Elk onheil te voorkomen ?
Dezer
Dagen
Aan
kennis geen tekort
Preventie
en
Kurieren
am Symptom
In vele discussies zien we dat onuitgesproken verwachtingen een grotere rol spelen dan we ons op het eerste zicht kunnen voorstellen. Vooral discussies over preventie op verschillende domeinen, waarbij mensen met de beste bedoelingen bijgestuurd worden. Maar kan men bemoeizorg best begrijpen, dan moet men er zich voor hoeden zomaar mensen elk pijntje, elk "traumaatje" te besparen. Want het is beter te voorkomen dan te moeten genezen. Dat klopt enigszins, maar niet bijvoorbeeld ten aanzien van jongeren, die ruimte nodig hebben om hun mogelijkheden te verkennen. Falen is niet per se erg, als men er vervolgens iets zinvols mee doet. Als preventie betekent bijdragen aan het streven naar geluk, dan kan dat, maar moet men toch niet kijken naar grenzen van het wenselijke voorkomen en de ruimte aan het leven te laten?
Een krant lezen kan een leuk spel zijn, al
hoort men die gedachte maar zelden, want ook ik heb me vaker dan nodig geërgerd
aan gebreken van de journalistiek. Eerlijk is eerlijk, vaak zijn recensies,
zeker achteraf, als men de film echt
gaat zien of een tentoonstelling gezien heeft niet zozeer ontgoochelend maar
doorgaans op eigenaardige manier weinig wervend. Je merkt dat bepaalde
zinsneden van een promotiemap, zelfs van een verklarende banner in de recensie
en vaak niet meer. Maar wat als de recensent, vraagt men zich af, teveel zou
meegeven van de plot van bijvoorbeeld Hannah Arendt? Het kan niet… of misschien
was een kritische reflectie niet ongepast. In feite heeft de film weinig teweeg
gebracht. Naar ik vernam komt dezer dagen de vertaling van Er is wieder da, het verrassende boek van Timur Vermes op de markt
en ik kijk uit naar de recensies, maar meer nog naar het debat. Wat debat?
Waarom debat? Het boek zag ik liggen in de boekhandel, maar ik hoorde er minder
of niet over gesproken worden. Toch is het een belangrijk boek, voor deze tijd.
Men weet dat Hitler vandaag voor velen nog
steeds een baarlijke duivel is en nog steeds als een demon ons pleegt te
bezoeken, bijvoorbeeld op de buis. Canvas laat niet af aandacht te vragen voor
de donkere jaren 1930 en 40, maar in feite gaat men de problemen uit de weg. In
mijn blog over het boek van John Lukacs
heb ik bepaalde elementen van zijn onderzoek niet kunnen meenemen, omdat het
anders nog meer overladen was uitgevallen. De kwestie is dat bijvoorbeeld de
strekking van de politieke visie van Adolf Hitler minder evident tegen de
moderniteit was gericht geweest dan men wil aannemen. Een ander element is
de benadering van het begrip publieke opinie.
Beide hebben met elkaar te maken, maar we weten niet meer, wat het project van
de moderniteit nu eindelijk was en hoe we daar nu mee kunnen omgaan.
Aan kennis is er dezer dagen geen tekort en die
kennis leidt wel eens tot enige verwarring en onduidelijkheid, waarbij we
merken dat mensen die onzekerheid niet
voor lief nemen. In zaken van rechtspraak of politiek vermoedt men voortdurend
misslagen, onrecht en wat al niet meer. Als het
over economie gaat, heb je ook al niet de indruk dat er een grote
consensus bestaat, behalve dan, zoals Thomas Sedlacek aangeeft dat economie een
wetenschap is waar ethische vragen niet aan de orde zijn, maar men kan zich
afvragen of men kan handelen, economisch handelen zonder daarbij iets goeds of
kwaads in de zin te hebben. Goed voor zichzelf? Dat zeker, maar goed voor
anderen? Dat druist in tegen de idee dat elke handelen een economische
betekenis heeft en elk handelen gericht is op het vermeerderen van het eigen
welzijn. Maar, zegt Sedlacek, wie moederliefde of zelfs vriendschap in termen van
nut en egoïsme vertaalt, maakt het begrip tot een leeg begrip, een container.
We zouden ons opnieuw moeten afvragen wat de betekenis is van arbeid en werk is
voor een persoon, maar ook wat het betekent de kwaliteit van het leven te
verbeteren of op niveau te houden. En hoeveel aandacht we besteden aan
welbevinden.
Hier kan maar beter een kleine terugblik volgen
over de manier waarop men als jongeren naar de volwassenen keek en soms nog
kijkt. Jongeren vinden gemakkelijk dat ouderen zelfvoldaan zijn, als ze goed in
de slappe was zitten. Ook kan men regelmatig horen dat bijvoorbeeld een
ambachtsman of zelfs mensen met intellectuele beroepen kleine luiden met een
eigen nering zijn. Aangezien we er dan van uitgaan dat ze een beperkte
actieradius hebben zullen ze dus ook wel klein(geestig) denken, als ze al
denken. Terwijl deze mensen uit hoofde van hun bezigheid wellicht net zeer
creatief zijn of aandacht kunnen hebben voor de kwaliteit van de dingen, het
leven.
Maar het punt is dat we inderdaad geneigd zijn
bepaalde voorstellingen van zaken te prefereren boven eigen observatie, omdat
we geneigd zijn het eigen vermogen tot begrijpen te wantrouwen. Wetenschap, zo
hoort men wel eens, dient contra-intuïtieve resultaten op te leveren, want het
kan toch niet de bedoeling zijn dat we zo veel geld en tijd steken in onderzoek
om te besluiten dat wat we al wisten niets aan betekenis hoeft in te boeten.
Vandaag zijn jongeren op dat vlak minder verschillend van volwassenen dan een
generatie geleden, maar er valt nauwelijks een begin van reflectie daarover
waar te nemen. Zou men de bovenstaande stelling kunnen bevestigen met
observaties? En hoe zou men die moeten voorstellen? Of zou het kunnen dat men
eerst de positie van de volwassenen en ouders van vandaag dient te onderzoeken.
In welke mate beantwoorden die aan het stereotiep van de in eigen overtuigingen
en vooroordelen vastgeroeste kleinburger? Misschien niet op de manier die de
volwassenen rond 1969 ten toon spreiden, maar juist precies zoals de jongeren
van toen zich gedroegen en er opinies en
overtuigingen op na hielden. De revolterende generatie van toen, lijkt het
soms, kon het nooit afleren, maar het verschil is dat zij mee doorschoven in
het spectrum van links naar neoliberaal, zonder zelf expliciet de denkbeelden
van het neoliberalisme te claimen.
We veinzen vandaag veel, zoals menselijk is en
te doen gebruikelijk. We houden onze gemoedsstemmingen, ontgoochelingen voor
politieke overtuigingen en opinies, terwijl we op dat terrein lang niet altijd
voldoende tijd nemen om iets te overdenken, laat staan door te denken.
