Verkozen koningschap
Kleinbeeld
Op het schild geheven
Over
het erfelijke koningschap en het alternatief
In “The origins of political
order” laat Francis Fukuyama zien dat de grote uitdaging voor een politiek
systeem is te vermijden dat publieke macht gepatrimonialiseerd wordt, eigendom
wordt van een familie en van vader op zoon en soms dochter overgedragen wordt.
De rituelen rond de abdicatie en eedaflegging van zowel Willem-Alexander (op 30
april 2013) en van Filip van België op 21 juli 2013 laten zien dat we zonder voorbehoud
instemmen met de patrimonialisering, maar wat is er dan in handen van de
Oranjes en de familie van België? De (absolute) macht heeft geen enkele vorst
meer in Europa, wat we vanzelfsprekend vinden, maar de beperkingen van de
constitutie zorgen er tevens voor dat de rol van de koning efemeer wordt, zij
het soms wel aanwezig. De symbolische aanwezigheid lijkt voor politici een
veiligheid, een vangnet.
E.H. Kosmann heeft zich
ingelaten met de kwestie van het koningschap in een modern bestel. Anderen
stelden zich vragen over de verantwoordelijkheid van een regerend vorst, waarbij
men er zich van bewust was dat een zetelend vorst niet mocht aangesproken
worden op mogelijke vergrijpen. Opmerkelijk is dat hoewel regicides niet zo
frequent voorgekomen zijn, de (juridische) aanname dat de koning geen fout kan
maken of foute dingen kan doen, geen belemmering is gebleken voor soms heftige
confrontaties in de verschillende landen van Europa. Het verschijnen, na de
Napoleontische oorlogen van een nieuw soort koningschap, steunend op de
traditie die sinds de Glorious revolution in het UK gold, namelijk dat de
koning minder met het dagelijkse bestuur van het land is betrokken, blijft in
de discussies formeel buiten beeld. Men kan dit moeilijk zomaar verklaren,
tenzij men er zich rekenschap van geeft dat men slechts zo de fictie van de
macht van de koning in stand kon houden, terwijl men hem verder alle teugels
uit handen nam. De constitutionele monarchie werd geboren in de bedreiging van
burgeroorlog en onzekerheid over de machtsposities van de verschillende
actoren.
Het hele ceremonieel van de
abdicatie en eedaflegging die we nu dus meemaken, eerst in Nederland en nu in
België, maakt evenwel duidelijk, nog afgezien van de Europese realiteit, hoe
vreemd ons dat allemaal geworden is. Het ceremonieel mag dan oproepen tot
ernst, de inhoud valt moeilijk te verzoenen met de vereisten van deze tijd, als
we die al nauwkeurig zouden kunnen formuleren. Maar dat is het nu net, het
ceremonieel geeft blijk van de continuïteit der dingen, niet van de
wisselvalligheden van het lot, wat precies het opzet is van een goed uitgewerkt
ceremonieel: de continuïteit, zonder breuken verder glijden van de tijd,
verhindert dat men door de wisselvalligheden van het lot, de keringen van het
lot elke zekerheid uit de handen ziet glijden. Wie de democratische
geplogenheden bekijkt zal merken dat ook daar continuïteit het wint op
innovatie en al helemaal op breuken. En toch is elke wissel aan de top altijd
een kans tot lethargie, maar veel meer nog tot plots veranderingen, afhankelijk
van de ambities.
In ons bestel hebben politici
voor de verkiezingen een onblusbare en onverzadigbare ambitie zaken aan te
dragen om dan na de verkiezingen het tegendeel te preken, dat de hindernissen
om iets te bereiken net niet onoverkomelijk blijken. De verandering aanbieden
betekent in wezen niet dat men die 1:1 kan doorvoeren, want dat zou betekenen
dat men alle macht heeft en net dat is in een parlementaire democratie de
zegen, dat niemand onverkort macht in handen heeft. Hoewel men geneigd is het
parlement als een nutteloze actor te beschouwen, zou men dat vooral moeten
betreuren, want dit gremium is het enige die de rechtstreekse emanatie van de
natie mag heten, wat niet van hoge rechtscolleges en zelfs niet van
middenveldorganisaties mag gezegd worden. De aandrang om het parlement af te
kammen en de parlementairen met pek en veren overladen de stad, het land uit te
jagen, lijkt soms hoog op te laaien, maar toch zou zomaar kunnen dat men zonder
parlement veel slechter af zou wezen, mocht dit parlement wat minder dadendrang
aan den dag leggen.
Maar de kern van het probleem
blijft dat velen het erfelijke koningschap vandaag moeilijk kunnen aanvaarden.
Anderen menen dat het precies past in een lange traditie – ook al noemen ze
zich graag progressief – dat de koning inderdaad een zaak is van erfenis van
vader op zoon. Het gaat om het patrimonialisering van functies, wat we in de
actuele politiek maar al te vaak zien – niet zelden ondersteund door het heir
van journalisten – zodat ook zij maar moeilijk de erfelijkheid nog ter
discussie kunnen stellen.
Alleen, wie goed naar de
geschiedenis kijkt weet dat in principe de keizers van het Oostfrankische Rijk,
na 843 gekozen werden wanneer een dynastie uitgeput raakte, dat ook in latere
tijden, ondanks het feit dat Habsburg een erfelijke dynastie van keizers was
geworden, de verkiesbaarheid ceremonieel nog aanwezig was en dat een aantal
vorsten als keurvorsten fungeerden. Patrimonialisering en verkiesbaarheid hand
in hand, maar toch op gespannen voet met elkaar. Karel V had de Fuggers,
bankiers uit Augsburg, nodig om verkozen te kunnen worden en om oorlogen te
voeren.
Het is een interessante vraag
na te gaan waarom men zo gemakkelijk de erfelijkheid van leiderschap kon
aanvaarden. Alleen, bij de Merovingische vorsten leidde dat tot toenemende
machteloosheid, zoals in de roepnaam Vadsige Koningen nog doorklinkt. Maar ook
het Romeinse keizerrijk kende de nodige problemen met erfelijkheid,
patrimonialisering en feitelijke macht. Figuren als Claudius, Nero en zovele
anderen bleken telkens tekort te schieten, maar vaak bleek dat geen grote
invloed te hebben op de instellingen van het rijk. De Flavii, waar erfelijkheid
rijmde met adoptie, leverde goede en minder goede keizers, al valt het voor
ons, nagenoeg 2000 jaar later niet mee een goede evaluatie te maken van hun
regeerperiodes. De juiste criteria vinden vormt daarbij de moeilijkste
opdracht, want succesrijk besturen, wat is dat dan?
De eenheid van het rijk
bewaren?
Het lag voor de hand dat de
Romeinen met het bijeen houden van hun rijk een redelijk zware klus hadden,
maar waar ze de eerste eeuwen redelijk in gelukt zijn. De Rijngrens, de
Donaugrens, het conflictgebied met Perzië en in Afrika, overal konden plots bergvolkeren
of woudbewoners opduiken die voldoende getraind waren om het de legioenen
lastig te maken. Ook de opstand in Palestina vergde veel van de Romeinse
troepen, maar wie goed toekijkt merkt dat het Romeinse keizerrijk lang niet zo
militair georganiseerd was als men vandaag graag wil voorwenden. Rome had
verschillende legers, maar in feite was de sterkte van de troepen in verhouding
tot de omvang van het rijk beperkt. 200.000 legionairs voor een rijk dat groter
was dan de EU, maar slechts gedoteerd met ijlbodes die over de wegen, heirbanen
rondreden om berichten over te brengen, het valt moeilijk in te schatten. Men
kan hierbij ook verwijzen naar het Britse imperium, sinds William Pitt de
jongere evenmin zwaar investeerde in militaire slagkracht. Zelfs de homeforce bleek in 1914 nauwelijks meer
dan 100.000 paraat te hebben. Alleen de lichting van troepen door algemene
legerdienst kon de Britse generaals voldoende kanonnenvlees bezorgen. Maar een
groot leger had het Empire niet – anders dan de Verenigde Staten nu, zegt men.
Maar de oorlogsvoering zal wellicht nog minder arbeidsintensief worden dan in de tijd van de legioenen.
Interne cohesie
Een verdeeld en uitgestrekt
rijk, hoe houdt men zoiets bij elkaar. De Romeinen slaagden erin, zoals men
weet, door de kennis van én het Latijn én het Grieks uit te breiden om een
elite te vormen in het hele rijk. Wie én Grieks én Latijn kende in het Noorden,
Engeland, Brittannië dus, was het beste af. Latijn hoorde men te kennen om mee
te kunnen met bestuursmaatregelen en handelscontacten te onderhouden.
Verscheidenheid die via een al dan niet bewuste taalpolitiek, cultuurpolitiek
tot een zekere eenheid werd uitgewerkt.
Het grote probleem voor wie
naar zo een voorbeeldsituatie wil kijken is dat de klassiek aangewende bronnen,
dat auteurs zoals Tacitus, Suetonius e.a. ons vooral een beeld van het
keizerlijke Rome brachten, maar geen inkijk gaven in wat er in het rijk gebeurde.
Lange periodes van rust worden niet geacteerd, omdat die voor het verhaal en
vooral het dramatische gebeuren van geen belang blijken.
Wie gaat kijken naar andere,
niet literaire bronnen merkt dat er veel meer over te vertellen valt, maar dat
dit niet zo gemakkelijk vatbaar is voor synthese. Boeiend en interessant is hoe
de samenleving plots veel complexer oogt en dat de inbreng van stedelijke
elites wel degelijk hun belang hebben, voor de grote bouwwerken bijvoorbeeld,
want de lokale autonomie van steden was groter dan we ons vandaag, gewend als
we zijn aan Jacobijns centralisme, kunnen indenken.
Welvaart en sociale dynamiek
Een periode van een eeuw
overschouwen, laat staan van vier, vijf eeuwen over zo een groot imperium valt
in enkele lijnen niet samen te vatten. We weten dat er periodes van langdurige
vrede waren in Gallië, in Afrika ook, maar we weten er weinig van omdat het
onderzoek dat men deed op grond van epigrafische bronnen, teksten in marmer
gebeiteld dus, de brede media niet bereikte. De vraag is immers hoe het
Romeinse Rijk demografisch evolueerde, ervan uitgaande dat de structuur en het
functioneren voor lange periodes van rust en stabiliteit zorgde. Natuurlijk,
het gaat om een pre-industriële economie, maar hoeveel weten we over de
opbrengsten van granen, wat met het bewaren van vlees – zout was al sinds
tijden de kern van de handel geweest en zou dat tot in de late 18de
eeuw blijven – en hoe zat het met de gezondheid?
Vandaag lijkt men bij het
discussiëren over die oude geschiedenis ofwel de hele zwik af te wijzen als een
verhaaltje van keizers en decadentie, aan de andere kant komt men niet tot
voldoende inzicht in wat recent wetenschappelijk onderzoek heeft opgeleverd.
Was Rome onderontwikkeld? Uiteraard, vergeleken met deze tijden. Maar wat het
wel was en hoe we het kunnen evalueren of begrijpen, vergt meer diepgang dan
men vandaag bij voorkeur aan de dag legt.
De evolutie van de
machtsuitoefening
Het was mij er om te doen te
begrijpen hoe het zou zijn als we een verkozen koningschap zouden hebben.
Historisch is het niet helemaal vreemd, wel integendeel, maar sinds de Romeinse
tijd – maar ook in andere rijken – was de kwestie altijd weer hoe men kon
verhinderen dat macht voorwerp van patrimonialiseirng. Het valt me op dat deze
visie, die Francis Fukuyama aan de orde stelde, in Rome en ook later altijd
weer tot originele oplossingen leidde, zoals het installeren van gouverneurs
die uitgezonden werden, maar in theorie of volgens het benoemingsbesluit nooit
hun ambt konden overdragen. De Byzantijnen zochten ook naar middelen om
militaire functies en bestuurlijke functies bij de regering te houden. Maar
heel sterk is dat men erin slaagde door de autonomie van lokale besturen te
bewaren de macht kon decentraliseren en daardoor verhinderen dat sterke
tegenpartijen ontstonden. Helemaal lukte dat nooit.
Doorheen de eeuwen merkte men
dat in verschillende formules – de Mamelukken in Egypte, de Janitsaren in het
Ottomaanse rijk, maar ook de instelling van de zendgraven in het Karolingische
rijk – moeilijk de patrimonialisering buiten de deur te houden. De steden in
Europa, vooral in Italië en de Nederlanden ontwikkelden een nieuw model, maar
ook daar blijkt, we denken aan de familie Gruuthuse of aan de familie de
Medici, de opbouw van een groot kapitaal, zowel financieel als politiek, niet
onmogelijk was.
Nu zou men denken dat de
moderne democratie de ontwikkeling van patrimoniale claims op ambten had
beperkt of zelfs onmogelijk gemaakt. Napoleon heeft met zijn mengeling van
Jacobijns centralisme en de instelling van korpsen, bijvoorbeeld van de
polytechniciens, magistraten en bestuurders, met eigen opleidingsinstellingen,
geprobeerd het talent centraal te beheren. De oprichting van de Ecole Nationale
d’Administration, waaruit de politieke kaders dezer dagen, in Frankrijk
voortkomen, heeft op het oog de patrimonialisering tegen kunnen gaan, maar men
merkt dat de claim op een specifiek ambt niet meer aan de orde is – Hollande
bestuurde nagenoeg 20 jaar in Tulle, Corrèze, omdat dit voor Mitterand en
hemzelf een goede positie was, maar hij had evengoed naar een opvallender departement
kunnen gezonden worden. Maar het bekleden van overheidsambten van het niveau
van Préfet raakte ondanks de ENA toch stilaan in handen van een zich
afsluitende elite, ondanks de geest van mei ’68. Ook de politieke ambten, van
Burgemeester of voorzitter van de Conseil Géneral départemental, lijken van
matig belang maar worden zelden afgestaan als men hogerop komt, parlementslid
bijvoorbeeld. Cumuleren van ambten tot in het oneindige lijkt een andere vorm
van toe-eigening van publiek domein door particulieren.
Verbeelding van de macht
Na de regeringsperiode van
Mitterand kwam de epoque van Chirac, maar geen van beiden kon buiten de kring
van eigen aanhangers naderhand een positieve balans voorleggen. Hoezeer ze ook
het hoogste ambt hadden nagestreefd, eens aan de macht was het moeilijk er iets
mee aan te vangen. De grootste ingrepen in het Franse bestel situeerden zich op
het niveau van de EU, Maastricht in 1992 en Nice in 2000 en zelfs het verdrag
van Lissabon – voor Sarkozy, wat op zich niet mag verbazen, want de grote vrees
voor de Franse politici bestaat erin dat Europa aan hun controle zou ontsnappen.
Maar in de verbeelding spreken Mitterand, Chirac en Hollande dezelfde taal, een
gedragen taal, die de illusie van macht moet ophouden, maar niet kan verhelen
dat de beheersbaarheid van de samenleving aan kracht inboet. Overigens, waarom
zou de samenleving zo centraal aangestuurd moeten worden?
Ook in dit land, België
worstelt men met de verbeelding van de macht. Men meent dat men zich met feiten
tevreden kan stellen, maar het valt wel op dat het land niet beantwoordt aan
wat men een natiestaat kan noemen, al was het maar omdat de publieke opinie van
Oostende tot Aarlen niet bestaat. De verbeelding in noord en zuid van de macht?
Die valt niet samen te brengen in één beeld. De verkoop van tricolore kroontjes
ten spijt, heeft niemand in het Noorden echt zin om zich daaraan te bezondigen.
Niemand is veel gezegd, maar de afstandelijkheid valt wel op. Nogmaals is een
nuancering nodig, sommigen presenteren zich graag als monarchisten, of is het
royalisten, om net in beeld te komen, 5 minutes of fame, net wat u zegt, mevrouw.
De monarch hoeft niet een zoon
of dochter van de vorige te wezen
Men heeft ons altijd weer
voorgesteld dat de ideale oplossing – voor dit apenland – de erfelijke constitutionele monarchie is.
Velen zijn republikeinen, behalve in dit schattige land. In Duitsland werkt het
presidentschap naar behoren, waarbij men moet weten dat de drager van het ambt
geen politieke macht uitoefent, maar wel aanwezig is in het land. Richard von
Weiszäcker bleek een onvoorstelbaar grote uitstraling te krijgen toen hij
tussen 1984 en 1994 als bondspresident zijn functie uitoefende. Niet elke
president wordt herkozen, sommigen gaan hopeloos ten onder, omdat ze het
verschil tussen mijn en dijn, tussen wat de staat toekomt en wat hen toebehoort
niet kunnen maken.
Men moet bedenken dat de
huidige president Joachim Gauck, die zelden in onze media aandacht krijgt, werd
gekozen, nadat zijn voorganger ten onder ging in gesjoemel, ondanks het feit
dat hij openlijk positie had gekozen tegen de kanselier, ook een Oost-Duitse
van oorsprong. Zijn rol na de Wende was van bijzonder belang, al blijkt dat
voor ons niet te waarderen, omdat hij na enige tijd met politieke ambities te
hebben gespeeld, de gevaren zag van een zuiver ambtelijk archivalisch beleid
ten aanzien van de archieven van de Stasi – met a priori de idee in het
achterhoofd de dossiers voor ontsluiting te decimeren of erger - en daarom na
veel discussies met de West-Duitse archiefautoriteiten werd hij
verantwoordelijk voor het bewaren en ontsluiten van die archieven. Hij wilde
onder meer verhinderen dat mensen ten onrechte beschuldigd werden van
mededaderschap aan de misdaden van de geheime politie in de DDR. Maar ook wilde
hij voorkomen dat erge gevallen van daderschap onder het tapijt konden worden
geveegd. Het archief werd veilig gesteld en op een evenwichtige manier openbaar
gemaakt, ten dienste van de vrijheid en de persoonlijke waardigheid van
slachtoffers.
Er valt moeilijk een directe
link te leggen tussen von Weiszäcker en Gauck, de ene een kleinzoon van een
geadelde en de kleinzoon en zoon van een zeeman, maar toch kan men zien dat
ondanks de verschillen in opvattingen hun benadering van het ambt inderdaad
aansluit bij wat men kan beschouwen als een ceremonieel presidentschap. De
verklaring ligt wellicht in een persoonlijke verwerking van de ondergane
ervaringen, de oorlog, het leven als dominee in de DDR en wat al niet meer,
maar ook dat het presidentschap zelf uitnodigt tot een afstandelijke
betrokkenheid.
Verkozen koningschap
Als men dan toch meent een
koningschap te moeten aanhouden, als men, zoals ik wel eens denk, voor Europa
een soort ceremonieel leiderschap, dat boven de verschillende tafels van de EU
staat, zoals die van de Raad van Regeringsleiders en Staatshoofden, de
Commissie, het Parlement én de Permanente Vertegenwoordigingen, kan aanwenden
om een symbolische eenheid mogelijk te maken, dan zou dat wellicht meer
rekening houden met het aanspreken van de persoonlijkheid dan met erfelijkheid.
Nu mag men het niet te gek
maken, de erfelijkheid speelt in de mythologie van de macht en het koningschap
een grotere rol dan de rationalist in ons lief is. De idee van de “Roi
Thaumaturge”, de vorst die door aanraking mensen genezen kan, zal men vandaag
te gortig vinden, maar de gebeurtenissen rond Kate Middleton, laat zien dat men
graag dit soort beelden blijft hanteren.
De troepenschouw op 21 juli in
de Wetstraat was opmerkelijk omdat het eindelijk niet meer van deze tijd is. Legeroperaties
met inzet op het Europese continent vallen nog moeilijk voor te stellen. De
legeroperaties in Libanon, Mali en elders gebeuren in een structuur van
internationale samenwerking, de Navo en de Uno. Het opperbevelhebberschap ligt
niet meer in Laken.
Er valt daar nog meer aan toe
te voegen, maar nadenken over een niet erfelijk koningschap, omwille van de
niet altijd gunstige werking van het patrimoniale beheer van het ambt lijkt in
onze samenleving aangewezen Dus kan Filip voor mij koning zijn, maar ook,
bijvoorbeeld een Herman de Dijn, of een Luc de Bruyckere, niet ad vitam
aeternam, maar voor een langere tijd. Maar gekozen koningschap, het lijkt een
onmogelijke combinatie terwijl het toch wel bestaat, in Duitsland, maar ook in
Italië, waar het wel eens een boeiende en nuttige instelling blijkt. Maar de
Franse Republiek? Dat is meer koningschap dan een democraat zich kan wensen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten