Museum Schone Kunsten Gent een feest



Realiteit en verbeelding


Museum van Schone Kunsten Gent:
JOHN CONSTABLE - OLIEVERFSCHETSEN UIT HET VICTORIA AND ALBERT MUSEUM LONDEN. Van 27/09/2011 tot 29/01/2012





Het museum van Schone Kunsten blijft een aangename plek om te vertoeven, maar als er bijzondere tentoonstellingen plaats hebben, kom je het gebouw niet onberoerd uit. De vaste collectie is altijd al een bezoek waard en de beelden in de uitbouw blijven altijd wel fascineren, maar nu Constable er te zien is, ontstond er een zekere beroering. Doch, het mag gezegd, de beelden die ik in het journaal zag konden mij niet overtuigen. De naam en faam van de schilder, de vele voorstellingen die in het collectieve geheugen rondwalsen, hebben het werk iet of wat banaal gemaakt en de hyperbolen die men de tentoonstelling toekende, waren in die zin en voor mij contraproductief omdat de term “niet te missen” eindelijk alleen maar tot een ontgoocheling kan leiden. Het zou toch eens tot een goed gesprek over de promotie van kunst en van musea en tentoonstellingen mogen komen. Zoals bij “iedereen klassiek” het geval is, zijn sommige mensen niet echt geschikt om de kunst te promoten. Het esthetische genot van een doek van Constable, van een steendruk van Madou of een beeld van Minne, raakt vele snaren en men kan er niet dan met voorzichtige toetsen een idee van geven.

Neem nu zo een relatief klein werk ergens in de hoek van een zaal, waar steeds meer elementen in het landschap opduiken en naarmate je kijkt, krijg je afwisselend de indruk dat Constable bang was voor leegte, terwijl je je dan weer afvraagt hoe hij het allemaal bij elkaar kreeg. Constable speelde met licht, krijg je te lezen, maar vooral merk je op de vele werken die er te zien zijn hoe dat bewerken van het licht een kleurenspel voortbrengt. Tegelijk valt op dat de jonge man, maar ook de oudere schilder erin geslaagd zijn de landschappen die hij in beeld bracht zo realistisch mogelijk te houden, doch, niet zo dat ze altijd zomaar de waargenomen werkelijkheid laten zien.

Het realisme van de buiten schilderende Constable kon ons wel bekoren, omdat de schilder de gekende wolkenhemels echt goed bekeken heeft. Het is maar dat ik zelf graag naar het zwerk tuur, wolkenformaties zie en probeer het lichtspel te volgen dat ik het werk van de man weer eens wist te waarderen als een  componist, als samensteller van elementen die bestaan. Bekijk je Ruysdael of andere meesters uit de Nederlanden, maar ook de kleine namen, bekijk je de meester van Delft, Johannes Vermeer of in een latere tijd Gustave van de Woestijne, dan merk je dat er binnen de kunst, binnen het overbrengen van beelden op doek er vele mogelijkheden zijn.

De tentoonstelling in Gent toont ons hoe de schilder geleidelijk een groot meesterschap bereikte in schetsen met olieverf op doek, maar evenzeer dat hij ondanks de grote productie en de hem verweten snelheid van uitvoering niet zomaar slordig is gebleken.

Laat je verdrinken in de marines uit Brighton, dan blijkt hoeveel kleuren de zee op doek kan krijgen. Maar ook hoe het strand soms veelkleurig kan uitpakken. John Constable behoorde niet tot de elite, maar tot een betere middenklasse, zijn vader was graanhandelaar en kon goed leven van zijn werk.. Zijn echtgenote zou een mooi fortuin erven en zelf zou hij wel degelijk erkenning krijgen, al was het niet eenvoudige toegang te krijgen tot de Royal Academy en wist men niet altijd raad met zijn visie en nog minder met hoe hij met die visie omsprong.

Loop je langs de werken, dan merk je dat het kijken vanzelf gaat, je wordt aangetrokken, uitgenodigd om te kijken, om te zien hoe hij kijkt naar de molens, de wegen, het licht en zoveel meer. Mensen spelen in zijn werk geen hoofdrol, maar als hij, een springend paard schilderend, het landschap componeert, dan blijkt het zoveel groter, een palet van kleuren en dan hangt in het museum te Gent het ontwerp op ware grote. Kleuren, vormen, verhoudingen, je blijft het bekijken en je afvragen of we hier met onze camera’s geen beter werk zouden afleveren, maar dat een beeld als dat er niet zou komen. Het is niet enkel het oog dat hier spreekt, automatisch, maar bijna zoals de goede fotograaf het sterkste weet te vatten wat er te zien is. De transfer van het landschap naar het doel en van het doek naar de kijker, toeschouwer,  beschouwer blijft ook hier weer de kern van het gebeuren. De landschappen, heide, duinen, ze lijken zo weinig opvallend, zo gemakkelijk, maar het blijft een kwestie van de hand van de meester, waar wij getuigen van mogen zijn, ook nog 200 jaar later.; maar dan volstaat het niet te spreken van romantisch realisme.

Maeterlinck in het museum. Al langer hangt er in het museum een doek van Théo Van Rysselberghe waarop zowel Maurice Maeterlinck als Emile Verhaeren, die de lezing houdt, te zien is en waar een artistieke coterie te zien is. Zeker ben ik het niet maar ook Georges Rodenbach behoorde tot de kring van symbolisten en toefde ook in dezelfde kringen van beeldende kunstenaars.

