Wie kan tolerant zijn als het erop aankomt?
Salongesprek
Tolerantie, Vergelding
en menselijke emoties
Waarom
we met onze waarden worstelen
Oú
sont les neiges d’antan? Okay, François Villon had over de dames
van weleer die hij nergens vinden kon. Maar denkend aan de discussies na 1975 –
toen ik er een beetje vatbaar voor werd – over verschillende thema’s, dan
springen die over de doodstraf en tolerantie er wel uit. Er waren er andere,
zoals over eugenese, abortus en jawel, ook euthanasie. Gelijkheid was toen
minder een thema dan vandaag, democratisering was wel aan de orde. Maar, als
gezegd, Doodstraf en vergelding, tolerantie waren de thema’s. Niet zoiets als
“Kinderkens, bemint elkander”.
Waar dat laatste zomaar vandaan
komt, kan ik mij maar niet terug vinden, maar het is ergens wel een uitspraak
die mij op de een of andere verbindt met een bepaalde literatuur – Ernest Claes
dus. Maar meer nog met het leven. Sommige filosofen vinden verdraagzaamheid,
tolerantie een negatieve betrokkenheid, omdat de anderen, zij die niet vanzelf
tot de club horen, aanvaard worden, maar niet betrokken bij de club. Anderen
menen dat tolerantie opbrengen voor iemand die anders is, het hoogste is wat
men kan bereiken. Hoe het ook zij, al sinds mijn vroege jeugd werd van ons een
zekere deugdzaamheid gevraagd, de deugd het andere te aanvaarden. Hier
verschilden katholieken en vrijzinnig humanisten, wat de woordenschat betreft
niet zo vreselijk van elkaar, integendeel, er leek een brede consensus te
bestaan, terwijl nu duidelijk is, dat die tolerantie niet zo heel veel van elk
ons vergde, want Vlaanderen was nog relatief homogeen en leek nog vrij
overzichtelijk. Vergeten we dan niet mensen naar India trokken, anderen in
sekten hun heil zochten of een hippiecultuur uitbouwden. Tolerantie tegen
nozems, zo was de kwestie, want van moslims was er nauwelijks sprake. De
Sleepstraat in Gent was toen nog een straat van neringdoeners en nog geen
Turkse winkelstraat. Men kan het betreuren, maar bezig als we waren met onszelf,
zagen we niet, tot rond 1988 de partij van Karel Dillen plots een succes bleek,
dat onze steden veranderd waren.
Maar hoe verhoudt zich dat tot
deze vragen over vergelding, inclusief doodstraf en aan de andere kant
tolerantie. Johan Sanctorum meent dat er enige vragen te stellen zijn bij de
tolerantiecultuur naar aanleiding van de gebeurtenissen in een Antwerpse school
– de blokkendoos (hoe kan een inrichtende overheid een school niet noemen naar
een groot wiskundige of een befaamd vrijheidstrijders, Thomas Masaryk
bijvoorbeeld, maar goed, die gozer kent nauwelijks iemand) – terwijl we van de
tolerantie een zeer cerebrale deugd gemaakt hebben. Daarom kan het geen kwaad
te kijken naar een onderzoek aan de KULeuven over tolerantie, waarvan de
conclusie luidt dat men toleranter wordt naarmate men meer school heeft
gelopen. Prachtig, zal men zeggen, laat iedereen studeren. Tot een uilekloot
een paar bedenkingen maakt: 1°) Marc Hooghe is opgegroeid en heeft gestudeerd
in tijden dat er rond colleges en athenea alleen maar witte jongeren te vinden
waren, al dan niet met Milletjak; 2°) wie al eens een KTA betreedt, zal merken
dat de verscheidenheid aan jongeren mateloos veel groter is dan in een college
of het KA, waar ASO aangedragen wordt – maar ook dat verandert en 3°) men vergt
tolerantie van mensen, maar spreekt niet over ervaringen die al dan niet ons
gemoed, het gemoed van elkeen heeft beroerd, van geluksgevoelens tot angst en
zelfs, tja, confrontaties en dus ook eventueel haat. Enkele jaren geleden zag
men wel eens bordjes “Zonder haat straat” wat voor de een het toppunt van
hypocrisie heette en voor de ander de expressie van – honi soit qui mal y pense
– deugdzaamheid, burgerlijke deugdzaamheid.
En dan is er het voorzichtige
pleidooi voor ultieme vergelding, zoals Rik Torfs dat op 25 juli in DS
schrijft, naar aanleiding van een uitspraak van Meester Piet Van Eekchout een
paar weken geleden, die met veel mitsen en maren toch maar pleitte voor de
doodstraf, in Humo. Nu goed, er is wel aanleiding toe na te denken over hoe we
met misdaad en straf om te springen. Toen enkele mensen dankzij VTM hun
vermoedens konden uiten dat de chauffeur van de bus in Sierre de kinderen en
begeleiders in een wanhoopsdaad had meegenomen, werd dat bijna klakkeloos
overgenomen in de publieke opinie en zelfs de kwaliteitskranten konden niet
anders dan het verhaal brengen, met achteraf een gesprek met de echtgenote. Het
eigen leed van de ouders stelde de journalisten blijkbaar vrij van reflectie
ten aanzien van de werkelijke gebeurtenissen en ten aanzien van de ouders die
de actie tegen de overleden chauffeur op stapel hadden gezet.
Het eigen leed, krijgen we wel
eens te horen, maakt wraakgevoelens niet enkel begrijpelijk maar ook worden die
in één beweging aanvaardbaar. Zou dat werkelijk zo zijn? Moeten we iets wat in
de lijn der verwachtingen ligt, zomaar aanvaarden? Meer nog, als een morele
norm onderkennen? Het recht werd in de loop van eeuwen op verschillende sporen
verder ontwikkeld, waarvan er een zeer prominent is, het afzwakken van de
neiging tot vergelding: het recht moet haar loop kennen en de dader moet zich
verantwoorden, terwijl de slachtoffers moeten hopen dat recht geschiedt. Men
kan merken dat sinds een paar decennia de slachtoffers steeds meer betrokken
worden bij de afwikkeling van strafzaken, onder meer met het argument dat die
slachtoffers hun leed kunnen verwerken als de dader achter slot en grendel zit.
Zou dat zo zijn?
Feit is dat de discussies van
weleer – de tijd van les neiges d’antan – over de doodstraf precies educatief
waren in de mate dat het recht op vergelding werd onderzocht en vaak afgewezen.
Blijkbaar heeft dat project niet gewerkt, want velen vinden dat zware gevallen
nooit mogen vrij komen en omdat dit te duur uitpakt, kan men, onder voorwaarden
nagaan of de doodstraf niet voltrokken dient te worden. In het recht en zeker
het strafprocesrecht werd in de loop van de Nieuwste tijden onderzocht hoe men
het berechten van mensen kon organiseren zonder dat er nog sprake was
vergelding, althans in Europa. Kijkt men naar het grootste strafgericht in de
geschiedenis, Neurenberg, dan merkt men dat eisen van de slachtoffers ertoe
konden leiden dat de rechters nooit voldoende konden eisen. Zeker, de zaak
Eichmann, waarover Hannah Arendt schreef, liet volgens haar zien dat de
regering van Israël er een educatief gebeuren van wilde maken. Volgens haar was
Eichmann schuldig, maar kon men op de gronden die rechtbank in Jeruzalem vond
voor de doodstraf de man niet terecht stellen. Men kan dus iemand om de
verkeerde redenen straffen.
Men zal zeggen dat dit een
extreem geval was, maar het is finaal maatgevend gebleken voor het heersende
rechtsgevoel: in de media wordt in zaken als die van Hans Vantemsche en Kim de
Gelder, maar ook Dutroux, natuurlijk de idee van vergelding aangepookt, maar we
moeten ons afvragen of het slachtoffer dan wel de slachtoffers van deze figuren
gediend zijn van die betrokkenheid. Emotie is van belang in ons bestaan, omdat
de chemie van ons brein op dat vlak wel eens complexer blijkt dan we graag
zouden hebben, verzot als we zijn op simpele feiten. Maar moet de omwereld, de
mensen die geen slachtoffer zijn van de Gelder of Michèle Martin
vanzelfsprekend meegaan in de eisen tot vergelding? Moet een advocaat van de
staat van dienst als Vermassen telkens weer aandragen dat de samenleving nood
heeft aan goede bestraffing van schuldigen, maar zich niet bekommeren om de
vertaalslag, waaruit klinkt dat daders het recht van vergelding moeten
aanvaarden?
Nu we weten dat onze
gevangenissen vol zitten met mensen uit alle hoeken en kieren van de wereld,
moet men ook weer de tolerantie van stal halen, want veel medeburgers vinden
dat tolerantie tegen chacochedieven niet hoeft en dus al helemaal niet ten
aanzien van bendes en ander tuig. Men zal begrijpen dat ik hier ook
aanhalingstekens had kunnen plaatsen, maar men moet maar met anderen praten,
ook in de betere zaken om te beseffen dat die kijk niet beperkt is tot de
mensen die volgens het onderzoek van de KU Leuven niet tot tolerantie in staat
zouden zijn.
Tolerantie als intellectuele
deugd, zoals we al aangaven, werd in de jaren na Mei ’68 gemeen goed en men
moet daar niet rouwig om wezen, terwijl het toch niet altijd in corde, het hart
ervaren werd. Hoe dit uit te leggen? Woon in Brussel, ontmoet in de metro, bij
de kruidenier om de hoek en op andere plaatsen mensen van Marokkaanse of
Afrikaanse afkomst. Soms valt dat goed mee, dan weer valt het fel tegen, zoals
wij (toevallige) ontmoetingen altijd wel het geval is. Tolerantie bij de telefooncel – inderdaad, er
waren ooit dagen zonder mobieltje – of aanschuivend in het warenhuis, dan komen
de eigen spanningen, ergernissen of welwillendheid aan bod.
Tolerantie, zoals in
Tolerantie-edict dat uitgevaardigd werd in 1598 door Henri IV en herroepen 100
later door Louis XIV herroepen onder druk van de Paus en de Katholieke clerus –
maar intussen waren al verschillende (praktische) rechten uit het edict
geschrapt, had en heeft een staatsordenende betekenis. Ook in de Republiek der
Nederlanden hanteerde men tolerantie, maar ook daar golden voorwaarden. Het
statuut van de staat Virginia, waar Thomas Jefferson de Statute of Virginia for
religious freedom, waar ook de Joodse bevolking haar burgerrecht kreeg, laat
zien hoezeer het voor een staat rationeel is, tolerantie aan de dag te leggen.
Men moet er dus alert voor zijn dat tolerantie een staatszaak was en dat
burgers de tolerantie die de staat oplegt aan eigen en nieuwe of andere burgers oplegt, moeten opbrengen,
maar ook niet meer. De katholieken in de Republiek wisten zich recht te houden
binnen hun schuilkerken en soms kwamen bekende lui als Joost van den Vondel
onder de invloed van de RKK.
Kan tolerantie, vraag ik mij
dan af, meer zijn dan een zaak van staatsordening? Kan het een morele deugd
zijn? Zou hier niet beter plicht staan, of ligt daar net het kalf gebonden, dat
deugden geen plicht zijn, maar iets waar men zelf doorheen opvoeding en
ervaring toe komt. Alleszins merk ik wel hoezeer tolerantie door de ene groep
als een plicht wordt voorgekauwd, terwijl anderen menen dat men aan de eigen
tolerantie grenzen kan stellen. Het onderzoek wekt de indruk dat minder
geschoolde jongeren en volwassenen minder tolerant zijn, maar in de praktijk
van het leven heeft een onderzoekster aan de universiteit misschien niet
voldoende voeling met de wijze waarop leerlingen van het TSO en BSO tegen de
dingen aankijken. Dit is geen intentieproces, wel de vaststelling dat in de
leefwereld van die jongeren taal en concrete uitspraken misschien een andere
betekenis hebben dan wanneer men die taal afmeet aan wat academisch en
cultureel highbrow – volgens Van dale: pseudo geleerd - van kracht is.
Mengen, die jongeren, ASO, BSO
en TSO op een hoop? Dat is waartoe het onderzoek aanmaant, maar nog eens, als
de conclusie van het onderzoek geen melding maakt van een taalkundige, linguïstische
analyse, dan kan men zich ernstig vergissen. Men kan ook kijken of er een
correlatie bestaat tussen (vermeende) intolerantie en het voorstander zijn van
duidelijke oplossingen, c.q. de doodstraf. In werkelijkheid denken we veelal
theoretisch over dat soort zaken na en komen we al even theoretisch tot de vaststelling
dat de doodstraf niet kan. Na de zaak in Florida, waar de man die jonge,
ongewapende jongen neerschoot, vrij werd gesproken, omdat de wet niets anders
toeliet, kan men zich afvragen of juristen zelf niet moeten gaan nadenken over
het taalgebruik dat zij hanteren en de wijze waarop ze concepten in het geding
brengen tot jury’s en publiek ervan gaan duizelen.
De Wet is niet slechts de wet
en het is helemaal niet zo, in een rechtsstaat dat de harde wet alle morele
bezwaren kan opheffen, want de rechter dient handelingen te toetsen aan de wet
dat wil zeggen nagaan of omstandigheden, motief en gelegenheid voldoende
bewezen zijn en wat het zwaarste wegen moet. De vele zaken sinds de zaak
Jespers – alweer zo een dinosaurus uit de oude doos, maar ook het publiek heeft
een geheugen – hebben aangetoond dat juristen, zowel parketmagistraten als
verdedigers én advocaten van de burgerlijke partijen het oordeel wel toetsen
aan emoties, zelden aan hooggestemde en nobele idealen. Recht moet geschieden?
Natuurlijk, maar soms lijkt het erop dat het opnieuw om het vergeldingsrecht gaat (la loi du talon) waarmee
iemand gerechtigd werd de hem aangedane schade met gelijke munt te betalen, wat
in feite al een beperking impliceerde van de eindeloze vete. Dat we vandaag
opnieuw met dat denkpatroon te maken hebben, waarbij het recht een mate van
onredelijkheid vertoont, die men maar moeilijk begrijpen kan, verwondert mij.
Emotionele reacties,
wraakgevoelens incluis kan men begrijpen, men dient ze ook niet zomaar te
onderdrukken (bij derden) maar evenmin dient men de slachtoffers niet te
sterken in de gedachte dat vergelding de verwerking van het aangedane leed – de
dood van een naaste, de schending van de eigen integriteit – zal verbeteren.
Niet dat men daarom tegen bestraffing gekant moet zijn, maar verwerking en
bestraffing hebben maar gedeeltelijk iets met elkaar uit te staan. Maar het
gaat daarbij inderdaad om de bescherming van de maatschappij en om het bijbrengen
– wat vaker niet dan wel lukt – een bewustzijn van verantwoordelijkheid en
schuld, niet in juridische zin maar ook in persoonlijke en dus morele zin.
De immigratie, de toename van
de mondiale mobiliteit heeft onze samenleving ernstig beïnvloed en zelfs
onherkenbaar gemaakt voor sommigen. Men kan op fora vele reacties van mensen
vinden die hun vervreemding en ontworteling niet de baas kunnen, terwijl ze
naar eigen inzicht vele generaties in Vlaamse grond geworteld zijn. Die
immigratie werd in morele verwerkt door intellectuelen en welwillende burgers,
maar het Sein werd onmiddellijk en
dwingend een Sollen. We moesten
verdraagzaam zijn. Niet gezegd werd wat dat impliceerde en hoever dat reiken
zou: gedrag, de andere keuken, omgang binnen de familie van mannen en vrouwen,
omgang op straat met autocht… met mensen van hier maar wie Belg is, komt toch
van hier. Neen, het onderscheid maken tussen allochtoon en autochtoon is niet
het probleem, wel het feit dat drie generaties later de vermenging tussen
Europeanen en anderen zeer moeizaam verloopt, omdat lange tijd bruiden en
bruidegommen uit het land van herkomst werden gehaald, wat voortkwam uit de
gedachte dat men die mensen ook moest laten delen in de zegeningen van het
Westen en ook wel uit religieuze overwegingen. Het stille afglijden van het
geloof, wat in Europa kon, bleek voor moslims veel moeilijker, opgesloten als
men was in de eigen gemeenschap… gettovorming die ons goed uitkwam en hen ook.
Tot slot denk ik dat men een
onderzoek moet durven doen naar de effectiviteit van het strafrecht, maar
hoewel er theoretisch iets valt te zeggen voor de doodstraf, blijken de
praktische bezwaren veel groter. Dat men ziet dat groepen bovenmatig betrokken
zijn bij misdaden, de zwaarste misdaden komen op bij mensen van hier, uit
Europa. Dat men middelen vindt om jongeren, vooral jonge gasten, jongens dus,
uit Marokko en Turkije … het studeren aan te wennen en hen niet nodeloos op
dwaalwegen laat terecht komen, lijkt mij een staatsordenende zaak. Tolerantie
kan de staat opbrengen, mensen ertoe dwingen, als een moreel bevel, lijkt mij
in contradictie met de vrije meningsuiting, terwijl het wel zo verstandig is
niet te veralgemenen en elke persoon in zijn of haar waardigheid te laten. Het
onderwijs heeft vorige en ook deze generaties veel bijgebracht over wat moreel
goed en moreel laakbaar is. Maar in de praktijk van het leven lijkt dat wel
eens prietpraat en dan verliezen we aan humaniteit. Jongeren die dag na dag met
migranten te maken hebben, misschien zelf migranten zijn, zullen misschien die
zaken anders antwoorden omdat enquêtes voor hen een spel zijn. In de school en
op de werkvloer zijn het net die mensen, met lagere scholing die dag na dag
verdraagzaam blijken, met af en toe een uitschieter, zoals die Rik van
Nieuwenhuyse mocht ervaren in zijn chocoladefabriek – ten onrechte werd hem
racisme verweten of was het zijn medewerkster die haar hoofddoek moest dragen,
dan wel beide…. Neen, zij moest ontslagen worden en mocht zeker geen hoofddoek
meer dragen, in het bedrijf. Laten we dit maar racisme noemen, maar ook niet
vergeten dat afgunst en ressentiment velen meer beroeren dan ons – niet alleen
mezelf – lief is.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten