Reflectie

De Dalrymple-paradox

Aimé Morot, de goede Samaritaan. Hoewel
het niet enkel of net niet om dit soort bijstand
gaat, lijkt het me wel mooi, deze illustratie van
het goede dat we zonder verwachting op dank
kunnen doen. 
Bij Ludwig Heyde, Alicja Gescinska en Richard Sennett, om slechts die bronnen te noemen, merkt men dat de rol van de opvoeder in het uitbouwen van een eigen leven als een autonoom wezen wezenlijk moet heten. Het vormingstraject blijkt niet goed denkbaar   zonder de inbreng van derden, opvoeders. We zouden ook kunnen zeggen, dat sommigen tot de misdaad komen en er een zekere handigheid in verwerven door toedoen van derden. En tot slot moet men zich afvragen, hoe dan ook, hoe we autonoom zicht krijgen op wat hoort, niet volgens de bigotte dametjes en heren, maar zoals Kant het formuleerde, hoe we kunnen bevroeden wat de categorische imperatief ons influistert.

Toen ik brieven en andere teksten, reflecties ook op Erasmus, Montaigne en latere filosofen begon te lezen, merkte ik dat de commentatoren hun inzichten wel belangwekkend vonden, maar dat ze hoogstens ter illustraties mochten dienen. Fundamenteel waren hun teksten niet, wel richtinggevend. Ludwig Heyde schreef net voor zijn dood een  essay waarin hij de maat van de mens probeerde te nemen. Het viel me op dat hij de discussie tussen heteronoom en autonoom ernstig nam en al schrijvende kwam ik erbij dat er in ons huidige denken een paradox schuilt, want we willen wel autonome wezens zijn, maar we weigeren blijkbaar te aanvaarden dat we doorheen een heteronome fase, opvoeding en vorming, heen moeten. Nu zal u mij niet horen verklaren dat opvoeding en vorming identiek zouden zijn met heteronomie. In wezen verschuiven de verhoudingen tussen autonomie en heteronomie bij de (opgroeiende) mens. Maar zonder heteronomie gaat het niet.

We dopen dit probleem, namelijk dat het problematisch is af te wijzen dat een heteronome positie in te nemen de autonome positie van het individu uitsluit. De vele reacties, sommige meer doordacht dan andere, gaan tegen Dalrymple te keer als was hij de brompot in persoon, uit de traditie van de “comedia dell’arte”. Waar Dalrymple moeite mee heeft, zo komt het mij voor, is dat hij vaststelt dat de gevangenen die hij gedurende jaren begeleide en de patiënten die hij de achterbuurten leerde kennen, vaak niet gestoord waren, maar eerder niet gevormd. Men leest dit zo te zien niet graag en toch, als het over ethiek gaat, moet men zich afvragen of een mens in staat is zonder normen noch reflectie op die normen door het leven te komen. Men kan overigens die vraag niet enkel aan mensen aan de onderkant van de samenleving stellen, maar moet ze ook stellen aan de bovenkant, de elite of zij die zich tot die elite rekenen. De kwestie is namelijk dat we ethiek vandaag vertalen en begrijpen als een set van normen die we gemakkelijk in kunnen vullen en waar we ons ook nog eens wel bij bevinden. Het doet geen pijn en stelt ons in staat gelukkig te leven.

Dalrymple stelt vast, denk ik, dat de mensen aan de onderkant van de samenleving zich in de steek gelaten voelen. Zij hebben, zegt hij, de indruk dat ze geen kans gekregen hebben te leren hoe men goed leven kan. Wie het discours volgt van bijvoorbeeld onderwijshervormers, maar ook van armoedebestrijders merkt dat er een zekere onwil is te onderkennen dat men mensen juist van buiten af met zichzelf kan confronteren om ze meer autonoom te laten leven.

De afgelopen decennia is de gezondheid een belangrijk item in het ethische debat geworden. Wie rookt of drinkt, wie ongezond eet moet beseffen dat hij of zij zich onethisch gedraagt. Wie niet voldoende sport? Idem. Daarbij draagt men dan aan dat men dit goed kan overwegen op grond van wetenschappelijke inzichten. Dus als de wetenschap zegt dat drie keer friet per week teveel is, dan moet men daar mee ophouden. Het kan best zijn, maar misschien ligt het toch allemaal wat subtieler. De vraag  was toch hoe we geluk zouden kunnen vinden en dat kan men dan, zegt men, op grond van wetenschappelijke inzichten plegen te vinden.

Maar als het nu eens zo wordt dat die wetenschappers de (ethische) wet spellen? Nee, dat zullen zij met veel gedruis ontkennen, want zij geven alleen informatie die, mits akkoord van de peer reviewers, natuurlijk als geldig kan gehandhaafd worden en waar bijvoorbeeld verzekeringsmaatschappijen zich weer op kunnen beroepen. Waar schuilt dan de autonomie in? Hetzelfde geldt uiteraard als het om de kleine dagelijkse misdragingen gaat, hangjongeren en wildplassende dronken heertjes. Tegen de gevel van een gebouw op de grote Markt? Niet zo best, enigszins discreet en bij afwezigheid van een publiek toilet in de buurt? Moet kunnen. Overdreven snelheid? Nu zegt men, de wet is duidelijk, zeventig of negentig, en vijftig in de bebouwde kom. Maar, het lijkt mij dat snel optrekken in diezelfde bebouwde kom, waar bovendien de voetpaden bewust nauwelijks te onderscheiden vallen van de rijweg,  een agressieve indruk kan wekken. Maar met indrukken kunnen we toch niet verder? Toch zijn het indrukken die dan weer reacties uitlokken, agressieve of defensieve. Moet men die niet vermijden, door zelf geen gewelddadige indruk te wekken of de anderen te behandelen als bijkomende last?

Maar hebben we niet ook in velerlei beroepsgroepen deontologische codes ontwikkeld, zelfs in duidelijke teksten uitgewerkt, voor artsen en verplegers, advocaten en politici, bankiers en ondernemers, journalisten ... Nu eens heet het dat die codes zelfregulerend zouden werken, dan weer dat wat niet verboden is, wel toegelaten moet zijn. De maat van de mens neergelegd in een kostbaar document. En ja, wat de burger betreft, hebben we niet een grondwet, de Universele verklaring van de rechten van de mens? Maar wie beweert dat God en klein Pierke de strekking van die maatgevende inzichten, zoals bijvoorbeeld de preambule bij de Amerikaanse grondwet, of het eerste amendement bij diezelfde constitutie zomaar kan vatten, zal toch ook opmerken dat 1°) die teksten zelf per definitie een vorm van heteronomie impliceren en 2°) dat de naleving ervan niet enkel door dwang kan afgedwongen worden; 3°) misschien is het nodig dat via gesprek en overleg, maar zeker ook door vorming de noodzakelijke weg van de heteronomie gevolgd dient te worden om grotere autonomie te verwerven. Zou het verschil hemelschokkend zijn met het inzicht dat Alicja Gescinska poneert, namelijk dat vrijheid moet veroverd worden, telkens weer?

De gedachte die men Theodore Dalrymple kwalijk neemt, komt het mij voor, is dat men de mensen in de gevangenis van Birmingham of de buurten met veel ellende in diezelfde stad verwaarloosd zou hebben. In feite, bedenk ik mij, zegt hij wat de antipsychiatrie ook beoogde, namelijk dat het de omstandigheden zijn die misdadigers maken. Maar zijn het de omstandigheden die jonge meisjes ervoor doet kiezen een kind “te nemen” om toch iets voor zichzelf te hebben, die jonge gasten leert dat ze niet teveel om een meisje moeten geven, want daar komt alleen ellende van. Vanwaar komen die inzichten? Uit de ervaring? Maar van wie? Dalrymple laat zien dat veel van die jongeren verre van dom zijn, maar nooit meer van de “hogere wijsheid” van de elites hebben vernomen, of vooral onthouden, dan precies die zaken die hen tot weinig verplichten en groot genoegen lijkt te bieden, als men er het geld toe heeft. En misschien ook wel mee kan omgaan?  

Ons komt het voor dat men niet graag het verwijt krijgt, zeker niet als men zelf met sociale vraagstukken bezig is, dat men de arme zou verwaarlozen. De strijd tegen de armoede voert men toch uit overtuiging. Maar men voorziet in goedkope vakanties, in gunsttarieven voor kunst en nog zoveel meer. In wezen zal men niet zo gemakkelijk, zo stel ik toch vast, die mensen die het kunnen gebruiken, bij de hand nemen en hen steunen. Er zijn mensen die dat doen, zeer zeker, maar vooral doen zij dat buiten de structuren, motu proprio. Waarom?

Niet omdat hen gezegd dat is dat het moet, maar omdat ze merken dat deze vrouw of die man met zichzelf in de knoop ligt en hulp nodig heeft. Er ontstaat dan in het beste geval een bereidheid van de persoon in nood om geholpen te worden. Want dat blijkt vaker dan de koene armoedebestrijders voor ogen staat, de erkenning van die hulp. Want wie hulp aanvaardt, denk ik, moet zichzelf in vraag stellen en afzien van grootsheid, maar als de hulpverlenende persoon die nederigheid niet gaat uitbuiten of er zelf profijt van wil halen, eigen welbevinden, maar de asymmetrie van het gebeuren onderkent, zal men zien dat de hulp op termijn wel iets voortbrengt, iets goeds.

Wil men mensen de kans geven, zoals in het onderwijs ooit het geval was en vaak nog altijd, maar niet meer in de structuur en het functioneren zelf, zichzelf een betere toekomst mogelijk te maken, dan zal men aanvaarden dat de schooljuf of –meester, de leraar inderdaad iets te vertellen heeft. We hebben de autoriteit verdoemd, maar voor het jonge knaapje dat moet leren schrijven en rekenen, lezen ook, zal een helpende en zelfs sturende hand best welkom blijken. Maar ja, we hebben, ons verhaal is eentonig, de heteronomie afgezworen als hinderlijk, manipulatief en nog zoveel meer.

Het zou fout zijn de tegenstelling tussen autonomie en heteronomie als enige oorzaak van het leven in Londense achterbuurten aan te wijzen, want het gaat vooral om het autonoom kunnen leven, maar het komt er natuurlijk ook op aan dat we vast durven te stellen dat wie jongeren, die zwaar in de fout zijn gegaan en in Everberg of Merksplas moeten worden opgesloten alleen kunnen geholpen worden als zij dat willen. Maar hoe kunnen zij dat willen? Als, zo lees ik bij Dalrymple iemand hen zonder verplichtingen bij de hand neemt, zoals die mensen van Oikoten doen. Andere initiatieven hebben zeker hun waarde, maar het blijft me verbazen dat men de bereidheid van de begeleiders van zo een “gevaarlijk” sujet plots afmeet aan de efficiëntie. Goed, er moet bespaard worden, maar een man in de gevangenis kost ook geld. Het gaat er inderdaad om dat men sommige zaken niet meten kan, of voorspellen. Maar wel kan men begrijpen, denk ik, dat jongeren die in het onderwijs, als het thuis niet (helemaal) lukt, toch een kans krijgen. Vandaag – ondanks alle aanwijzingen dat het niet oprecht is – rekenen bekende lui zich tot het zogenaamde arme volk, of minstens, zeker hun ouders. Een beestenkoopman uit Hamme een arme drommel? Een caféhouder uit Hasselt, tegenover de kazerne? Brusselmans zal het misschien zien als een ticket voor de hemel van John Lennon en wat Noël Slangen ermee kan aanvangen? Het laat zien dat het niet om bekommernis is met de mensen die echt consideratie nodig hebben.

Ook zij handelen overigens, zoveel is duidelijk wel heteronoom, want zij positioneren zich als arme drommels terwijl hun afkomst er niet echt toe doet, of liever, ze wekken zo de indruk die men zo graag Dalrymple in de schoenen schuift, dat mensen voor hun lot zelf verantwoordelijk zijn. Die verantwoordelijkheid, denk ik dan,  kan men mensen wel geven, maar niet opleggen. Het is duidelijk dat we die mensen die hulp en bijstand nodig hebben, vaak in acute nood verkeren, niet in de steek mogen laten. Vaak zien we onvoldoende dat bijvoorbeeld voor jongeren een zekere stabiliteit een goede zaak is. Dat begeleiding geen luxe is, zien we in allerlei disciplines, maar als het om het leren leven gaat, lijken we ons op te sluiten in een logica die niet meer toelaat dat een schooljuf of meester of een sportmonitor zo een jonge meid of knaap net wel bij de hand neemt. We zijn zo bezorgd om hun (seksuele) integriteit en heel soms terecht, dat we de positieve wisselwerking tussen begeleider, opvoeder en de pupil niet meer zien.

De Dalrymple paradox laat verschillende facetten zien van waartoe de consensus leiden kan dat we autonome wezens moeten zijn. We zijn dat niet bij aanvang, maar kunnen het maar worden, autonoom, als we eerst doorheen de fase gaan van de heteronomie. Maar ook moeten we vaststellen dat mensen zich autonoom denkend voorstellen terwijl ze gek genoeg volkomen conformistisch door het leven gaan. Het goede in overweging nemen, doen, leert men wel van thuis uit, klinkt het, maar die ouders zelf hebben het misschien ook al niet meer gekregen of, soms, als ze het wel proberen, worden ze niet aangemoedigd door de omgeving en al zeker niet door mensen die in publieke voorzieningen volgens bepaalde richtlijnen menen te moeten werken. Men kan met afgrijzen kijken naar Adolf Eichmann, die zich aan “schrijftafelcriminaliteit” heeft bezondigd. Niets kan het oordeel over zijn handelen nuanceren. Maar men dient toch ook niet zo zelfverzekerd aan te nemen dat men zelf boven de verleiding van de ambtelijke macht en autoriteit verheven zou zijn.

Dalrymple schreef zijn stukken en zijn werk over het leven aan de onderkant van de samenleving. We vinden dat niet aangenaam, maar weigeren in te zien dat wat de communis opinio vormt bij sociale werkers of zeker bij de ingenieurs van de ziel, wel goed bedoeld is, maar niet altijd bij de betrokken gunstig uitpakt. Net omdat daar een directe betrokkenheid meer wenselijk zou blijken. Inderdaad, een onvoorwaardelijke inzet, zonder gunstig resultaat te verwachten. Efficiëntie in de hulpverlening valt moeilijk te bepalen, succes is onzeker maar vooral afhankelijk van de chemie die tussen personen kan bestaan. Hier lijkt de gedachte van Ludwig Heyde wel terecht, dat men in die omstandigheden echt wel moet zien of en hoe men de persoon zelf kan bereiken. Niets verlangende toewijding? Sommigen zijn ertoe bereid, maar men vindt dat maar niets, Agape, een toewijding om niets. Het lijkt mij dat net Theodore Dalrymple hiervoor pleit.

Bart Haers 

Reacties

  1. Ik behoor tot diegenen die bij het woord transcendentie inderdaad onmiddellijk de revolver boven halen. Kant had het helemaal mis voor. Maar ach het staat u uiteraard vrij allerlei onzin aan elkaar te breien. 't Is maar dat u weet en beseft dat er ook nog ernstige mensen zijn die nadenken zonder beroep te doen op al die onzin.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Primo: uw reactie staat bij het verkeerde artikel. Secundo: Leo Apostel was, denk ik een behoorlijk ernstig mens en vond het niet zozeer onzin, wat Kant en anderen schreven. Tertio: Er komt eerlang nog een stukje, leg uw AK47 maar al klaar.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Primo:je hebt gelijk, bij het verkeerd artikel.Maar zoiets is de heer Haers uiteraard nog nooit overkomen. Het kan tellen als argument!We zijn bijzonder onder de indruk ervan. Secundo: Apostel was een ernstig mens maar hij was het beslist niet eens met alles wat I.Kant schreef! Vermoedelijk ken je Apostel niet goed.Tertio: Ik wacht af.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Helaas moet ik uw reactie verwijderen. Het gaat erom dat u niets aanbrengt over Apostel. Voor zover ik iets van Gebroken Orde en het "Wereldbeeldenproject" van Leo Apostel en Jan Van der Veken heb begrepen, was de filosoof wel degelijk in voor een ernstige analyse van wat men het transcendente binnen het immanente pleegt te noemen en kon hij accepteren dat andere mens- en wereldbeelden ernstig onderzocht werden. Hou dus maar u AK 47 klaar.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts