiek, zoals in de discussie over de think
tanks aan de orde was en ook in het dossier van de farmaceutische industrie
vaak wordt aangekondigd. Hoever kan de beïnvloeding gaan
en hoe sterk staan politici in dat kader. Deze vragen, lijkt mij, verdienen
meer aandacht en kunnen aan de hand van onder andere dit werk beter bekeken
worden. Ook het probleem van het neoliberale adagio dat de markten de
economische stabiliteit zelf bereiken, is intussen in vraag gesteld, maar
tegelijk heeft men geen goed model ontwikkeld om de economische ontwikkeling en
de politieke ontwikkeling beter met elkaar te verzoenen. Daarom kunnen we dit boek
zeker aanprijzen.
Bart Haers
25 november 2011
Reacties
Een reactie posten