Humaniora


Lezersbrieven

Tegen de ontmenselijking
Wat het betekent mens te zijn 
in een massasamenleving?

Mene tekel ofte het verhaal uit Daniël:
De profeet toont het teken aan de wand...
Marc Reugebrink schrijft dit jaar het kerstessay en we zijn De Standaard erkentelijk voor deze traditie. Het thema is overigens wel opmerkelijk, zo kort nadat de discussie over Freud want hier komt de vraag aan bod hoe en waarom men het menselijke blijkbaar laat schieten. Het valt mij op dat Marc Reugebrink zich vragen stelt over de wijze waarop men aannames die wetenschappelijk bewezen lijken ongenuanceerd telkens weer hanteert als zwaarden in de grote strijd. Maar om welke strijd gaat het eindelijk? 

In 1984, toen men de roman van Georges Orwell aan de orde stelde en na wilde gaan waarom en hoe de inzichten van Orwell tekort waren geschoten dan wel meer dan gerealiseerd werden, viel me op dat er in de positiebepalingen zelden sprake was van de vraag of en hoe de democratie en het persoonlijke leven uitgehold kon raken. Men spitste zich toe op de cruciale vraag of we technisch al zo ver stonden als Orwell had gedacht dat we zouden staan, maar hij kon niet weten dat toen de informatica in het persoonlijke leven zou binnendringen, dat steeds sneller overheden over middelen zouden beschikken om het gedrag van mensen te kennen en te sturen. Er is het verkeer, de geneeskunde en ook, zoals Reugebrink stelt het onderwijs. Maar de invloed van technologie op besluitvorming en op de samenleving kan men maar moeilijk terugdraaien. Wie niet voor is, zo blijkt, is tegen. Het is een merkwaardige situatie omdat er nog nooit zoveel hooggeschoolde mensen zijn geweest. En nu maakt de overheid, vooral het ambt van de minister van onderwijs zich zorgen om wie niet voldoende geschoold is. Maar goed, een diploma agogiek? Of inderdaad, wat betekent het metier van de historicus?

In de loop der jaren heb ik wel aandacht blijven hebben voor  Aldous Huxley en Hermann Hesse, die met “Het Kralenspel” ook een distopische roman schreef, maar een waarin de auteur zich boog over de vraag wat er gebeuren kan als de kunsten, wetenschap als afgeronde gehelen worden beschouwd, maar waaraan niets wezenlijks toegevoegd kan worden. Orwell kwam ik wel tegen in de discussie van het midden van de 20ste eeuw en in de discussies over de Spaanse Burgeroorlog, het Stalinisme en dat soort zaken meer. De kwestie of de wetenschap en vooral technologie ertoe bijdragen dat de mens ontmenselijkt raakt, dateert overigens ook niet uit die periode. De franse filosoof Julien Offray de la Mettrie bedacht in 1747 al een ideale mens, toegerust met allerlei mogelijkheden en middelen, implantaten etc om de mens beter op zijn of haar taken toegerust te maken: de mens-machine. Een discussie over de ontmenselijking van de mens is inderdaad al oud, maar die gaat samen met de discussie over hoeveel onvolkomenheid een mens verdraagt. Onlangs hoorde ik een meisje met een opvallende boezem vertellen - niet aan mij, maar aan haar vriendin - dat ze die implantaten had gekregen van haar vriend, toen ze eenentwintig werd, maar dat ze eraan dacht die vuiligheid weg te werken. Ze had toch vanzelf al goede maten gehad en die zware jongens, zegde ze, waren haar een hinder bij het sporten. Vooral had ze wel last van de gevoeligheid, maar goed, toen boog ik me terug in mijn krant want luistervinken is niet netjes. Alleen, op een trein te duidelijk spreken is ook niet handig. Haar vriendin vond die zware jongens echt wel mooi, maar goed, het hele twistgesprek stierf uit in Gent toen de vriendin uitstapte. En ja, het kwam toch tot een gesprek, maar het was opvallend dat zij vertelde dat haar een probleem was aangepraat en dat ze niet vond dat haar boezem te schriel was geweest - jawel, ook jonge mensen kunnen mooie en treffende woorden vinden - maar ze vond dat ze haar vriend toen niet teleur kon stellen. Nu het uit was, vond dat ze door hem bedrogen was, vond ze het niet kunnen. Alleen, ze wilde er geen cent aan uitgeven. En ook een tatoo op haar onderrug vond ze nu hinderlijk. Mijn glimlach, misschien wat sarcastisch kon ze blijkbaar wel waarderen, maar toch, ze vroeg waarom ik het allemaal wat gek of te gortig vond. Ik gaf haar te kennen dat een jong meisje zich niet al teveel hoeft op te tuigen, dat hoeft alleen een oude kapel en dat het beeld van de ideale vrouw al te plastiek is. De vrouwen in de media, in de blaadjes hebben iets onnatuurlijks en gedragen zich naar een icoon dat niet altijd kan bekoren. 

