Recensie
Blinde
hand vs. onpartijdige toehoorder-toeschouwer
Hoe herlezen we boeken
die ertoe doen
Nu in Europa banken over kop gaan en naties hun natuurlijke
rijkdom lijken te verbeuren, kan een herlezen van “the wealth of Nations” te
lezen. Het punt is dat we gedurende een paar decennia inzichten of liever
perversies van de gedachten van Adam Smith belaagd zijn geworden, waarbij onder
andere de idee veel aanhang vond dat de markt vanzelf zou werken, de blinde
hand. Smith zegt, aldus O’Rourke iets anders, namelijk dat we er ons van bewust
moeten zijn dat het handelen van elkeen bijdraagt dan wel afbreuk doet aan de
welvaart en het algemeen welzijn.
Gedurende decennia hebben liberalen geprobeerd aan te tonen
dat deregulering de beste manier was om de samenleving op economisch vlak te
optimaliseren, zelfs de winsten te maximaliseren als men iedereen vrij zou
laten. De EU en dan vooral de commissie heeft evenwel, om de optimale werking
van de Vrije markt mogelijk te maken een grote hoeveelheid wetgeving
noodzakelijk heeft geacht, die voor de burger geleidelijk zeer beknellend heeft
ervaren. Productkenmerken vastleggen vormde al een groot deel van de wetgeving,
maar het blijft opvallend dat men geleidelijk een aantal vormen van
ambachtelijk initiatief moeilijk heeft gemaakt. De vrijmaking van de markt
roept heel wat vragen op.
Een ander verhaal dat hier ook aan de orde kan komen, betreft
de kwestie van de vennootschapsbelastingen, een kwestie die men toch wel beter
zou moeten bestuderen. Men promoot wetenschappelijk onderzoek, R & D en
innovatie, maar de regelgeving drukt zich fiscaal vaak vooral positief uit voor
grote bedrijven, terwijl het midden- en kleinbedrijf niet van die maatregelen
kunnen genieten. Een van de redenen is dat men basisbedrijven, die welke niet
per se behoren tot de spitstechnologie of de ontspanningsindustrie heel vaak
moeilijk beroep kunnen doen op allerlei gunstige regimes en regelingen.
Het verhaal blijft zoals het is, namelijk dat de lobbying van
bedrijven en sectoren op de besluitvorming wegen, waarbij men vergeet dat
belangenbehartiging niet per se gunstig beantwoord moet worden. Het blijft me
verbazen dat de regering en parlementsleden hier maar ook en zeker in de VSA zo
gevoelig zijn voor de soms hardnekkige lobbying.
De zaak is dat goede overheidsmaatregelen nodig zijn, maar de
link die O’Rourke legt met het andere werk van Adam Smith, on moral sentiments,
maakt helder dat men niet alles van wetgeving mag verwachten. Maar morele
plichten opleggen, daar zou het ook moeilijk mee gesteld zijn. Het punt is,
denk ik, dat men moraal en ethische vraagstukken niet altijd op zichzelf
betrekt. Men zal stellen dat anderen ethisch te handelen hebben, maar vindt dat
men zich niet hoeft te bekommeren om het eigen handelen. Uiteraard werkt het
niet zo, want dan zou men uiteindelijk uitkomen bij het recht van de sterkste.
Elites hebben wel vaker de neiging wetten uit te vaardigen die zonder meer het
ethische domein beslaan, waarbij men de “armen” verplicht tot een bepaald
gedrag. De tijd toen Charles Dickens schreef over de armoedige levens en de
grote verwachtingen kon men – op heterdaad betrapt – voor het stelen van een
brood in de nor belanden en vaker dan men denken zou in Australië. Kleine
kruimelmisdaden werden bijzonder zwaar bestraft en de vraag is of dat de
zogenaamde armen in Londen en andere steden tot beter gedrag kon bewegen. Het
blijft immers maar zo dat dit meteen ook nog eens een grote weerstand opriep en
dat men de hypocrisie van de leidende elites zeer op de korrel ging nemen.
