De sociologie van de Onderwijsvervorming


Reflectie

De instrumenten van de
onderwijsvervormer
 Latijn leren moet kunnen, maar mag niet iedereen
opgelegd worden

Woensdag had in het Vlaams Parlement een discussie plaats
over de geplande onderwijsvervorming, maar de uitgangspunten
van de plannenmakers werden niet echt ter discussie
gesteld. Sociologie is een boeiend vlak, maar kan men er  een nieuwe
samenleving op bouwen. 
Nu de ergernis over het onderwijsdebat wat verzonken is, het debat in het Vlaams Parlement, komt er een grote bezorgdheid bovendrijven, die betrekking heeft op de kennis en vaardigheden van de onderwijsvervormers, niet van de leerlingen of leerkrachten. Er lijkt zich een cognitieve dissonantie voor te doen. Het gaat er immers om, dat men weet dat het onderwijs een dynamisch gebeuren is op het niveau van het klas- en schoolgebeuren, maar dat dit op de een of andere manier niet strookt met het eigen opzet een uitstekend onderwijs op te zetten, zodat men dat verschil gaat rationaliseren door de problematische houding van leerkrachten en ouders, zelfs de kinderen in het geding te brengen.

Wie de minister hoort zeggen dat kinderen van twaalf of dertien jaar niet klaar zijn om te kiezen, daarbij verwijzend naar Peter Adriaenssens, merkt al meteen dat er hier een wellicht wetenschappelijk niet te weerleggen inzicht te berde gebracht wordt dat kinderen nu eenmaal kinderen zijn en dus nog niet helemaal bij machte zijn de ernst van de keuze voor een opleiding te vatten, gekoppeld wordt aan de noodzaak die keuze dan ook uit te stellen. Ouders immers kiezen verkeerd, hoogstens kan de overheid vertrouwen stellen in mensen die in de ware verlichte geest zijn opgeleid, psychologen die zorgvuldig geselecteerd de CLB’s bevolken. Zij moeten meer zeggingskracht krijgen bij de keuze van de kinderen voor een onderwijs, dat hen het beste zou liggen.

Verwijzen naar een kinderpsychiater om aan te geven dat kinderen nog niet bij machte zijn een zwaarwichtige keuze te maken, komt mij pathetisch voor. Toen ik,   veertien jaar jong,  het boekje van Desmond Morris “De Naakte Aap” vond in de boekenkasten van mijn ouders, was er eerst de beschrijving van de seksuele daad die mij trof, maar iets anders nog meer en ik heb dat nooit meer als basisgedachte los gelaten: Het menselijke jong moet een heel traject in afhankelijkheid van de ouders en de rest van de groep doormaken. Men heeft later dit boekje afgebrand, maar ik denk dat het wel, zeker voor mij, een paar inzichten bevatte die ik bij latere studies niet altijd bevestigd heb gezien. Toch vond ik, historicus in opleiding, wel antropologisch materiaal dat die stelling van Morris niet weerlegde, maar integendeel meer inhoud gaf.

Richard Sennett, een socioloog die niet door Philippe van Parys wordt aangeprezen en door de minister van onderwijs niet geconsulteerd is ook zo een onderzoeker die niet alleen gaat meten, maar ook de moeilijke zoektocht naar het begrijpen aanvaardt en er gretig verslag van uitbrengt. Geeft hij ons in “Respect” inzage in de moeilijke rol van de stadsplanners, die in de jaren 1930 in Chicago een nieuwe wijk aanlegden, die intussen alweer is afgebroken, omdat de geplande wijk onleefbaar bleek. Het ontbrak bij de bewoners, zo bleek aan een binding met de wijk, aan een zeker respect voor de medebewoners en finaal voor zichzelf. Omdat de zaken er voor hen waren neergezet volgens nobele inzichten van mensen die nooit in zo een wijk zouden wonen. In “De ambachtsman” toont Sennett ons hoe in het huis van de  ambachtsmeester de leerling, later gezel de vele facetten van een ambacht kennen en in de vingers krijgen, tot alles goed ingesleten is, zo dat er op enig moment een meesterstuk vervaardigd kan worden. Of dat nu een viool is, een del Gesu bijvoorbeeld of een grafzerk of een stuk edelsmeedwerk. De menselijke verhoudingen tussen de meester en de leden van zijn huis, de leerlingen dus en de gezellen zijn precair maar de plichten van de meester, als opvoeder, voogd ook zijn duidelijk in de contracten beschreven.

Men heeft na de Franse Revolutie de aard van het ambachtswezen in louter economische termen beschreven en vooral de vervreemding van de arbeid door de meester in het licht gesteld. Een patroon kon alleen maar een despoot zijn. Dat dit voorviel weten we uit de bronnen, maar we weten ook dat er andere verhoudingen mogelijk waren. Uiteraard ging dat voor een deel af van het moment in de ontwikkelingsgeschiedenis van het ambachtswezen en aan het einde van de achttiende eeuw waren er manufacturen opgekomen die niets meer met het ambachtswezen te maken hadden, maar de arbeidsverhoudingen werden wel eens ten onrechte aan het ambachtswezen toegeschreven. Historische inzichten die de lange termijn willen beschrijven leiden wel vaker aan een gebrek aan zin voor de historische werkelijkheid op het terrein, en vooral hebben die zelden oog voor de evolutie die in zulke instellingen tot de aard van de zaak behoren en dus moeten meegenomen worden in het onderzoek én de synthese.

Deze aanzetten bepalen mee dat we ons afvragen of het wel zo zinvol is de armoede als basis te kiezen om een onderwijsbeleid op te baseren. Armoede was precies in de negentiende eeuw in Vlaanderen schering en inslag, waar wij dus wel enkele vraagtekens bij plaatsen, maar het was wel zo dat wie arm was niet per se ongeïnteresseerd was in de toekomst van de kinderen en na de Eerste schoolstrijd bleek dat er meerdere steden gratis onderwijs werd verstrekt voor de jongeren omdat ze nodig waren in de steeds groeiende en steeds modernere industrie. De film Daens vormt in deze zin een aanslag op het historisch inzicht, omdat de armoede van de Aalsterse textiel arbeiders deels voortkwam uit het niet bij machte zijn van de tekstielbaronnen om hun werkmethodes te verbeteren. In die periode, na 1870 ziet men dat er heel nieuwe  producten ontstaan, dat de chemie haar intrede doet en dat ook in de machinebouw veel vernieuwing komt, onder meer door het aanwenden van rubber in de productie van de machines.

Maar of er armoede was? Ongetwijfeld, was de armoede algemeen? Dat kan men met de huidige stand van het onderzoek best wel eens opnieuw bekijken. Er bestond bij sommige fabrieksbazen, in Aalst, wel degelijk interesse voor Duitse meesterknechten en voormannen, omdat ze een natuurlijk overwicht zouden hebben, maar ook, denk ik, omdat ze de gebruikte machines beter kenden en wellicht ook omdat ze beter konden schrijven en rekenen. Maar hoe lang die toestand bestaan heeft en hoe algemeen die was, wil mij maar niet duidelijk worden. Wat wel opvalt is dat in de loop van de periode 1870 – 1914 het aantal mensen dat bureauwerk diende te doen steeds toenam en dat die vaak beter betaald werden. Bovendien was er nog een andere dynamiek bezig, die er mee aanleiding toe zou geven dat in de eerste jaren van de twintigste eeuw de Belgische economie wel zeer ontwikkeld was en dat het aantal kinderen dat school liep vandaag moeilijk in te schatten valt, maar hoger lag dan wat men graag voorhoudt.

We weten ook dat iemand als Charles Woeste vond dat leerplicht een gevaarlijke praktijk in het leven zou roepen, want jongeren zouden ongewenste verlangens gaan koesteren, zoals we onlangs konden lezen over scholen in de VS waar jongeren er alsnog van droomden dokter of advocaat te worden terwijl het schoolsysteem er zelf niet op gericht was hen daartoe de nodige kennis en vaardigheden bij te brengen.

De discussie in het Vlaams parlement liet zien dat de onderwijsvervormers – wie vindt zo iets uit, ik ben er nog niet uit, maar dat het new speak is, mag duidelijk zijn – zich baseren op aannames die even blind voor de werkelijkheid zijn als de mensen die in de VS gedurende enkele decennia het onder de knie krijgen van moeilijke kennis, het zogenaamde papegaaienwerk en nog wat engs hebben afgezworen. De zaak is dat het leren na verloop van tijd een automatisme kan worden bij begaafde lui en inderdaad voor sommige mensen een moeilijke aangelegenheid, waar ze maar niet toe komen.

Ik had het over een cognitieve dissonantie, omdat ik vaststel dat in het Vlaams Parlement niet enkel de minister, maar ook andere voorstanders van een onderwijsvervorming, er zich klaarblijkelijk niet van bewust zijn dat het leren voor een kind geen activiteit motu proprio kan worden als ouders er niet met de nodige aandacht de aanzet toe geven. Ouders evenwel, zo bleek uit het debat, zijn er de schuld van dat er een segregatie ontstaat in de samenleving, tussen de elite en de anderen, welk etiket men er ook op plakt. Alleen, ouders hebben voor hun kinderen wel een verantwoordelijkheid en een doorgaans goed ontwikkelde zorgzaamheid die hen ertoe brengt, inderdaad voor Patrick de Wael om van te huiveren, op woensdag en zaterdag rond rijden om de kinderen naar de academie te brengen, naar de dansschool of de  voetbalploeg. Men geeft de kinderen wat men zelf belangrijk acht. Er is natuurlijk nog iets dat er bij komt, dat is de niet aflatende druk op ouders om hun kinderen tot perfecte wezens, zonder trauma’s, frustraties en nog andere erge dingen volwassen te laten worden.
Natuurlijk moet men kinderen geen trauma’s of frustraties bezorgen, maar men mag hen ook niet de indruk geven dat men iets bereiken kan, een zekere kennis en vaardigheid onder de knie te krijgen zonder dat dit moeite en inzet kost. De schoolmeesters van toen, maar ook de schoolmeesters en –juffen die vandaag voor de klas staan weten dat, maar weten ook dat de nodige schouderklopjes best kunnen helpen om rekenoefeningen te maken en de (moeder-)taal te leren kennen.

Wie het onderwijsdebat volgde, krijgt de indruk dat de inhoud van wat een leerling te verstouwen krijgt er niet zo heel veel toe doet. Het beeld dat vanuit de sociologie en vanuit de pedagogie wel eens opgehangen wordt, strijdt overigens, heb ik de indruk, met wat Peter Adriaenssens over kinderen zegt, namelijk dat ze best uitgedaagd worden. Een boys band dat wat garagerock speelt is best een leuk tijdverdrijf en soms komt er ook iets van, maar dat men gemakkelijk laatdunkend doet over de jongen of het meisje dat viool of piano leert spelen, trompet of klassieke gitaar, komt mij bizar voor. Niet omdat ik apert een voorkeur heb voor de klassieke muziek, wel omdat ik denk dat zo een regelmatige activiteit voor een jonge knaap of maagd een mooie uitdaging vormt. Gaat het niet, wegens geen gehoor of ritmegevoel, zoals mij te beurt viel, dan kiezen de ouders best voor iets anders, zoals mij ook gegund werd. De tekenacademie vond ik al heel wat interessanter.

Maar goed, het gaat om de rol van de ouders en als ik mevrouw Meuleman en haar collega Bex hoorde zeggen dat de ouders te vaak verkeerde keuzes maken, dan denk ik, dat zij blind zijn voor de werkelijkheid omdat ze te veel bij mensen als Dirk Stapel te rade zijn gegaan. In Knack valt te lezen dat het onderzoek naar de betekenis van seksuele contacten op zeer jonge leeftijd, dat in de media breed werd uitgesmeerd, beruste op wel zeer weinig gevalstudies en dat in bijkomende orde de groep die het  meest kwetsbaar zou zijn voor afgedwongen instemming, helemaal niet bereikt werd. Men kan ons verwijten dat we Dirk Stapel hier te berde brengen en zijn geval niet relevant achten, wie meet, moet goed weten wat hij/zij meet, kan meten.

De samenleving bestuderen vergt inzicht in wel zeer verschillende niveaus en facetten, van het individu over het gezin en de kleine gemeenschap rond dat individu tot en met de samenleving. Armoede uit te wereld helpen kan men alleen maar een nobel doel vinden. Maar de indruk kunnen we niet van ons afzetten dat we steeds weer over de methodes struikelen, zowel op het niveau van de analyse van de situatie als op het terrein van het remediëren. Het valt op dat de social engineering, het sleutelen aan de samenleving vaak te kort doet aan wat personen en mensen in hun (kleine) kring doen. Dat is best begrijpelijk, want wie het grote geheel meet, kan niet tegelijk oog hebben voor wat onder dat oppervlak te vinden is.

Meten wat in de klas gebeurt, hoe kinderen doorheen de basisschool zich bewust worden van hun kunnen en uitgedaagd worden om moeilijke vraagstukken en hoe men omspringen kan met ongelijke verdeling. Maar ook grammatica op een zeker theoretisch niveau leren kennen, moet toch kunnen: Wat is het onderwerp, de werkwoordsvorm, is er een Lijdend of meewerkend voorwerp… en hoe dat in de woordvorm terug te vinden kan zijn. Punten geven, streng en rechtvaardig, kan de leerwinst nog het beste weergeven, maar blijkt uit ten boze wegens traumatiserend.

Iemand vertelde me zeer gepassioneerd dat haar dochterje van 10 zat te kijken naar het nieuws over het onderwijsdebat en pruilend vroeg of ze nog wel Latijn zou kunnen leren. Diep in mij welde een traan op, want ze zou het nooit meer afdoende kennen om literaire teksten te leren vatten. Maar dat ze ernaar uit keek, Latijn te leren, vond ik prachtig. Uiteraard zal de lezer zeggen, want ik steek mijn kennis voor de klassieken niet onder stoelen of banken – waarbij ik maar al te goed besef hoe weinig van die teksten we echt gelezen hebben - maar het is niet zo dat Latijn elitair is. Het is niet zo dat iedereen Latijn moet leren. Het is wel zo dat als men de mogelijkheid afsluit Latijn te leren, Grieks ook, maar ook diepgaand andere talen, hoe saai het leren van stamtijden ook mag zijn, dat men dan ook jongeren de instrumenten uit de handen slaat om met de taal om te kunnen verwerven op een niveau nodig om “la Statue”van Jacques Brel of “A sentimental Journey to France and Italy”van Laurence Sterne te kunnen vatten. Wat in het Latijn gezegd en geschreven is, kan men inderdaad afdoen als oude rommel, maar het is wel van belang vast te stellen dat de hele discussie die d’Holbach en Diderot, Kant en Hume, Bernard Mandeville en Leibniz onbegrijpelijk wordt als men de bronnen van hun denken niet meer kent of zelf kan onderzoeken.

Het onderwijs is niet gericht, aldus Sloterdijk, die ik in het debat node miste, op de ontplooiing van het individu, dat onderwijs dat de filosofen in de achttiende eeuw volgden, gericht was op het opleiden van staatsambtenaren en kerkelijke bedienaren, dus ook ambtenaren. Hun brille bracht hen in botsing met die staat, maar zonder die opleidingen zouden ze nooit tot hun inzichten gekomen zijn. Wie dus verwacht dat jongeren zonder uitdagingen tot boeiende inzichten zullen komen, moet zich afvragen of dat wel aansluit bij de ervaringen. Want wie kan ontkennen dat die jongeren die in de als saai bekend staande jaren 1950 en 1960 werden opgeleid, arbeiderskinderen dus óók, de samenleving een enorme boost gegeven hebben van creativiteit en innovatie. Maar deze waren wel goed opgeleid. Alleen, het beeld van Mei ’68 blijft het verhaal van burgerjongens en – meisjes die wat konden freewheelen en met drugs experimenteren. De werkelijkheid is dat toen het onderwijs zeer democratisch was en dat veel mensen die nu mee de hervormingsbeweging nog steeds steunen zelf een nogal strak onderwijsprogramma hebben gekregen. In hoofdlijnen heette dat een zaak van papegaaienwerk, maar als ik goed kijk wat ze te verwerken kregen, ook in wiskunde, maar zeker wat talen aangaat, dan merkt men dat het verhaal over de duffe sfeer lang niet altijd opgaat. Zoals sinds de middeleeuwen het geval was, werd die leerlingen verteld wat hoorde, maar vaak gebruikte men daarvoor tekstboeken, teksten van auteurs die niet per se het vigerende wereldbeeld aanboden. Vandaag krijg ik de indruk dat men zo een teksten niet meer leest. Wie leest nog Erasmus? Of zelfs de Tractatus Theologico-Politicus van Spinoza?

Latijn moeten leren? Vroeger was het een voorrecht, waar niet iedereen aan toekwam. Maar in de jaren vijftig en zestig nam het aantal studenten aan de universiteit snel toe, waarbij zeker in dit land lang de noodzaak van een diploma klassieke humaniora als voorwaarde werd gesteld. Vandaag is die voorwaarde vervallen, maar de universiteiten mogen volgens Ides Nicaise niet klagen over het gebrek aan voldoende basiskennis bij de bachelorstudenten.

Wat moet men weten om de kwaliteit van het onderwijs af te wegen? De armoede? Of integendeel de creatieve ontwikkelingen en de mate van welbevinden van burgers, die het product zijn van dat onderwijs? Het onderwijs kan de problematiek niet oplossen dat niet iedereen mee kan, maar aan het onderwijs mag niet ontnomen worden het vermogen om scherpe geesten helemaal op scherp te stellen. De meetinstrumenten van vele sociologen blijken zaken te meten die niet zo heel veel met onderwijs te maken hebben, Richard Sennett laat zien dat ook de experten onderwijsvervormers hun eigen onderneming beter tegen het licht moeten houden. Zelfkritiek van de kunstenaar leidt er soms toe dat hij of zij het eigen werk te ongenadig afserveert, op Arne Quinze na blijkbaar, maar van sociologen zal men zelden enige zelfkritiek opvangen. Het eigen onderzoek goed heroverwegen is niet aan de orde en politici hanteren studies, waarvan niet duidelijk is of die voorwerp uitmaakten van een tegensprekelijk debat, komt mij bedenkelijk voor. Het probleem blijkt te zijn, als we de heer Smeesters goed begrijpen, dat er geen ruimte is voor tegensprekelijk debat omdat de community van de sociologen zelden van mening verschillen over de hoofdlijnen en zich te pletter discussiëren over details.

Het debat over de onderwijsvervorming is vandaag overigens om die reden in hoge mate gepolitiseerd en in een bipolair raamwerk geplaatst, tussen links en rechts. Het kindje dat Latijn wil leren, bestaat voor de ene niet en voor de andere? Wie is die andere anders dan de (ervaren) en bevlogen  leerkracht. Dat heeft het debat een grote voorspelbaarheid gegeven en bovendien hebben sommige media er veel aan bijgedragen dat de kritiek van de onderwijsvervormingsplannen als illegitiem werd aangevoeld. Want het gaat om het bestrijden van de (kans-)armoede maar helaas niet om, zoals Desmond Morris het zag, kinderen op te brengen tot volwassenen met een eigen inzicht, eigen kunnen en het vermogen een goed leven te leiden in een moderne samenleving. Hopelijk kan men de vervormingen eens in dat perspectief bekijken, misschien zal dat meisje dan niet teleurgesteld worden. Oeps, zij die kinderen niet willen frustreren, bezorgen er alvast eentje een mogelijk trauma. Erg toch.

Bart Haers  

Het opiniestuk van Marc Swyngedouw in De Morgen van 28 juni 2012 was echt wel tekenend voor de situatie, waarbij sociologen meetwerk verrichten maar niet altijd bereid zijn de betekenis van hun resultaten tegen het licht te houden. 

Reacties

Populaire posts