Over de onvolkomenheid, over (dragelijke) ziekten en de dwang gezond, gelukkig en perfect te zijn, was ze vrij duidelijk, ze vond die wereld naargeestig worden.  Aan de andere kant had ze ervaren dat het bezig zijn met haar viool en lezen en concerten bijwonen haar meer voldoening schonken. Meer nog, ze vroeg zich af of een zekere beklemming in een relatie die hele vreugde van het lichamelijke genot wel waard waren. Het gesprek kabbelde rustig verder, tot ze te berde bracht of het wel goed was altijd alles op het niveau van dé economie, dé samenleving of dé cultuur te bekijken. Is het niet wenselijk of denkbaar dat we mesonniveaus beter onderzoeken, dat van vriendengroepen, families of relaties en kijken wat daar speelt of net niet. Het onderwijs, zegde ze nog, is en was problematisch als men het alleen op het niveau van “Hét Onderwijs” bekijkt, maar kan op het niveau van de school of de klas wel degelijk functioneren. 

Zo een gesprekken geven een mens hoop. Een of ander op Plato gebaseerd ideaalbeeld voorop stellen hoeft niet, maar we kunnen er ook niet omheen dat we zelf wel een paar concepten met ons meedragen. Maar hoe de mens zich ontplooit en aan zichzelf vorm geeft, tja, dan komen we uit bij Joep Dohmen en Peter Sloterdijk of, wie had het kunnen denken, Michel Foucault, Le souci de soi. Het gaat erom, zoals het meisje vertelde dat ze was opgegroeid met de idee dat ze recht had op alles wat ze wilde, maar niet wist wat ze willen kon, verwachten wilde. 

Que sera, sera! Het valt op dat jongeren inderdaad wel eens naar de oude crooners terug grijpen om hun punt te maken, maar ik vond wel, toen ik uitstapte en op weg ging van het Centraal naar het Vlaams Parlement, dat dit meisje zichzelf de verloren tijd wilde heroveren, verloren aan een gebrek aan ernstige studie, maar ook aan inzet om iets te realiseren. 

Bij het lezen van het essay van Mark Reugebrink viel inderdaad op dat hij de grote systemen bekeek en de beslissers over dergelijke systemen aan het woord liet en het individuele of tussenpersoonlikje in wezen weg heeft gedacht., zoals we wel vaker meemaken als over dé samenleving, dé cultuur wordt nagedacht en geschreven. Er zijn inderdaad mondiale bedrijven die een heel grote greep op de markt hebben, of het nu om voedsel en dranken gaat, Monsanto, Coka Cola dan wel om vakanties of entertainment,  zoals Bertelsmann, waardoor men de indruk krijgt dat zowat alles in handen zit van de enkele gigaspelers. Ongetwijfeld is dat ook zo, als we de greep zien van bedrijven als Procter & Gamble, die onze smaak de afgelopen halve eeuw hebben verzoet. Het blijft opmerkelijk dat sommige goeroes van de betere keuken hierover zo weinig vertellen. Maar wellicht het grootste probleem is dat het concurrentiebeding niet de jure maar wel de facto uitgehold wordt. Kleine bedrijven die groeien, worden op enig ogenblik een prooi voor de grote spelers. Waarom moet er een wereldomspannende bierbrouwer zijn als Heineken of AB Inbev? Welke economische rationaliteit schuilt hier achter. De groei en niet de vraag of een kleine brouwerij niet evengoed een behoorlijk resultaat zou kunnen neerzetten. Het bizarre is dat ook de staat steeds meer als een gigaspeler optreedt, die inderdaad de maximalisatie van de winst, sorry, de belastingen weet te realiseren, zelfs van verkeersboetes. 

Ben ik een mens, nog een mens als ik veilig de toegelaten snelheidslimiet zou overtreden; wetende dat de omstandigheden dit toelaten? Ben ik geen mens als ik niets voel voor sommige schrijvers, al kan ik misschien hun werk nog wel waarderen? Want het is natuurlijk zo dat de huidige marketingtechnieken van uitgeverijen afgekeken zijn van de strategische marketing van lingerie of inderdaad dure bubbels en dan is de maker belangrijker dan het werk zelf. De kunstenaar legt zijn of haar eer in het werk en bloost als er waardering komt, de entertainer geniet van zijn succes en vergeet al eens het werk. Het komt me voor dat het concept van Hendrik De Man, Vreugde in de arbeid, helemaal verdrongen is door de vreugde van het uitgeven van het inkomen uit arbeid, al kan niemand dat versmaden, dat genieten van de vrucht van de arbeid, maar als het weg is, is het weg. Zelfs al kan men zeggen dat een goede maaltijd ook gauw geronnen is, vergeten doen we vaak niet wat ons echt geraakt heeft, al hoeft dat niet per se de meest succulente maaltijd te zijn geweest. 

De goede dingen des levens genieten is geen ondeugd natuurlijk, maar het lijkt erop dat we al eens vergeten dat het genieten niet enkel van het genoten goed afhangt…

Terwijl ik mijn bezoek aan het Vlaams Parlement en enkele andere oorden rond maakte dacht ik over al deze vragen na al had ik het essay van Reugebrink nog niet gelezen, toch vormen die al langer de grond van vele overwegingen. De kwestie blijft pijnlijk actueel en dus kan ik nu wel de gedachte van Reugebrink volgen. Maar teveel pessimisme is ook niet wenselijk. 

Ik dacht nog over de aankoop van Foucault’s “Histoire de la sexualité III: Souci de soi” toen ik het meisje waarmee ik op de trein had gepraat, in de Koninklijke Galerijen opnieuw ontmoette. Op mijn vraag liep ze even mee naar Tropismes, waar ik het boekje aanschafte en vervolgens kuierden we naar het eethuis. Ik had nog iets meer dan een uur om met haar te praten, wat haar wel leek te bevallen. Laat ik haar Hypatia noemen, dat praat makkelijker en brengt niemand in verlegenheid. 

Dat heerlijke vleesbrood kon me wel aanspreken ook zij vond dat best lekker en dus zaten we even later genoeglijk op de bank te praten, wachtend op lafenis en maaltijd, terwijl ze vertelde dat ze die namiddag van de dokter had vernomen dat de operatie haar huid nog verder zou bedreven. De littekens verdwijnen dan wel bijna helemaal, maar het risico dat de huid zelf toch aan rek verliest, moest ze op de koop toe nemen. Hoe ze deed, weet ik nog niet, maar ze slaagde erin mijn hand en vingers de onderkant van haar boezem te laten betasten zonder dat anderen in de gebruikszaal er iets van merkten. De huid leek al wat harder en dat kon ik niet ontkennen. Haar probleem was, vond ze, dat ze niet had mogen toegeven aan de afgedwongen onderwerping, want daar kwam het voor haar op neer. Hypatia vond dat ze haar vader gelijk kon geven, maar dat ze vooral voor zichzelf zou moeten uitmaken wat er diende te gebeuren. Het dilemma was dat na het wegnemen van de implantaat, de huid enige tijd zou nodig hebben om opnieuw strak te zitten en dus zou zo een ingreep voor een paar bijkomende ingrepen zorgen. 

Naar mijn opinie gevraagd, kon ik niet anders dan antwoorden dat ik niet wist hoe de situatie geweest was voor de operatie doorgevoerd en of ze erg ontevreden was geweest. Bijkomend was de vraag of het wel goed is op die manier een geliefde te willen behagen. Als je nauwelijks een boezem hebt, kan dat pijnlijk ongenoegen bezorgen, maar als het wel een mooi stel is, kan je er toch wel mee leven. Ik zegde dat ik geen vrouw ben en ondanks alle inspanningen tot empathie, vond, vind ik niet de mogelijkheid om de vele aspecten van het vrouwelijke te onderkennen. Wel begreep ik dat ze twijfelde of ze een bijkomende operatie wel zou laten uitvoeren alleen uit afkeer of wraak. Ik vond dat ze ook kon overwegen die twee zware jongens als een mene tekel te lezen, dat ze zich teveel had willen confirmeren aan een bepaalde smaak, omdat ze dacht dat ze die kerel trouw diende te blijven. 

U kan het vreemd vinden dat twee volslagen onbekenden zo over een intieme kwestie spreken, maar het kan voorkomen dat twee mensen  elkaar ontmoeten en plots - voor even - een zekere zielsverwantschap ervaren en met elkaar zonder veel schroom allerlei zaken vertellen die ze misschien hun beste vrienden niet zouden vertellen. Laten we het zien als een manier om onze inzichten af te toetsen, zonder dat we er achteraf op afgerekend worden. 

Ook dat vertelde ik haar en ze vond dat nog zo gek niet bekeken. Natuurlijk vergaten mijn vingers niet de aanraking van haar zachte huid, toch vond ik dat het nuttig kon zijn het gesprek op een ander spoor te brengen, maar dat leek Hypatia niet echt nodig. Ze vertelde dat ze geleerd had, doorheen de ervaringen met de vrienden van toen en zelfs met een boezemvriendin dat ze de aard van haar relaties niet altijd goed kon vatten. Soms bleef ze afstandelijk als de andere kant echt blijk gaf van toewijding, van liefde, maar dat merkte ze pas als het voorbij was. Toch ging ze in op mijn vraag om over haar studie, handelsingenieur te praten en het werk als onderzoekster. Plots leken alle zorgen van haar af te vallen, want ze vertelde honderduit over de mogelijkheden van gesofistikeerde analyses om een beter economisch beleid te ontwikkelen. Ze vertelde dat ze hoopte een discussie los te weken over de waarde van het kleinbedrijf voor de economie, want ondanks alle lippendienst hadden sociaal-democraten en liberalen de afgelopen jaren het grootbedrijf alleen maar gesteund. 

De tewerkstelling in grote bedrijven maakt mensen afhankelijk van anderen, die niet per se echt aanspreekbaar zijn voor hun gedrag tegenover de medewerkers. Terwijl in het kleinbedrijf die aanspreekbaarheid er wel is en de wederzijdse loyauteit groter kan zijn. Dat vond noch vind ik echt economische grootheden, maar dat was nu pas de misvatting bij uitstek van deze tijd. Concurrentie en het intomen van de schaalgrootte is volgens haar niet vooral een zaak van supergrote actoren. De massaproductie is overigens niet per definitie goedkoper, bijvoorbeeld in menselijke kost, de vervreemding van de arbeider in een bedrijf waarvan hij de aard alleen kan afleiden uit de berichten in de personeelskantine. 