Ethiek en moraal zijn er allereerst om onszelf een spiegel
voor te houden en ons gedrag af te wegen aan wat wenselijk mag heten. De
kwestie blijf natuurlijk moeilijk te bespreken als men aanneemt dat mensen
gewoon doen wat in hen opkomt. De Moral Sentiments van Smith, aldus O’Rourke
laat zien dat het best wenselijk is dat mensen met zichzelf in discussie gaan
over hoe ze handelen.
Verlies boeken is voor een onderneming uiteraard desastreus,
dus kan men winst betrachten en winst boeken vooral als een normale aangelegenheid
van handel en ondernemen beschouwen. Maar voor de handelaar of fabrikant
betekent winst maken vooral dat deze zich en de zijnen in hun levensonderhoud
kunnen voorzien en eventueel het leven wat verfraaien. “The wealth of nations”
laat zien dat te veel gelobby voor de
economie een kwalijke zaak is, maar evenzeer dat bepaalde handelswetgeving tot
exorbitante winsten kan leiden. Elke ingreep moet immers leiden tot een
verbreken van de concurrentieverhoudingen.
Bezit, voor sommigen diefstal, is voor Smith en voor O’Rourke
een zaak die met zorg moet bekeken worden. Wel denkt Smit ten onrechte dat het
vastzetten van patrimonium in huizen weinig bij kan dragen tot de welvaart,
omdat eens het gebouw neer gepland er geen verdere activiteit rond te bedenken
valt. Dat we vandaag om de 10 of 15 jaar het interieur vernieuwen, mag men niet
uit het oog verliezen. Dat het moderne huis een heel groot machinepark
impliceert, dat onderhouden moet worden en eventueel hersteld, lijkt Adam Smith
te ontgaan, maar de vaatwasser en wasmachine, de keukenrobot zijn nog relatief
recent in onze huizen opgedoken.
Het huishouden, waarin meiden en knechten en eventueel een butler
zorgen voor de natjes en de droogjes, de koetsier voor het onderhoud van
rijtuig en paarden, dat alles zou ook economisch weinig rendabel zijn, want het
persoon presteert eindelijk niets en leeft op de rug van de patron. Het mag een
vreemde redenering lijken, voor de Schotse filosofen was dienst doen in het
huis van een eigenaar blijkbaar iets dat niet strookte met hun opvattingen.
Want economische ontwikkeling gaat vooral via de ontwikkeling van de landbouw,
maar vooral de mijnbouw en de verwerkende industrie zou daartoe kunnen
bijdragen, maar vooral dus de handel.
O’Rourke laat zien dat
Adam Smith op dit punt wel degelijk heeft nagedacht, maar de productie van
goederen blijft in dit opzicht wel onderbelicht tegenover de handel. Aan de
andere kant wil hij het aannemelijk maken dat handelaars niet te meest
geschikte zijn om de regering te adviseren over economisch beleid, want ze
maken het zichzelf dan toch wat te gemakkelijk. De kwestie blijft natuurlijk of
we op die manier wel voldoende inzicht krijgen in wie wat hoort te doen. Daarom
kan men maar best volgen wat O’Rourke te melden heeft over de monetaire
politiek van de regering, vooral omdat Smith niet zo heel veel fiducie heeft in
de waarde van goud en zilver. De muntpolitiek kon ook pas een grote betekenis
krijgen toen nadat via kredietbrieven en andere instrumenten giraal geld opgang
maakte. De mislukte poging van John Law om papiergeld in omloop te brengen, had
allicht niet enkel te maken met het gebrek aan vertrouwen in de regering, maar
ook lag het aan het feit dat de regering van Louis XV wellicht dat vertrouwen
ook al verspeeld had.
Want opvallend genoeg is de waarde van geld, derhalve van het
werk van bankieren en zeker van centrale bankiers volgens Smith eindelijk niet
zo rationeel is als men graag wil doen geloven. Er is, zo lezen we veel
abracadabra in het optreden van de centrale banken, die papiergeld zouden
kunnen uitgeven dat alleen berust op hun waardigheid en geloofwaardigheid. Toch
was Adam Smith een voorstander van papiergeld, omdat het beter dan goud en
zilver toelaat een afgesproken virtuele waarde van iets overeen te komen. Het
is zoals in sommige programma’s waar men kunst laat schatten. De schatting door
de expert op dat moment x kan natuurlijk pas gerealiseerd worden als iemand
echt van een stuk afwil en dat er een kopen is die bereid die vooropgestelde 4000
of 20.000 euro te betalen. Is die er niet, dan is de expertise natuurlijk niet
helemaal betrouwbaar.
Het doet me eraan denken, hoe we vandaag in onze economie de
waarde van arbeid zijn gaan bepalen. De meest productieve arbeid wordt niet in
overhead diensten gerealiseerd en toch lijken managers en financieel
directeuren vaak de best geremunereerde partijen in een bedrijf. Toch kost hun
inkomen in wezen minder dan dat van de andere werknemers omdat ze vaak niet als
werknemers vergoed worden, maar als dienstverleners. De sociale lasten op een
bedrijfsleider, op dezelfde grond als de productiewerknemers zou het bedrijf
schatten van mensen kosten en zou uiteindelijk ook de remuneratie in vraag
stellen. De loonkloof kon dan ook maar doorbroken worden toen de
werknemer-manager uit het bedrijf stapte en tegelijk de tijdelijkheid van zijn
opdracht onder ogen nam. Het blijft een vraag of dit een goede praktijk is en
of het bedrijf er wel bij varen kan. Een aantal jaren geleden werd de
remuneratie van een manager in een Iepers bedrijf zo hoog gewaardeerd, dat die
bij ontslag een derde van het eigen vermogen van het bedrijf weg graaide.
Uiteraard kan men zich afvragen of hier de verrichte werkzaamheden wel aan de
hoge remuneratie beantwoorden kon.
Wie natuurlijk voor eigen rekening handelt kan men niet
verwijten aan het einde van de rit, van het boekjaar de dividenden op te
strijken. De goede jaren moeten dan de mindere doen vergeten en aan het einde
van de oefening, als de ondernemer zich terug trekt of het bedrijf aan
opvolgers doorgeeft, ontstaat de kwestie dat hij een deel van zijn geleverde
inspanningen niet kan terug verdienen. Haalt hij die uit het bedrijf, dan
bestaat de kans dat het verdwijnt.
De zaak is dat wie over economie spreekt, over een belangrijk
deel van ons handelen nadenkt en tegelijk niet altijd goed inziet dat dit
handelen vaak niet door de juiste overwegingen gestuurd wordt. Kennis van de
markt van de concurrentie en van het toekomstige aanbod in de eigen branche
zijn vanzelf al noodzakelijk, niet alle elementen kan men zomaar in kaart
brengen. Hopen een grote winst op een zaak te maken en tegelijk de verliezen te
beperken kan men hebzucht noemen, het blijft een normale attitude en toch, de
noodzakelijke informatie moet er ook zijn. In die zin kan men die tijd, toen
Adam Smith schreef en John Adams naar Holland kwam om geld te lenen voor de
Amerikaanse zaak moeilijk noemen, omdat kennis uit de (voormalige) kolonie maar
moeilijk binnen kwam en toen iemand hem, Smith liet weten dat het land, UK
verloren was, vond hij dat sterk overdreven: er gaat – bedacht hij – zoveel
verloren in het land, dat die uitspraak nergens op sloeg.
Het is een beetje zoals vandaag met de Euro het geval is: Men
weet dat er weeffouten in het verhaal zitten, dat de landen nog niet voldoende
een convergerend beleid voerden, dat belastingen betalen van land tot land
anders werd en wordt bejegend, zodat bijvoorbeeld Griekenland zich niet kon
voorzien van de nodige middelen om de taken die de overheid op zich had genomen
ook te realiseren. Maar natuurlijk hoor ik een enkele lezer al protesteren dat
volgens Adam Smith die vele taken misschien wel van het goede teveel waren.
Moet een bedrijf subsidies krijgen om nog in het land auto’s te blijven
produceren? Moet de overheid de vrachtwagenchauffeurs een feitelijk monopolie
geven? Veel van de wetgeving die de arbeidsverhoudingen regelde waren misschien
niet meer werkbaar. Sociaal beleid lijkt Adam Smith niet a priori af te wijzen,
subsidies aan bedrijven in elk geval wel. Wat de overheid voor bedrijven,
grote, maar ook het klein- en middenbedrijf moet verzekeren is rechtszekerheid,
ook inzake het behoud van de winst die men uit de eigen bedrijvigheid haalt.
Dat men de staat financiert dient in zoverre het eigen belang van de ondernemer
dat er goede wegen zijn, dat het recht gehandhaafd wordt en dat de burgers zich
veilig weten. Kortom, belastingen betalen kan het bedrijf ten goede komen, maar
de basis moet duidelijk zijn. Dat ook onderwijs en een aantal wetenschappelijke
instellingen, naast opvolging van het beleid hun plaats hebben, kan men
begrijpen. Ik denk niet dat pleiten voor de small state en the fat state de
zaak is, wel een staat die slank de functies kan vervullen waarover men een
consensus heeft.
Blijft de vraag of er nog wel een band bestaat tussen
arbeiden, het verdiende loon en de betekenis van de arbeid voor de persoon. Het
lijkt er steeds meer op dat werknemers niet meer voor een bedrijf werken, wel
voor de staat, zodanig dat het begrip arbeidsvreugde en zelfontplooiing van
geen tel meer lijken. De betekenis van arbeid alleen zien in de vergoeding voor
het geleverde werk blijkt voor de werknemer echter niet altijd zo stimulerend.
Hoe het dan wel moet. Het blijft maar de vraag of men met macro-economische
modellen de huidige situatie kan oplossen. De banken hebben een grote greep
gelegd op het maatschappelijk vermogen, andere sectoren, zoals de farmaceutische
nijverheden klagen, niet geheel ten onrechte dat ze wel aangemoedigd worden aan
R&D te doen en nieuwe producten te ontwikkelen, maar aan het einde van de
rit, als het product op de markt komt, merkt men dat de revenuen ervan
eindelijk bedroevend laag uitpakken. Het is een kwestie die men niet zomaar kan
oplossen, maar een goede prijs voor medicijnen is er een die de continuïteit
van de bedrijven verzekerd en de patiënten, ergo de Sociale zekerheid niet
nodeloos op kosten jaagt. Wie deze balans voor ogen houdt, kan misschien een
manier vinden. Natuurlijk, op grond van een geneeskunde die evidence based heet
te zijn, maar waarbij de best practices op de werkvloer, in het kabinet van de
arts en op grond van goed bijgehouden statistische gegevens tot stand komt, kan
men zich afvragen of de ijver om de duurste farmaceutische producten onder controle
te laten toedienen, mist men vaak nuttige informatie door de beperking van de
toepassing en dus door de relatief kleine getallen patiënten die het
geneesmiddel krijgen. Want natuurlijk zijn er voor het commercialiseren van een
product onderzoeken gebeurd, die statistisch soms indrukwekkend ogen, maar het
is pas op het terrein, met artsen die hun patiënten volgen dat men de
werkelijke werkzaamheid kan bepalen van een stof.
Voor Adam Smith zou deze tijd bijzonder boeiend uitpakken,
getuige de 900 pagina’s die hij nodig had om zijn inzichten te formuleren. Maar
onduidelijke inzichten, zouden sommigen menen, want soms spreekt hij zich
tegen. O’Rourke meent dat hij zich verliest in de rol van de staat voor de
bevordering van de welvaart want de staat kan een aantal voorzieningen
uitbouwen, de kwestie blijft hoe men economisch kan ingrijpen, zonder een vorm
van onbillijkheid in het leven te roepen. Een kwestie van balans?
De banken, die lange tijd, zij het met tijdelijke
inzinkingen, een belangrijke rol hebben ingespeeld in het versassen van
middelen voor de korte en lange termijn, leken een paar jaar geleden niet meer
gericht op die rol, maar hadden van geld, zoals de auteur het ziet, een product
gemaakt, terwijl volgens Smith geld precies nooit dat kan zijn, een product.
Het is slechts en niet meer dan een middel waarmee een ruil gerealiseerd kan
worden. Alleen wat het vertegenwoordigt in goederen en diensten, maakte de
waarde van het geld. Hoe sneller het circuleert, hoe groter de feitelijke
hoeveelheid. De accumulatie kan in die zin de economische groei beperken. Het is
opvallend gegeven dat zoals Jozef II, Willem I en vervolgens ook Leopold I er
net veel over hadden om spaargelden te mobiliseren, dat wilde onder andere
zeggen grondbezit dat niet veel opbracht omgezet werd in ondernemingen. Opgemerkt
moet worden dat de industriële revolutie in Vlaanderen, zeker in Gent, een zaak
was van grondbezitters die hun gronden verkochten en fabrieken oprichtten. Maar
goed, we geloven liever dat de industrie van ondergeschikt was tot Sidmar en
Volvo zich in de kanaalzone vestigden. Dat Gent in 1830 voor het Manchester van
het Continent doorging, vergeet men. Inbegrepen cités waar vandaag geen Vlaming
zou willen dromen en zelfs in het Gravenkasteel werden weefgetouwen opgezet…
Het is dan ook niet zonder reden dat O’Rourke nogal wat
kritiek heeft op het beleid van de Amerikaanse regeringen van de afgelopen
decennia. Geld en banken kregen een nieuwe rol. Gekko? Greed is Good?
Inderdaad, dat past niet in het beeld dat de auteur ons van het denken van
Smith geeft, want graaizucht impliceert het weigeren de eigendom van anderen te
respecteren. En wat Europa betreft, zou men tot op zekere hoogte kunnen stellen
dat de staat ook geen respect meer lijkt te hebben op het bezit van de burgers.
Banken en overheden, althans de Europese hebben hun discretie achter zich gelaten.
De staat moet zoveel rechten honoreren, dat sommige rechten in het gedrang
komen.
Maar goed, wellicht het belangrijkste probleem waar we nu mee
te maken hebben is dus dat de banken van geld een product hebben gemaakt, dat
centrale bankiers met hogepriesterlijke ernst de situatie trachten te bezweren
maar dat de andere actoren voortdurend scenario’s en algoritmen hanteren die op
zich uiterst interessant kunnen zijn, maar nogal eens de situatie verergeren.
De kredietbeoordelaars hebben voor 2008 de kredieten van banken en vooral
herverpakte kredieten fout ingeschat. Nu zien we dat ze geen fouten meer willen
maken en de kredietwaardigheid van landen om de haverklap een negatieve outlook
geven. Aan de andere kant slagen landen er niet om hun begroting op orde te
krijgen. Of, zoals in Spanje, omdat de staatsstructuur onvoorstelbaar rommelig
blijkt, of omdat, zoals in Italië de verantwoordelijkheden van vroegere
regeringen niet ernstig onderzocht is geworden, dat wil zeggen de mate van
corruptie moet onderzocht worden.
Er zijn natuurlijk meer problemen, zoals ook O’Rourke
aangeeft, die ons ertoe brengen vast te stellen dat een econoom, zeker op het
macroniveau een groot probleem moet overwinnen met name het overzicht over de
processen van de economie. Adam Smith stelde dus wel dat mensen het best het
eigen profijt kunnen najagen, maar tegelijk dat ze, zoals hij in de bedenkingen
over het morele sentiment beschreef,
toch een aantal regels voor ogen moeten houden. Egoïsme alleen zou hen geen
voordeel brengen. Die samenhang laat een ander beeld zien dan dat wat men ons
gedurende decennia heeft voorgehouden, van een homo economicus die alleen
volmaakt rationele beslissingen neemt en dus perfect voorspelbaar is. Die mens,
dat is een idee, een aanname, maar niemand heeft hem of haar gezien. Met de vermogens van
moderne computers kan men wel een benadering uitwerken van die ideële mens.
Maar als de algoritmen afgestemd zijn op het vermijden van risico’s en het
maximaliseren van de winst, zal men de economie weinig zuurstof geven. Analyses
van verschillende scenario’s waarbij men verschillende variabelen in het geding
brengt plus nog eens nagaat welke kans er bestaat dat een bepaalde variabele
zich voordoet, vormt een verdere verfijning van die benadering, maar als we
over scenario’s horen, is het vaak het slechtst mogelijke, zonder er de
probabiliteit, waarschijnlijkheid van aan te geven.
Ik denk dat O’Rourke ons vooral een ander perspectief wil
bieden, waarbij hij het niet zo gortig maakt dat hij economische kennis niet
ernstig zou nemen, econometrische modellen kunnen immers duidelijk maken wat er
nodig is aan beleid, maar tegelijk lijkt hij vooral het beroep doen op de
inzichten van Adam Smith zonder diens inzichten ernstig te bestuderen een
eigenaardige praktijk te vinden. De moeilijkheid is immers dat de idee van de
blinde hand langs geen kanten klopt. Wel gaat het om het handelen van tallozen,
die samen de economie maken.. of kraken.
Wat er dus nodig is, als we dit bij tijd en wijlen grappige
boek goed gelezen hebben is een nieuwe bezinning over onze aannames, in plaats
van blindweg de zaak zomaar opnieuw op te nemen. Want Smith heeft ons, ondanks
de afstand van meer dan twee eeuwen wel degelijk een en ander te vertellen. Aan
de Amerikanen bijvoorbeeld dat de staat niet zomaar het probleem is, maar een
logisch gevolg van het samenleven van mensen die elkaar nauwelijks kennen. Aan
de Europeanen moet hij misschien ontsluieren dat de staat ook niet de oplossing
is van alle problemen, maar ook autoritaire regimes, zoals het Chinese kunnen
met zijn kritiek op het mercantilisme wellicht nog eens een en ander uitvangen.
Ten gronde zou men van journalisten dat zij boekjes als dit
doornemen, om met wat minder stelligheid concepten te hanteren, waarvan de
geldigheid minder voor de hand ligt dan zij hebben geleerd aan te nemen. De
rol, nog eens, van de centrale bankier is volgens Adam Smith bizar te noemen,
maar goed, hij werkte ook in een tijd dat de centrale bankier in opdracht van
de regering vooral de hoeveelheid goud en zilver in omloop trachtte te
regulariseren.
En gloort voor ons, burgers een rozenvingerige ochtend na het lezen van
dit boek? Als we de discussies van Verhofstadt, in zijn burgermanifesten goed
gelezen hebben, dan biedt dit boek inderdaad onverhoopte perspectieven, juist
omdat O’Rourke de moed heeft het determinerende dat sommigen uit Adam Smith’s
inzichten meenden te mogen afleiden, van de nagedachtenis heeft geschraapt.
Niet omdat een evolutie onweerlegbaar is, hoeft men die te vrezen, maar het kan
nuttig zijn, heb ik de indruk, de onzekerheden in het economische handelen
beter onder de aandacht te brengen. En er zijn natuurlijk ook de (moral)
sentiments, want als we met zijn allen nog eens willen nadenken over hoe de
samenleving er, met de gegevens die we kennen, demografische, ecologische en
andere, over 20 jaar zou mogen uitzien, waarbij betrokkenheid geen lastig
altruïsme impliceert maar een menselijk vermogen is, zoals verbeelding dat is,
dan zou het gevoel van (onoplosbare) crisis misschien toch wel anders kleuren.
De cijfers zijn belangrijk genoeg, maar men er kan zich niet achter verstoppen,
men dient er iets mee aan te vangen. Rebus sic stantibus, blijft het evenwel
moeilijk want een boek als dit werd niet of nauwelijks onder de aandacht
gebracht. Vandaar onze bescheiden bijdrage aan het debat over het te voeren
economische debat? Bleef het vaag, dan is het omdat vooral duidelijk is, dat we
niet weten hoe cumulatieve, accelerende dan wel multiplicerende effecten van
maatregelen werkelijk uitpakken. En dan kan men beter goed toekijken, zich
bezinnen ook voor men maatregelen uitrolt. De kans dat het beoogde resultaat
niet bereikt wordt, weet u wel, is groter dan we vrezen. Het komt er dus op aan,
als we onze Schotse zegman en zijn boodschapper, de van Ierse voorouders
afstammende Canadees O’Rourke begrijpen vooral te streven naar een werkbare
balans, niet in termen van wit of zwart, maar ook niet zeer in bureaucratische
formules.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten