Wie we zijn en waarom? Kennis over de psyche


Kleinbeeld

Zin en onzin van psychoanalyse
Welke criteria voor
geestelijk welbevinden

"Economic freedom was the basis of Gericaults painting. 
Psychiater of psychoanalyticus ben ik niet en toch weet ik mij geroepen om iets over het gevoerde debat in de media te vertellen. Enkele vragen over de wetenschappelijke aard van de kennis die de psychoanalyse heeft opgebouwd en vervolgens over de therapeutische mogelijkheden van de psychoanalyse bleken belangrijk .genoeg om er enige aandacht aan te besteden.  Marc de Kesel heeft de heer Boudry in DS voldoende duidelijk gemaakt dat wetenschapsfilosofie elk paradigma op haar merites moet onderzoeken en er niet vanuit gaan dat het bètawetenschappelijk model alles vermag. Overigens, was het niet André Geim die vond dat onderzoekers soms te strak in het pak zitten en hun fantasie niet laten werken. Hij kreeg dan ook een Nobelprijs. Er bestaat rond wetenschappelijk onderzoek een sfeer die men sacraal kan noemen, maar die gegronde kritiek niet altijd accepteert. Pas toen bleek dat een hoogleraar Sociale psychologie - we hebben over Dirk Stapel - zijn data had vervalst, kwam er onderzoek, maar dat betekent nog niet dat het object of de methode onder de loep genomen worden. Als het etiket of de stempel wetenschappelijk verantwoord gegeven is, blijkt wetenschapsfilosofie kritiek niet meer van node. Omgekeerd, als men op grond van allerlei inzichten meent te mogen stellen dat een bepaald thema of een aanpak niet beantwoordt aan bepaalde criteria, dan blijkt geen middel te zwaar of te moeilijk om die aanpak in diskrediet te brengen. Bij Tropisme zag ik het boek liggen van Michel Onfray, die zich ook inzet om het Freudiaanse denken te ontmaskeren.

Nu zal de psychoanalyse natuurlijk niet een boven elke twijfel staande benadering zijn om het menselijke geestelijke functioneren te beschrijven en eventueel anomalieën te begrijpen, maar men moet wel inzien dat Freud en zijn navolgers op een aantal domeinen vooruitgang hebben geboekt. Waaruit die dan bestaat, kan men niet begrijpen zonder de situatie ante te kennen. Dus, hoe bekeek men de psyche en het functioneren van de mens voor Freud aanbracht dat de mens niet enkel bewust greep heeft op eigen handelen en denken, voelen en leven, maar ook dat een mens tijdens zijn of haar opgroeien te maken krijgt met conflicten, normen en eigen wensen die met elkaar in de clinch gaan. Hij veronderstelde dat veel van wat ons in het (vroege) leven overkomt verdrongen wordt omdat het ons goede functioneren volgens de normen van de samenleving in de weg zou staan. Ich, Es, Über-ich, het vormt een mooi schema van hoe de mens als volwassene in elkaar steekt. Andere elementen van zijn visie, zoals over doodsverlangen en seksuele drift waren ook lange tijd belangrijke issues die in de kunstgeschiedenis zowel als interpretatieschema dan wel als directe inspiratie dienden. Klimt, Schnitlzer en anderen blijft men duiden als een verbeelding die zich baseert op die idee van Eros en Thanatos.

Men heeft sinds 1900 verder aan de visies van Freud gewerkt en mensen als Lacan hebben er hun eigen verhaal van gemaakt. Er is in de psychoanalyse wel een duidelijk onderscheid, heb ik de indruk, tussen het verhaal over hoe de mens in elkaar zit en anderzijds de vraag hoe deviant gedrag of geestesziekte functioneert. Het onderscheid zit hierin, heb ik de indruk dat men vaak verkeerdelijk heeft aangenomen dat alle menselijk gedrag mogelijk pathologisch zou zijn, terwijl Freud nu net, meer dan zijn voorgangers betracht heeft aan te geven wat aanvaardbaar is, wat goed uitgegroeide mensen kenmerkt om des te beter te zien wat pathologisch is en hoe men daaraan iets kan verhelpen.

Wie vandaag naar het werk van Freud kijkt zonder na te gaan hoe de  courante praktijk in dolhuizen, psychiatrische klinieken eruit zag, kan zich geen idee vormen van de betekenis van Sigmund Freud en anderen. Immers, ook in La Charité, toen het bekendste psychiatrische ziekenhuis van Parijs en Frankrijk, waar Freud heen is getrokken, was men ook op zoek naar nieuwe benaderingen om geesteszieken te genezen. Eenvoudig was het blijkbaar niet en nog altijd blijken psychiatrische praktijken het moeilijk te hebben om echte resultaten te bewijzen. Men verwijst vaak naar de frenologie, de schedelmeting als voorbeeld van een wetenschappelijke benadering die zonder meer op foute aannames was gebaseerd, c.q. de omvang van de schedel zou een indicatie vormen van de intelligentie van de persoon. Dat frenogologie ook met de toen sterk vigerende rassenstudie verbonden was, heeft er verder toe bijgedragen dat de frenologie inderdaad helemaal onmogelijk was. Maar het blijft me verbazen dat we met zoveel gemak laatdunkend de vergissingen van het verleden te kijk zetten. Het is mogelijk, denk ik, dat uit allerlei experimenten in de salons met magnetisme toch serieuze wetenschap is voortgekomen. En nee, die spelletjes met elektromagnetisme en de ontdekkingen naderhand hadden praktisch met elkaar geen uitstaans, ze vielen samen in de tijd en de spelers in het salon hadden geen idee van wat knutselaars in een laboratorium of atelier aan het uitspoken waren. 

Mevrouw Trudy Dehue heeft in een boekje, de depressie-epidemie onderzocht hoe we omgaan met psychiatrische aandoeningen en hoe onder meer de farmaceutische industrie wel eens probeert ziektebeelden te promoten en hoe de DSM, Diagnostical en Statistical Manual of Mental deseases van een beschrijvende lijst van mentale aandoeningen uitgroeide tot een soort bijbel, waarbij men het doel, namelijk overeenstemming te bereiken over de ziektebeelden uit het oog verloor. De handleiding werd een officieel stuk aan de hand waarvan men etiketten ontwierp om mensen te catalogeren. De omschrijving van een aandoening, de lijst van mogelijke symptomen werd een onwrikbare sokkel, zodat men ging zwaaien met ADHD of Psychopathie, terwijl men heel goed wist dat het nog altijd noodzakelijk was een goede anamnese te maken en vervolgens zeer omzichtig met medicijnen te proberen de aandoening onder controle te krijgen, zo het al niet lukte de patiënt helemaal te genezen.

Trudy Dehue beschrijft omstandig hoe universiteitsonderzoekers, farmaceutische bedrijven en ook journalisten hierbij vaak zeer kort door de bocht gaan. Nu we afgelopen dagen nadenken over de vervroegde vrijlating van een veelpleger, die uiteindelijk zelfmoord pleegde en daarbij 6 doden maakte en nog 120 of meer gewonden, denk ik dat het besef eindelijk eens zou mogen doorbreken dat de mens een bijzonder moeilijk te sturen wezen is. Voor zover ik iets van de zaak begrepen heb, kende de man weinig of geen remmingen, heeft hij zijn eigen weg moeten zoeken en is hij uiteindelijk in de misdaad terecht gekomen en bijgevolg in de gevangenis. Vrouwen hadden voor hem geen recht op integriteit en dat zou men als een pathologie moeten bekijken. Niet dat wij denken dat hij zelf geen verantwoordelijkheid droeg, want dan zou men inderdaad, finaal ertoe moeten besluiten dat de doodstraf de enige mogelijkheid is. Maar het leven in de gevangenis zal hem ook niet verbeterd hebben.

De stelligheid waarmee men de methodes, inzichten en werking van de psychoanalyse verwerpt steekt wel scherp af tegen de vaststelling dat men eindelijk niet goed weet hoe andere psychologische en psychiatrische methodes, inzichten en therapieën te kwalificeren. Het volstaat, zegt men, dat ze de geijkte wetenschappelijke methodes volgen. Maar, zoals Marc de Kesel schrijft, ook die dienen tegen het licht gehouden worden, zeker als blijkt, zoals onder meer Trudy Dehue schrijft dat er wel wat mis lijkt met de methodes van de klassieke, of beter, reguliere psychiatrie. Overigens, wat is er onwetenschappelijk aan als een psychiater patiënten niet behandelt met een voorgeschreven medicijn maar onderzoekt, bloedonderzoeken bij de hand of de medicijnen aanslaan en pas tevreden is als de patiënt merkbare verbetering van zijn of haar toestand ervaart. Volgens Dr. Arnoud Thanghe in zijn studies over angsten en depressies, is het van belang goede beslissingsbomen op te zetten, om de verschillende facetten van de aandoening goed te begrijpen en vooral, denk ik dan, om gepaste medicijnen te kunnen toedienen. Is er iets meer te verantwoorden dan deze voorzichtige aanpak, waarbij voortdurend nagegaan wordt of een voorgenomen behandelingsplan wel aangeeft of de patiënt er wel beter van wordt. En als de arts dat niet zou doen, gewoon de door de producent voorgeschreven medicijn zou toedienen en als die niet aanslaat dit niet op zich nemen en onderzoeken wat er gaande is, zou men dat niet moeten aanklagen als zeer onwetenschappelijk? Of is het zo dat wetenschappelijkheid staat of valt bij een methode? Dan kan men iemand als Frans De Waal, die het leven van apen met en onder elkaar heeft onderzocht ook geen echt wetenschappelijke aanspraken op te tafel te leggen en toch, denk ik, zal niemand zijn werk onderschatten of terzijde schuiven. En de psychoanalyticus/a observeert, luistert en kijkt. Soms komen er doorbraken, soms ook niet, maar dat kan aan de analyticus liggen, dat kan aan de geanalyseerde liggen of dat er nu net geen vorm van positieve overdracht ontstaat.

Natuurlijk. Ik had het moeten weten, namelijk dat nu de neurologie grote doorbraken realiseert en de kennis van het brein hand over hand toeneemt, nu is toch duidelijk dat de psychiatrie geen voet meer aan de grond heeft en al zeker niet de psychoanalyse. De neurologie maakt inderdaad grote stappen in het verkennen van de werking van het brein en steeds meer komt men ertoe de chemie van het zenuwstelsel te begrijpen. Maar men blijft zoeken naar datgene wat de mens tot mens maakt, namelijk het vermogen om rationeel om te springen met eigen waarnemingen en de hele santenboetiek van irrationele reacties die we daar elk op zich aan verbinden. Ik zal uiteraard voor mezelf spreken, maar het blijkt toch wel merkwaardig dat een aantal mensen steeds weer het rationele vermogen van de mens zien als een argument om alles wat niet rationeel is af te wijzen. Maar zoals Herman de Dijn schreef, is het best mogelijk een bepaald inzicht op een rationele manier te argumenteren terwijl het dan gaat om zoiets als het geloof. Nu noemt men dat onzin, want God valt niet te bewijzen. Zelf denk ik dat God een schitterende gedachte was van mensen die nadachten over hoe hun wereld eruit zag en waarom dat zo was. De teksttradities die uit die gedachte zijn voortgekomen, de instellingen die eruit zijn voortgekomen hebben ons duidelijk gemaakt, mij althans dat vanuit die ene, ietwat gekke idee een cultuur is ontstaan, waarin het individu een prominente plaats kreeg en waarmee tal van filosofen aan de slag zijn gegaan. Overigens, ook de ontdekking van het onderbewuste kan men zo een sublieme idee noemen. Waarom dat zo is, heeft onder andere Peter Gay beschreven in zijn essay, Freud voor historici, waarin hij besluit met de gedachte dat de historicus die Freud aanvaardt terecht komt in een wereld vol onzekerheid en conflict. Dat het zelfs niet zeker is dat er aan het eind inzicht komt of dat men werkelijk tot een grotere greep en inzicht komt op en in de menselijke ervaring. Dat laatste is mijn interpretatie, maar het is wel het beproeven waard.

Hoeveel romans zijn er niet geschreven als pogingen een analyse weer te geven? Hoeveel literatuur is er niet voortgekomen uit de inzichten over de verborgen angsten van mensen. Angsten die zich nauwelijks noemen laten.  Rudolf Otto heeft het mysterium tremendum ac fascinans beschreven, om aan te geven hoe mensen met het onbenoembare in het leven omgaan. Men kan natuurlijk menen dat het mysterie geen belang heeft omdat men het niet redelijk kennen kan, dat wil zeggen dat we er met de rede niet bij kunnen.

In deze zin is het begrijpelijk dat wie tegen de godsdienst, alvast de Rooms-Katholieke variant van het christendom strijdt ook het bizarre ding, het onderbewuste niet zal accepteren en dus een discipline die zich richt op dit fenomeen geen wetenschappelijke kwaliteit zal toekennen. Dan verdwijnen vanzelf Freud en zijn talloze leerlingen, maar ook critici uit het beeld. Erich Fromm, om maar iets te zeggen schreef in een zeer duidelijk taal over de vrijheid en het probleem voor de persoon om zich te ontdoen van hinderpalen om als vrij mens een en ander waar te maken. Uiteraard, de vrijheid is in die benadering geen illusie en dan wordt het natuurlijk moeilijk om het debat erover aan te gaan, als men de vrijheid nu net ontkent of de vrije wil – hoe die twee zich tot elkaar verhouden is minder evident dan we in het dagelijkse taalgebruik gewend zijn te accepteren. Maar toch geeft dat taalgebruik wel aan waar het op staat, dat we vrij zijn in onze keuzes, of dat we anders opgesloten zitten in een harnas van vooroordelen die ons vrije oordeel in de weg staan. Sommigen menen dat een gelovige opgesloten zit in zo een korset van dogma’s, maar ook wie zich afzet met alle kracht tegen die idee van een god of van het mysterium… kan zich niet vrij bewegen.

Het is pas toen ik begon te lezen over de ontwikkeling van de wetenschappen, na de humaniora, dat ik het intrinsiek avontuurlijke van de wetenschappen ben gaan inzien en dat het voor ons lastig is te zien hoe sterk Euclides wel als denker was, omdat we zijn denken erin geklopt gekregen hebben, zonder veel uitleg over Euclides, Lagrange of andere wiskundigen. Ook de ontwikkeling van de scheikunde, van de natuurkunde is een verhaal van zoeken en van het vinden van puzzelstukken, terwijl dat ons werd aangereikt als zuivere wetenschap, vaststaande kennis. Toen ik de biografie las over Marcel Minnaert (1893 - 1970), die eerst dokter in de biologie was en na WO I naar Utrecht trok, daar begon als manusje van alles om vervolgens astrofysicus te worden, vond ik dat een bijzonder parcours. Maar het wonderlijkste was, zo staat te lezen in “De Rok van het universum” was dat hij lange tijd, bij de spectrumanalyse van het licht een weg leek op te gaan die wetenschappelijk niet houdbaar was en hoe hij vervolgens de weg terug vond. Niet dat ik leedvermaak heb, integendeel, wel dat het opvallend stil blijft in de wereld van de wetenschapskenners als zo een boek verschijnt. Dat de man ook nadacht over beter onderwijs, over democratische toegang tot het hoger onderwijs bleef me na lectuur ook bij. Wel is het hier van belang dat de man duidelijk blijk gaf van een grote dosis moed om de zaken voortvarend ter hand te nemen en als het fout blijkt toch terug kan komen op zijn stappen.
  
Gegeven het feit dat kennis over het brein vooralsnog niet het geheel kan over- en doorschouwen en dat als men een volkomen inzicht in het brein zou verwerven die kennis hoe dan ook complex zal blijken, zal men toch moeten bekijken hoe we met ons (persoonlijke) bewustzijn omspringen en dan is het een moeilijke kwestie hoe we dat kunnen zonder een idee te hebben van wat normaal is. Nu, wat normaal mag heten vergt heel wat onderzoek, maar – om toch één keer Roger Scruton te citeren – mensen weten in beginsel wat hen te doen staat, hebben voldoende passende vooroordelen om door het leven te komen. Vooroordelen zijn noodzakelijk en daar heeft Scruton een punt, maar men moet wel weten dat het niet getoetste inzichten zijn en vervolgens moet men die aannames niet daarom diskwalificeren noch verheffen tot dogma. Gegeven het inzicht dat mensen soms zeer moeilijk het verschil tussen goed en fout kunnen inzien, tenzij juist door de opvoeding en via vorming op school en ja, deels ook in de publieke ruimte kan iemand uitgroeien tot een oppassende jonge man of een charmante jongedame. Maar ook dan kan iemand met een gekwetste ziel door het leven gaan en of anderen ongewild diep in de ziel kwetsen. Dat verhaal, komt mij voor, lijkt Maarten Boudry en anderen niet te deren. Ook lijkt het voor hen dat alles wat maar van de verste verte naar psychoanalyse riekt, niet door de beugel kan, wat inhoudt dat ze bijvoorbeeld het werk van Erich Fromm niet onderzoeken. Het getuigt van arrogantie, van een sectaire geest, riekt naar inquisitie en dat komt mij kwalijk voor

Mag dat wel, die terminologie? Als je op het web de tekst bekijkt van Maarten Boudry, hoe die in zijn besluit ertoe komt de psychoanalyse circulair redeneren te verwijten, dat het een gesloten systeem is, dan vraag ik mij of dat voldoende is om de psychoanalyse terzijde te schuiven als niet-wetenschappelijke discipline. Nog eens, het valt op dat de psychoanalyse met dezelfde heftigheid onder vuur wordt genomen als het geloof. En dan is er iets veel belangrijker: hoe zal men mensen helpen met psychische aandoeningen of die psychisch lijden? Welke therapie is geschikt? Een groot deel van dat werk heeft, zoals Peter Gay schrijft te maken met een zeer gericht onderzoek naar de ervaring van een persoon. Gaat het over medicatie, dan merkt men dat de behandelingsmodellen van de farmaceutische bedrijven zelf niet altijd heel precies zijn en dat het de arts is, die anamnese, diagnose en behandelingsschema’s in de vingers heeft en per patiënt het nodige tracht te doen, met controle, feedback en wat niet nogal meer.

 Kritiek op inzichten van de psychoanalyse? Moet natuurlijk, maar kan men nog wel spreken van de psychoanalyse omdat er sinds 1900 zoveel stromingen en richtingen zijn ontwikkeld, doorgegroeid of afgestorven. Als gezegd, naast Jacques Lacan heb je ook anderen, Erich Fromm bvb die soms zelfs zeer ver van de psychoanalyse zijn gaan staan. Het blijft tot slot de vraag of men in therapeutische praktijk geholpen zal zijn met deze al te generaliserende discussie.

Bart Haers
17 december 2011

Reacties

Populaire posts