Weemoed om een regnum? Geen zin in.
Brief
Aan een
socioloog
Brugge,
10 juli 2013
Beste
Marc Hooghe,
Ik las uw
stuk in de Standaard over de nostalgie en de emotionele uitstraling van het
koningshuis en de koning en vond dat u probeerde een evenwichtig beeld op te
hangen, zonder dat dit echt lukte. Je had het over de zomer van 1993, toen ik op het punt stond een weekje naar Sicilië te
reizen. De vraag die mij toen bezig hield en nu nog steeds kan bezig houden,
betreft de rol die men de vorst toekent ondanks het feit dat de vorst inderdaad
niet meer dan een concessie was aan de mogendheden toen dit land tot stand is
gekomen. De emotionele, zeg maar sentimentele verhalen die men graag rond
koningen en prinsessen spint, kunnen we nog wel enigszins plaatsen, maar de
wijze waarop ook u weer dat sentimentele aanwenden van de figuur van de koning
los weet te maken van het wel moeilijke leven van zijn majesteit. Het verhaal
van mademoiselle Boël interesseert me maar matig, de positie van de koning nu 2
jaar geleden des te meer.
Maar er
is nog iets anders: men wil het land samen houden, maar dan zonder er veel inspanningen
voor te hoeven doen. Dat kan men alleen maar problematisch noemen, want men
houdt een land niet samen als men daarbij een zekere arrogantie nauwelijks weet
te verdoezelen, er zelfs geen moeite voor doet. Ach, het gaat om solidariteit?
Natuurlijk, maar als die solidariteit nu eens een vorm van contractuele
afpersing zou gaan? Zeker is dat niet, maar ik vermeld de mogelijkheid maar
omdat het er zo sterk op lijkt. Want het probleem met solidariteit is dat het
te maken heeft met het hemd en de rok, met, inderdaad, betrokkenheid, met de
idee samen voor iets te gaan en gedeelde smart best een beetje solidariteit
waard is, net als gedeelde vreugde om succes.
Het
probleem, mijn waarde heer Hooghe? Het verhaal van de solidariteit in dit land
kreeg de kracht van een dogma, maar men ondergraaft tegelijk de voorwaarden
voor wat een intuïtieve solidariteit zou kunnen zijn. Ontkenning van het
verhaal van dit land vormt er minstens een element van, maar ook, in de
beeldvorming, de idee die men aan de burgers van dit land wil meegeven dat ons
land zou zijn: cyclocross, de ronde van Vlaanderen, Bier, Mosselen met frieten,
Brel, Jean Toots Tielemans… is dat allemaal niet wat vaag en vooral al te
eenduidig. Het punt is dat niemand, denk ik, kan begrijpen dat mensen die zich
voortdurend ergeren aan zoiets als een Vlaamse identiteit, zich wel een keertje
willen buigen over wat België dan wel niet is. De solidariteit wordt zo niet
versterkt, maar vooral stuit menigeen wel eens tegen de borst dat men de
verstandelijke vermogens van de mensen in dit land ernstig onderschat.
Het zal
rond 1979 geweest zijn dat ik met een klasgenoot, enfin, ook met diens zus en
vader naar Diksmuide ben gegaan. Geloof me vrij, Vlaams gezind was ik toen niet
en naderhand dacht ik ook niet dat ik de zaak ter harte zou nemen. Maar er was
toen net ook wel de discussie geweest over het Egmontpact, waarbij de Vlaamse
Beweging, vooral het OVV er zich aan bezondigd had het pact af te schilderen
als een ramp voor Vlaanderen en de Vlamingen in Brussel, terwijl de vooruitgang
van het pact niet in rekening werd genomen. Van tijd tot tijd zag ik in de
toenmalige zondagochtendprogramma’s mensen als Clemens de Landstheer en anderen
van leer trekken tegen de VU en vooral Hugo Schiltz, die zich steeds minder kon
verdedigen, naarmate de argumentatie schandaliger werd.
Later, in
1989 zou ik lid worden van Vlaanderen Morgen en de kans krijgen van Schiltz te
vernemen hoe zwaar die persoonlijke aanvallen wel niet waren geweest, maar ook,
hoe intellectueel oneerlijk men het pact had beoordeeld en veroordeeld.
Intussen leerde ik de befaamde doctrine kennen, genoemd naar Frans Baert die
meende dat een akkoord een aanzienlijke stap voorwaarts dient te betekenen, dat
het geen verdere stappen – voor zover die naderhand nog nodig mochten blijken –
in de weg mag staan en de prijs niet onredelijk hoog mag zijn. Ik heb een keer,
in 1993, een discussie bijgewoond waar naar aanleiding van dat nieuwe akkoord
deze doctrine werd bovengehaald en ik moet zeggen, het werd een verhitte
discussie. Het kan ook moeilijk anders, omdat de criteria slechts in hoofde van
de toeschouwer afgemeten kunnen worden. Maar de goede redenaars die men kende,
wisten er wel weg mee, natuurlijk. Nu, een ding kan ik wel zeggen, zij die het
Vlinderakkoord verdedigen ontberen vandaag precies goede criteria, behalve de
gave van het woord natuurlijk maar ook vooral de gedrevenheid hun verhaal te
doen. Tout est sauvé, sauf l’honneur? Het valt te vrezen.
Het mag
duidelijk zijn, de discussies over de toekomst van dit land hebben vaak veel
mondwater doen vloeien en soms ging het er heftig aan toe, in de gremia waar de
besluitvorming zich voltrok, maar ook op de straten en pleinen, zelfs in de
huiskamers. Het grote probleem van al die inspanningen sinds de
grondwetsherziening van Eyskens, dat zou iedereen moeten weten, was de vraag of
men het land samen kon houden en toch ook tegemoet komen aan de eisen van de
Nederlandstaligen en de Franstaligen. Dat er zich een begin van Vlaamse
staatsvorming heeft voorgedaan, kan niemand ontkennen en sinds men er zich
bewust van werd, ontstond, merkwaardig genoeg, een soort weemoed naar het oude
België. Daarbij, horresco referens, maakt men abstractie van de beweegredenen
die mensen sinds Jan Frans Willems hebben bewogen voor de status van het
Nederlands en de rechten van Vlamingen in dit land zijn opgekomen. Natuurlijk,
wie zich conformeerde en de Franse taal aannam, hoefde zich niet miskent te
weten, maar de werkelijkheid was dat het Nederlands in Vlaanderen – naarmate
meer mensen onderwijs kregen in het Middelbaar onderwijs en aan de hogescholen,
de universiteiten die bereidheid afnam. Men maakt ook abstractie van de groei
van de literatuur en de kunsten in Vlaanderen. Meer nog, men kan vandaag, anno
2013 soms nog echo’s horen naar uitspraken van onder meer Jules Destrée en
kardinaal Mercier. Veel minder vaak horen we over de heldhaftige strijd voor de Vernederlandsing van de
universiteit Gent.
Neen, zo
bekeken is er voor weemoed geen plaats, omdat men de werkelijkheid van toen,
voor wie geen historicus is, begrijpelijkerwijze negeert. De grond voor het
vele proces dat dit land opdeelde en de taalgemeenschappen verder uit elkaar
dreef dan nodig, negeert men ten enenmale en dat zorgt ervoor dat in Vlaanderen
een coalitie van welwillenden België en de Belgische cultuur hoog in het
vaandel dragen, maar, zoals ik wel vaker mocht ervaren, niet goed weet wat er
dan werkelijk als Belgisch moet beschouwd worden. Want laten we eerlijk wezen,
Voetbal is een mooi spel, maar wie zijn of haar identiteit aan de Rode Duivels
ophangt, zal misschien wel gelukkig zijn met de huidige successen, maar des te
treuriger mocht het weer mis gaan. Die identiteit, mijn waarde heer Hooghe, kan
men de Vlamingen niet ontzeggen en tegelijk pimpen als het om België gaat.
Soms heb
ik een afkeer overigens, als men mij een identiteit wil aanpraten die te maken
heeft sjoelbakken en cyclocross, met wielrennen en eventueel de Gentse Feesten,
maar niet met al die andere dingen, waar we ook wel eens belang aan zouden
kunnen hechten, maar waarvan het moeilijk is een heldere definitie te geven,
hoogstens eindeloze lijstjes. Toch is er een mogelijkheid om over Vlaamse,
Belgische en Europese identiteit te spreken, zonder per se in de controverse te
komen. Alleen, als ik grote, briljante geesten als Arno hoor of Jan Fabre, dan
heb ik de indruk dat ze het provincialisme van Vlaanderen wel erg in de verf
zetten. Maar men merkt ook dat aan Franstalige zijde een werkelijke interesse
voor Vlaanderen wel toeneemt in verlichte kringen, die begrijpen dat de fixatie
op Parijs niet altijd tot weidse perspectieven leidt. Want men kan veel zeggen
over Vlaanderen, maar als men eens de kijkkast gerust laat en op stap gaat dan
merkt men dat er in gallerijen, theaters en concertzalen wel heel wat
voorhanden is. Er zijn ook nog onze professionele grappenmakers, maar die zijn
het spel van Gaston en Leo wel ontgroeit. Kijken we dan neer op dat
volksgenoegen? Neen, maar sommige stand up-comedians – in Nederland spreekt men
van Cabaret - hebben wel iets te vertellen. Natuurlijk mogen we onze
bibliotheken en vooral de boekhandels niet vergeten, zelfs niet, vooral niet de
uitgevers over het hoofd zien.
Gaat
alles dan naar wens of zelfs uitstekend
in Vlaanderen? Daar kan men over redetwisten, maar wie alleen maar een bril
wenst te dragen van een kosmopolitische kunst of cultuursfeer kan inderdaad
geen oog hebben voor details, voor wat er werkelijk gebeurt. Aan de andere
kant, wie zonder meer elk boek van Erwin Mortier of Brusselmans elke film van
Vlaamse herkomst uitstekend vindt, moet misschien ook eens over het eigen
oordeelsvermogen nadenken. Het probleem is namelijk dat er in Vlaanderen niet
echt nog een kunstkritiek bestaat. Voor Jan Hoet is iets of bijzonder geslaagd
of zonder betekenis. Ook de literaire kritiek, in de brede media haast
onbestaande, laat weinig ruimte voor debat en genuanceerde opinievorming. Als
ik nu, mijn waarde heer Hooghe, kritiek breng op wat er in Vlaanderen gaande
is, dan gaat het mij niet over de burgers die wel degelijk kunst kopen, naar
concerten gaan of het theater bezoeken, maar over mensen als u, de
opinieboeren, die ons dagelijks vertellen wat we goed moeten vinden en
belangrijk. Een werkelijke interesse voor het culturele leven, valt soms ver te
zoeken. Jawel, zelfs ik vind dat de Vlaamse regering soms wat besluiteloos is,
zoals over de hervorming van de intermediaire besturen, over de infrastructuur,
over het onderwijs – hoewel daar eerder terughoudendheid aangewezen blijkt dan
voortvarendheid – maar in een democratie is het toch altijd wat, net omdat
mensen verschillend maar liefst niet onverschillig tegen de dingen aankijken.
Ik zoek
het wel op, die spagaat, omdat ik denk dat de werkelijkheid niet zomaar in een
helder licht en zonder contradicties te beleven, te leven valt. Zo kan ik nog
altijd nagenieten van het moment dat ik ontdekte dat Brel in het vermaledijde
pamflet “Monsieurs les F …” een zinnetje zette dat alles gewoon omkeerde: “Ik
ben van Luxembourg”. Jawel, een zin maakt het heel pamflet, dat men zomaar aan
de schandpaal had gezet, bevat de hele opzet van Brel: hij wil niet met de
Flaminganten door een deur, met argumenten die te grof zijn om ze ernstig te
nemen, terwijl hij echt wel afstand neemt van de francofonie in het land en in
het bijzonder in Brussel. De argumenten tegen de Vlamingen herhaalt men dezer
dagen nog wel zonder te weten dat ze van Brel komen, maar vooral, gemeen goed
waren in de Franstalige kringen, maar daar wil hij dus geen deel meer van
uitmaken.
Overigens,
als men met Franstalige landgenoten spreekt, merkt men wel eens een zekere gène
over de beeldvorming die men daar hanteert, want men weet ook hoe
provincialistisch Franstalig Brussel wel kan functioneren, hoe men tegelijk
opkijkt naar Parijs, maar niet weet hoe men er echt iets kan betekenen. Enig
inzicht in die contradictie heb ik van onze Vlaamse voorlichters nog maar
zelden gezien. Toch zou men met deze gemoedstemming wel meer kunnen aanvangen,
om België te verlossen van een identitair embroglio, zodat men eindelijk eens
nalaat de ander van allerlei onzin te beschuldigen en ook neer te kijken, zoals
het echte kleinburgers betaamt op de anderen.
Men zal,
tot slot, die land niet samen houden met liedjes en melodietjes, maar evenmin
men donderpreken van hooggeleerde dames en heren. Want het volk, waarvan
sommigen denken dat ze ongeschoolde ruwe kompels of boeren zouden, bestaat
niet, heeft nooit bestaan en bestaat ook in de toekomst niet. Hoogstens merkt
men bij sommigen een zekere neiging naar infantilisering, waarbij men dingen
hogelijk gaat prijzen die men eindelijk te gek voor woorden acht, net omdat het
past in het kraam. Wie voor België is, zeker in Vlaanderen, loopt als een
blinde in een kippenren, alle eieren tot struif vertrappend of slaand. Men weet
het niet zo goed meer, heb ik de indruk hoe men Belg én Vlaming kan zijn. Zo
moeilijk zou het niet hoeven te zijn, maar ik denk dat men dan minstens de
omstandigheden moet willen begrijpen waarom Georg Berchmann, Jan Frans Willems
en zelfs kanunnik Jan Baptist David – toevallig alle drie met Lier verbonden –
hun streven hebben op gang gebracht en doorgegeven de Nederlandse taal in
Vlaanderen een waardige plaats te geven. Ook Walschap was lang de Vlaamse zaak
gunstig gezind, maar latere schrijvers vonden het wat provincialistisch en
vonden dat ze vooral Franstalige cultuur dienden te omhelzen. Toch, met
respect, hoor ik zelden over interessante publicaties, over cultuur, filosofie
en historiografie aan Franstalige universiteiten. Of over het theatre National,
le Théatre du Parc en wat al niet meer in de Franstalige cultuursfeer. Jawel,
ik ben er wel eens heen gegaan en zal dat ook wel doen, als de gelegenheid zich
voordoet.
Mijn punt
is, mijnheer Hooghe dat ook mij een zekere weemoed bezocht heeft, naar tijden
toen men zonder zichzelf te verloochenen voor de Europese cultuurproductie kon
interesseren, zonder de eigen mensen te negeren. Het valt zo moeilijk een recensie
te vinden over een niet-Angelsaksische roman of film te vinden. Die blindheid
in Vlaanderen, vind ik met permissie een ultieme vorm van provincialisme. Als
Daan in het Frans gaat kwelen, mag hij dat, maar ik weet wel dat men heel wat
goede Franse chansons, die niet de hitlijsten haalt gewoon negeert. Daan mag in
het Grieks zingen of het Portugees, maar als het maar om een geste gaat, dan
denk ik dat het moment nabij is dat we aan Jan de Wilde denken of Jef Uytsel,
Miel Cools en zelfs Mon Rosseel, aka Vuile Mong.
Maar
goed, het ga u goed dezer dagen en verdrink niet in uw weemoed. Er waren schone
dagen, daar op Sicilië, vlak bij de smidse van Vulcanus, maar de hele
sentimentaliteit rond het overlijden van Boudewijn van België – de naam van
Saksen-Coburg-Gotha werd in de oorlog van 1914 afgewezen – heb ik altijd
ervaren als een poging andere doelen te dienen, zoals de eenheid van het land
en zonder er verder bij stil te staan dat die koning niet enkel koppig was
geweest, maar de betekenis van de Nederlandstalige cultuur maar moeilijk kon
erkennen – wellicht omdat de cultuur, de hoge cultuur hem niet echt meegegeven
was. In die zin is weemoed in deze misplaatst, want het gaat om de toekomst en
hoe we in dit land kunnen samenleven. Moeten we er dan van houden, zoals de
Brabançonne ons oproept te doen? Houden van iets of een begrip, een abstractie,
mijnheer Hooghe, dat gaat zelden op bevel. En ook nog eens is dit, als we van
België houden moeten en Vlaanderen derhalve afwijzen, dan ontstaat er iets,
waar we echt niet mee verder kunnen. Wees gerust, Vlaanderen is niet de stalen
kooi, maar soms lijkt het erop dat men van België wel een stalen kooi maken wil
en dat zint mij niet, Europeaan als ik ben, zeker in culturele zin.
O dierbaar België, o heilig land der vaad'ren,
Onze ziel en ons hart zijn U gewijd,
Aanvaard ons kracht en het bloed van ons aad'ren,
Wees ons doel in arbeid en in strijd,
Kan men dat zingen zonder zich af
te vragen waarover het gaan kan? Niet dus en andere emoties laten we hier maar
achterwege. Als ik mij niet vergis heeft Charles Rogier er de hand in hand
gehad. Maar goed, we weten het, het sluit aan bij de Duitse Romantische hymne “Sie sollen ihn nicht haben, den freien,deutschen Rhein,” en dus bij… inderdaad de Vlaamse Leeuw. Bien
étonné de se retrouver ensemble.
Of nog, mijn waarde heer Marc Hooghe, het had anders kunnen gaan met dit
land, als men de demografische meerderheid, die op zeker moment, Jules Destrée
zag het al aankomen, ook economisch de sterkere werd en zelfs cultureel de
meest vitale. Men heeft weinig aanleiding gegeven om van dit land te houden,
maar vooral heeft al wie in Vlaanderen aan de eenheid van het land gehecht was
nagelaten de verhoudingen goed onder ogen te zien. Misschien is confederalisme
een moeilijk helder te maken begrip, maar zeker is dat zij die in Vlaanderen de
culturele hefbomen en de media in handen hebben, nagelaten een voor velen
aantrekkelijk kader te bieden. Klara kon helpen, maar eerlijk is eerlijk, bazar
Belge van Claude Blondeel? Ach wat, er is veel om over te vertellen, maar de
volkomen desinteresse voor het rijke patrimonium, voor de eigen literatuur,
voor de ontwikkeling van de samenleving gedurende al die eeuwen, zelfs de
zogenaamd donkere zeventiende eeuw of de al volkomen vergeten 18de
eeuw, zelfs een goed deel van de 19de, het speelt allemaal mee. Want
August de Boeck, Jef Lambeaux, Eugeen van Mieghem, Rik Wouters of Gustave van de Woestijne,
wat is hun plaats als het erop aan komt dit land te verbeelden? Die discussie,
helaas, blijft gesloten en dus kan men zich maar moeilijk met het verhaal
België inlaten. Het gaat dus niet alleen om staatshervormingen en communautaire
spanningen, wel om de beleefde werkelijkheid.
Bart Haers
Voetnoot: De vergissing hoeft men mij niet te vergeven, maar ik bedoelde niet Clemens de Landtsheer en geboren in 1894 in herinnering te brengen, wel Clem de Ridder, geboren 1920 en oprichter van het OVV en van het Egmontcomitee, die het pact te vuur en te zwaard, wel te verstaan, verbaal heeft bestreden. Nu, beiden hebben hun betekenis in de Vlaamse Beweging. Maar verifieerbare feiten moet men ook respecteren. De oorzaak van de vergissing zou wel eens interessanter kunnen zijn, dan men zich kan bedenken. Het gaat tenslotte om een herinnering aan een verleden van 35 jaar geleden en die houdt dan weer verband met andere gebeurtenissen, zoals het falende bestuur, de omslag in de houding van ministers, zoals met Wilfiried Martens het geval was. Ik heb het over de regering van Mark Eyskens en de devaluatie van de BEF in 1982, maar ook de carroussel in Voeren....
Reacties
Een reactie posten