Menselijkheid, legde ze me voor was en is een bijzonder cruciaal gegeven, opdat de economie zelf ten dienste staan zou van de mensen. Maar dat, zo vertelde ze, was voor journalisten en politici geen boodschap die men graag hoorde, noch links, noch rechts. Zo vond ze dat kleine gemeenten niet per se een schaalnadeel hadden. Maar dan zou men, om maar iets te zeggen de lokale bibliotheek niet enkel door de gemeente moeten laten financieren, maar ook de centrale, c.q. de Vlaamse overheid. Het aankoopbeleid via groothandel of via lokale boekhandels kan een slok op de borrel verschillen, wil men er inzicht in krijgen hoe de boekenmarkt echt functioneert als een draagvlak voor ideeën en  bijdragen aan een betere circulatie van inzichten en ideeën, . . 

Het gesprek over de schaalgrootte van bedrijven bracht niet minder opwinding, want al jaren pleit ik voor het herstel van de waardering van lokaal ingeplante bedrijven en vooral van de ambachten waar we wat graag beroep op doen. Ik denk  dat het onderwijsbeleid te vaak gestuurd wordt naar niet getoetste inzichten en net daarover valt zeer veel te zeggen. Het verbaasde dan ook niet dat ik een welwillende blik kreeg toegeworpen, terwijl we het bord met vleesbrood, broccoli en bloemkool, worteltjes en erwtjes, enkele kroketten en een mooi stuk vlees voorgeschoteld kregen. 

Zij bedacht dat we toch wel merkwaardig gelijke opvattingen deelden en nu ik de tekst lees van Marc Reugebrink, moet ik zeggen dat er inderdaad een grotere geest van samenhorigheid rondwaart, eentje die beseft dat de economische ontwikkelingen en de visie op mens en samenleving echt wel doorgeschoten is. Het kapitalisme is niet meer gericht op het voldoen van verlangens en behoeften, maar vooral op het scheppen van een klimaat waarin we ongekende wensen en behoeften leren te voldoen. De markt gaat inderdaad bepalen wat we wensen en hoe we afhankelijk worden van onze gsm en andere toestellen. Die kunnen zeer nuttig blijken, maar de wijze waarop ze wel eens gehanteerd worden… Mijn tafeldame vond dat die avond ook en wel zozeer dat we uiteindelijk alle andere plannen lieten varen, om gewoon verder te praten, wandelend over de grote Markt, naar het Katelijneplein en terug naar het station. Glühwein en andere heerlijkheden bezwaarden onze maag nog wat meer, maar het was best aangenaam. Ik kreeg nog wel een mailtje en we praten nog over de telefoon, maar of het verder nog betekenis heeft, hoef ik hier niet verder uit te leggen. 

Van belang is dat er vandaag in de samenleving een groeiend aantal mensen zijn die zonder zich tot marxisme of ecologisme te bekennen zo wel hun bekomst hebben van een volkomen door de markt gedomineerde samenleving. Naar de markt gaan we om de spullen die we nodig hebben en als we het ons kunnen veroorloven die aan te kopen. Reclame is een communicatiemiddel van die markt, maar men hoeft er zich niets aan gelegen te laten. Het belang van andere basisaspecten van het samenleven mag men niet onderschatten, noch in de bovenbouw; noch in de onderbouw. Heerlijk toch, af en toe eens de marxist uit te kunnen hangen, zonder het te zijn. Laat me toe te stellen dat een samenleving, zeker een postmoderne samenleving meer is dan de markt, dan de staat of dan de cultuur in ruime zin, maar dat de onderlinge verhoudingen tussen die facetten van het leven, naast de kunsten, de levensovertuigingen een niet altijd gemakkelijk te overzien geheel vormt. Onderscheiden we deze aspecten van de samenleving, dan moeten we naderhand opnieuw zien te begrijpen hoe die op elkaar inwerken. Francis Fukuyama, die hier  niet meer geliefd blijkt, schreef in zijn werk, “The origins of political order” - de oorsprong van de politiek - dat ideeën ertoe doen. Ik denk dat die gedachte best wat meer aandacht waard is. 

Reugebrink verwijst in zijn laatste stukje “Waarop wachten wij” naar Stéphane Hessel, die met een beknopt pamflet “Indignez-vous” en een vervolg “Engagez^vous” en de vraag wat we moeten doen om het mens zijn opnieuw in aanzien te herstellen. We komen evenwel uit een periode waarin men wel verwees naar Primo Levi en diens boek “Is dit een mens”, een odyssee van een Italiaanse joodse man doorheen de kampen, Rusland en terug naar Italië terwijl volop ingezet werd op de deconstructie van het menselijke en alles wat men cultuur mag noemen als een vernis afschilderde, precies ook omdat men gemerkt had dat de mens tot veel, zeer veel wreedheid in staat is gebleken. Te vrezen valt, dat we de visie van Foucault, de structuralist of Derrida, de deconstructivist niet echt  goed verwerkt hebben. Daarom is het opmerkelijk dat het gesprek dat Timothy Snyder en Tony Judt hadden over wat er de laatste eeuw is voorgevallen erop wijzen dat we te vaak de dingen zien in een negatief spectrum. Er is geen plaats meer voor bewondering, voor verwondering. Wat men vandaag weet te vertellen over de reis naar de maan, de vlucht van Apollo 11 naar de maan, die op mijn vaders verjaardag, 20 juli anno domini 1969 op de maan landde, vervult mij met onbegrip. Wellicht was de reis duur, waren de risico’s groot maar die drie mannen in hun capsule en de velen op de grond, in Houston hebben het nog maar waar gemaakt. Een paar jaar geleden stortte een sonde neer op Mars omdat iemand vergeten was de maatvoering te controleren: gebruikt men het universeel decimaal stelsel of zat men met yards en nautic miles? 

Die verslommering zien we ook in het denken en zeker het politieke denken. Het is niet omdat Hessel oud is, omdat hij vele oorlogen heeft meegemaakt, dat hij boven verdenking staan zou. Wezenlijk is dat hij, zoals die andere oude knar, Hans Keilson plots weer in de picture komt net omdat ze onbevangen spreken. Telkens is het er de bewonderaars om te doen een authentieke stem te horen. Waarom jongeren niet zo authentiek zouden klinken, of bijvoorbeeld emeriti hoogleraren? Omdat ze vaak gezien worden als de woordvoerders van een generatie die veel van de problemen van vandaag heeft veroorzaakt, maar kan het ook niet zo zijn dat zij de welvaartstaat hebben opgebouwd, soms ten koste van andere zaken? En de ontwikkeling van Europa, een prachtig verhaal wat mij betreft, kan men hen niet als prestatie ontzeggen. Dat ontslaat ook mij niet van kritiek op hoe de Europese instellingen werken en hoe de Europese retoriek, pro en contra vaak bedroevend klinkt. 

Reugebrink vindt met recht dat we niet op de anderen moeten wachten om ons leven te veranderen, maar men behoeft wel een aandrang daartoe. Toen Sloterdijk zijn boek schreef over discipline en het ontwikkelen van een eigen levensvorm “Gij zult uw leven veranderen” was de teneur in de Vlaamse media dat Sloterdijk ons ertoe aansporen wilde dat we meer ecologisch zouden leven. Dat kan een gevolg zijn maar is volgens mij niet de kern, want wat Sloterdijk ons wil voorhouden via zijn onderzoek naar de betekenis van het onderwijs, van sommige filosofen, zoals de voor velen onverteerbare Ludwig Wittgenstein is de kwestie dat we niet zomaar kantenklare menukaarten voor het goede leven zullen vinden. Wandelingen boven Sels-Maria of langs de Côte des Maures, doorheen de Rocky Mountains, maar ook gewoon te leven waar men leeft kan helpen te weg te vinden. 

Vanzelfsprekend leeft men dan in een heel concrete situatie, bestaat de neiging er een bepaald provinciale visie op na te houden. Zoals mijn jonge vriendin die avond ook dacht, kan men echter via de vele media die ons ter beschikking staan informatie vinden en uitwisselen over wat we het goede leven noemen. Men vormt, vertelde ze mij, vanzelf groepen van gelijkgezinden of anders met mensen die wel gelijke interessen hebben maar er andere meningen op nahouden, glimlachend keek ze naar mij. Ik vond het dan ook eigenaardig dat ze me nog nauwelijks had tegengesproken, maar ik vergiste me, zij had vooral willen luisteren, maar vond dat ik - enfin, de rest van haar loftuiging laat ik achterwege … Wel begreep ze nu waarom ik geen probleem heb Vlaming te zijn en toch een brede kijk op andere Europese landen te hebben. Later vertelde ze me dat ze verbaasd was over mijn benadering van figuren als Voltaire en John Adams. Ik denk nu, bij het lezen van Marc Reugebrink dat we de goede biografie wel echt ter harte moeten nemen. Hypatia zal mij niet tegenspreken als ik denk dat het net zo goed van belang is “Le deuxième sexe” te lezen als een biografie van Madame de Staehl of Gabrielle Emilie le Tonnelier de Breteuil; marquise de Châtelet of Anna Bijns. Tijdens een later gesprek vertelde ik haar over mijn “intieme” vriendin Belle van Zuylen, die op een onbevangen manier een Philosophe genoemd kan worden. Het zijn echter niet die dames uit het verleden, maar ook mensen om ons heen die kunnen inspireren. Ik denk, al dan niet beperkt in mijn beeldvorming, aan een tante, die eerst in Congo en vervolgens in Canada een leven opbouwde en niet door het lot gespaard toch een gelukkige oude dame is geworden. Ik denk aan andere mensen die hoe dan ook de lotgevallen die hen overkomen toch meester worden en een goed leven uitbouwen. 

De vraag is of we ons moeten laten imponeren door wat men het systeem noemt. De markt is een uitvloeisel van het feit dat we goederen nodig hebben om te leven en goederen produceren om te delen met anderen. De staat is een belangrijke institutie, maar over de organisatie van de staat moeten we niet enkel aan verkiezingen denken, maar minstens evenzeer aan de onafhankelijke rechtsbedeling, dankzij de aanname dat de overheid - tenzij bij hoge uitzondering via het positief injunctierecht vanwege de minister van justitie - niet tussenkomt in de vervolging van criminaliteit, middelen voorziet voor de willige rechtspraak, c.q. het notariaat en verder ook de beslechting van burgerlijke betwistingen via de rechtbanken… Al deze zaken vormen samen met het veiligheidsbeleid de kern van de staat. Al vroeg, vroeger dan we vaak aannemen hebben instituties gedacht aan sociale zekerheid, ambachten en stichtingen voor ouderen in onze steden (de hofjes) en verder heeft men ook aandacht gehad voor de vorming van mensen. Men wil gelijkheid opleggen op grond van visies van erudiete filosofen, zoals John Rawls, “A Theory of Justice” maar slechts zelden worden de premissen of de ontwikkeling van ’s mans visie onder de loep genomen. Veel kritiek is er niet. Omgekeerd zal men Roger Scruton of Theodore Dalrymple met groot geweld aanpakken, zonder in te gaan op hun verhaal. Nu vind ik het conservatieve cultuurpessimisme van Scruton al te beperkend omdat het canondenken me te dicht bij de dystopie van Herman Hesse brengt. Wat Dalrymple betreft, dat is een Cassandra, waarvan de inhoud van de onheilsboodschap zeer onwelgevallig is. Nu kan men de neergang van de menselijke conditie in Londense en andere achterbuurten niet domweg toeschrijven aan het Tatcheriaanse beleid dan wel het falen van links, c.q. Blair en New Labour.  We moeten ons wel  afvragen hoe we het probleem dat zich stelt zullen oplossen: hoe zullen we die mensen in Manchester en Birmingham de kans geven opnieuw een weg te vinden, of de mensen in Luik, Charleroi, La Louvière…

Alicja Gescinska schreef en publiceerde dit jaar een boek waarin zij betoogt dat vrijheid niet  vrijblijvend mag heten. We moeten dus vaststellen dat in één universiteit de ene, Jan Verplaetse meent dat vrijheid en vooral vrije wil een illusie zijn en dat een jonge filosofe een opvatting te berde brengt dat alleen de negatieve vrijheid van geen tel is, de opvatting die liberalen graag delen, waarin de eigen vrijheid ophoudt waar die van de andere begint, maar dat vrijheid oefening vergt en oefening impliceert discipline, zoals een muzikant (m/v) of topatleet die moet opbrengen. Maar ook filosofen, schrijvers, ambtenaren en artsen behoeven een discipline om hun vak met vrucht en voldoening te kunnen beoefenen. Het moet ons van het hart dat we deze opvatting belangrijker vinden dan het geklaag over wat er allemaal niet mis gaat in de samenleving. 

Marc Reugerink heeft een belangrijk thema aangesneden, maar hij staat niet alleen en wellicht kan ik op enkele punten van zijn betoog kritiek uitbrengen, zoals over de Vlaamse vendelzwaaiers. Ik ken nogal wat Vlamingen, hier en in het buitenland  die net als ik niets met  vendelzwaaien hebben. Maar was het niet in Bergen/Mons dat een grote stoet uittrok, waar vendelzwaaiers mee een eigen cachet aan gaven. Vendelzwaaien, of de tambour-majoor die voor de fanfare uitloopt. Men kan het Vlaams noemen, maar het behoort tot de traditie van de fanfares hier en in het buitenland om zo een man met een mace voorop te laten lopen. Volkscultuur? Wel beschouwd is dat een van die middenniveaus in de samenleving die we niet zomaar kunnen laten verkommeren. Graag wil ik in herinnering brengen dat zingen, of het nu Rodenbachs Kerelslied is, een koraal uit de Mattheuspassie (O Haupt voll blut und Wunden) dan wel in een kerkje in Sint-Denisj bij Kortijk  “Quand on n’a que l’amour” van Brel is, een mens met een (illusoir) gevoel van levensblijheid kan vervullen. We zouden het ook kunnen hebben over de ruiterijsport die in Vlaanderen aan de ene kant een elitaire sport was, maar aan de andere kant een loot was van de boerenjeugdwerking van de RKK. Kortom, er zijn vele mogelijkheden om mensen hun menselijkheid te leren ontdekken. De vraag is of we het met klagen en zagen kunnen stellen. Met Hypatia had ik nog een kort gesprek, via skype over mijn nieuwjaarswensen. Zij vond dat ik nog meer mijn waardering voor mensen met inzet en kwaliteiten had mogen uitdrukken, maar goed, het waren mijn wensen. Toch hoopte ze, dat ik mij niet te beschroomd zou tonen het komende jaar verder de weg te zoeken naar het menselijke, al te menselijke omdat het niet steeds noch a priori een bron van ellende is. Ik denk dat er een klimaat ontstaan is, de afgelopen jaren waar mensen ontdekken dat de iconen van de jaren zestig en zeventig soms meer vertelden dan we ons nu voorhouden. 

Ik vond deze afbeelding op het Internet
en passend voor het verhaal over menswording
Met genoegen heb ik het kerstessay gelezen en het zet aan tot reflectie. Wat moet het meer zijn. Vriendelijke gedachten koesteren vormen geen misdaad en een zekere naïviteit, die voortkomt uit een goede reflectie, mag men ook niet ontkennen, de seconde naïvité van Paul Ricoeur. Zo brengt elkeen zijn of haar steentje bij en krijgt de traditie nieuwe vorm, een ander uitzicht. Gaat het daar niet om?

Bart Haers
30 december 2012

Reacties

Populaire posts