De tentoonstelling bezoeken was een betreden van een symbolistisch walhalla, maar tegelijk stelde het op subtiele wijze de notie zelf bij. Niet alles is symbolistisch wat ernaar lijkt te tenderen de werkelijkheid als een aanwezigheid voor te stellen die meer in petto heeft dan wat we ervan kunnen waarnemen. De Romantiek bracht al aan het begin van de negentiende eeuw een kunst voort die bevreemding opwekte, die goochelde met ruïnes, maanlicht en andere bizarre voorstellingen. Het symbolisme liet zien hoe de dingen die zijn een verborgen kracht hebben, een stille kracht die ons bestaan onmerkbaar beïnvloeden kan. Bruges-la-morte van Georges Rodenbach laat zien hoe iemand een toneelpruik kan bezielen. La princesse Maleine is zeer aanwezig in de tentoonstelling, maar ik weet niet of men het nog leest, of het nog op te voeren is. Zelfs een goede vriend als Cyriel Buysse kon het niet laten de extatische verzen van Maeterlinck te lezen en ze te persifleren. Sommigen, zoals August Vermeylen hadden het al even lastig met de taalopvattingen van de latere nobelprijswinnaar. Want dat is natuurlijk de reden om dit jaar deze tentoonstelling op te zetten en de vele contacten met schilders en decorbouwers maakte het de curator van deze tentoonstelling mogelijk een aardig beeld van zowel Minne als Maeterlinck op te zetten.

Leest men Maeterlinck nog wel? Jaren geleden kocht ik in Livres de Poches een uitgave van Les serres Chaudes en eerlijk is eerlijk, af en toe neem ik het nog wel eens ter lezing mee, maar het is niet gemakkelijk te lezen. Het punt is dat de beelden ons vreemd zijn - maar ook de tijdgenoot had er last mee - maar ook biedt het belletrie die vandaag te etherisch moet heten. Nu, het neemt niet weg dat we de figuur, naast anderen wel boeiend genoeg vinden om er meer over te willen weten, zonder te dwepen of in extatische verrukking te vervallen. Dat kunnen op de tentoonstelling wel de werken van Spiliaert, Minne - die net als Doudelet uitgaven van Maeterlinck zou verluchten met beelden. Anders dan de illustraties bij JulesVerne of Victor Hugo, waren de beelden van Minne in die uitgaven op zich staande maar wel versterkend de beelden die de auteur wilde oproep .

Minne springt eruit omdat hij een eigen beeldentaal ontwikkelde die hij vooral als beeldhouwer tot grote oorspronkelijkheid zou voeren. Op Wikipedia kan men lezen dat Minne door Rodin werd afgewezen, maar de vraag blijft of Auguste Rodin wel zo blij was met te duchten jongere concurrentie. Het verhaal van de jonge Camille Claudel is welbekend.

Het komt me voor dat we gefascineerd kunnen zijn door de sfeer van het symbolisme, maar dat we er de ontstaansredenen niet goed van begrijpen noch de invloed ervan goed vatten. Stel ik ten onrechte vast dat wie het symbolisme omarmde en zich de beeldentalen, de klanken in muziek en lyriek ervan ging hanteren, niet altijd met onverkort succes, een zekere afwijzing van de wereld anno 1890 niet kon ontkennen? Een wereld, in Europa waar men, volgens zeggen van symbolisten, niet goed thuis kon zijn, een koude, kille wereld van platvloersheid en cynisme, een wereld waarin Auguste Comte en de wetenschappen steeds meer de boventoon gingen voeren, en dus diende men een veilige thuis te ontwerpen.

De beelden van Minne refereren onder andere naar bijbelse taferelen, zoals het beeld van de Verloren zoon, naar het beeld van de treurende vrouwen. Maar er valt niet te ontkomen aan pregnante sensualiteit, sensitiviteit. De kracht van de beelden draagt ertoe bij dat we ons aan de beelden kunnen laven, maar niet altijd, lijkt mij, er de uitdrukking kan ons raken, de wereld waarin de beelden ontstonden kunnen we alleen documentair leren kennen.

Maar het blijf natuurlijk genieten, want je kan in de tentoonstelling er niet aan ontkomen een wereld te betreden waarin afwijzing van het gewone de regel is en dat lijkt me de kracht van de expositie. Het gaat niet enkel om afwijzing, maar om het uitvergroten van wat op zich banaal is, maar door vorm geven aan het ongewone de dingen een nieuwe betekenis krijgen.

In de uitgave van de Vroolijke Tocht, geschreven door Cyriel Buysse, staat ook een interview, enfin, Buysse neemt ons te grazen, met Maurice Maeterlinck. Toen ik rondliep tussen de vele werken en genoot van een doek van Spiliaert, La princesse Maleine, moest ik daar wel aandenken. En toch, het werkje bleef me fascineren

Gent en het Museum van Schone kunsten herdenkt zo twee van haar zonen, maar het valt wel op dat we bij het bekijken van de werken tot de vaststelling dat deze kunstenaars veel hebben nagelaten, dat het beschouwen waard is. Meer nog, het is een uitnodiging, een wekroep af en toe eens te vergeten dat 2 + 2 = 4 of dat een miljoen toch maar een miljoen is.

Bart Haers
28 november 2011



Reacties

Populaire posts