Bovendien doen we relatief weinig moeite om inzichten waar we van menen dat ze
de onze niet zijn echt te overdenken. Het lezen van de studie van Ico Maly, de
Ideologie van de N-VA was een
interessante ervaring, maar toen ik er een aantal gedachten over neerschreef,
nam niet iedereen dat aan als een eerlijke poging tot begrijpen. Een stuk dat
aan een redactie werd voorgelegd werd niet als consistent afgewezen, terwijl
het juist de moeite was en is na te gaan hoe Ico Maly enerzijds met de visie op de Verlichting,
c.q. antiverlichting om is gesprongen en vervolgens hoe dat volgens hem in de
ideologie van de N-VA aan de orde is. Maar zoals wel vaker het geval was,
diende het antwoord te voldoen op de vragen die Ico Maly voorop stelde. Een
aantal observaties van Maly kon ik alleen maar onderschrijven, namelijk dat op
fora van kranten sommige veelplegers werkelijk een visie aandroegen die heel dicht aansloot bij wat De
Wever wel eens te berde bracht in zijn columns en andere teksten, maar of die
correspondenten de N-VA-voorzitter naar de mond praatten dan wel een eigen
visie ontwikkelden, blijft nog maar de vraag. Nu, ik ben in dat proces, de
uitwisselingen van inzichten en met op de achtergrond his masters voice
betrokken partij. Tegelijk kan Ico Maly niet aannemelijk maken waarom die
mensen niet een eigen, laten we zeggen, gemoedsstemming zouden ventileren en de
opposanten wel degelijk recht voor de raap spraken en vanuit eigen inzichten. Met
andere woorden: wat vertelt men op zo een forum en wat geeft dat weer? Een
doorwrochte opinie? Soms, maar niet per se. Een ongewis gevoel van afkeer en
onbegrip? Evenzeer en soms beide samen. Men verwacht, schreef Eric Corijn,
socioloog aan de VUB, eens dat een burger rationeel gaat kiezen. Helaas, voegde
hij eraan toe, beschikt die burger niet over voldoende kennis en kan zijn/haar
keuze niet rationeel zijn. Ergo? De democratie misschien wat temperen?
Het probleem? Dat men een onderzoek naar een
opinie die men zelf plausibel acht wantrouwt, omdat men weet of acht te weten waar
de auteur ervan staat. Hier helpt geen lievemoederen aan. Maar ik heb het
uitgebreide werk van Ico Maly toch gelezen en meen dat ik er wel denkwerk aan
te hebben overgehouden. Maar goed, mijn cruciale kritiek was dat de term Antiverlichting nergens op slaat, omdat
de Verlichting een lang proces was van botsende meningen: Du choc des idées
jaillit la lumière, toch? Wie de discussie van deze mensen, die heus niet enkel
standpunten van tijdgenoten onderzochten maar vaak de grote werken van het
verleden, onderzochten in termen van Verlichting en Antiverlichting giet,
ontgaat juist de kracht van het denken, de creativiteit en de intellectuele
vrijheid. Jabik Veenbaas laat zien dat men een auteur als Diderot kan situeren
op grond van artikelen in de encyclopedie, maar dat toch een grotere
volledigheid gewenst is. Maar hoe ging dat dan? Ico Maly volgde eenzijdig één
lezing, die van Jonathan Israël en citeerde Rousseau uit het Engels, dus via
de weg van zijn referentiewerk. Moet
kunnen, maar het wekt wantrouwen. Maar het belangrijkste punt van kritiek aan
het adres van Israël is dat hij
bijvoorbeeld het denken van Rousseau niet echt op de rooster legt. Maarten
Doorman schreef een boeiend onderzoek naar de
betekenis van authenticiteit bij Rousseau en hoe die bereikt werd, namelijk
door veel inspanningen en voorbereidingen, opdat een optreden echt authentiek zou lijken.
Men kan ook de methode van Descartes, die voor onder meer Jonathan Israël
cruciaal is, maar ook voor het huidige wetenschappelijke leven het voorbeeld
is, niet uit het oog verliezen. De
methode behelst de aanname dat we ons niet op onze zintuigen kunnen verlaten,
zodat we de dingen wel moeten overdenken. Daarvoor dienen we dus een
betrouwbare methode ontwikkelen, die niet per se door onze oppervlakkige ervaringen
gestaafd hoeven te worden. Het gevolg is, zegt onder meer Thomas Sedlacek, is
dat we te maken krijgen met een visie op de werkelijkheid die we niet meer
kunnen staven, want de theorievorming volgens de methode van Descartes kan
alleen uitlopen op een tautologie. Niettemin zal men daaruit niet afleiden dat
men het werk van René Descartes zomaar terzijde kan schuiven, want zonder zijn
stoutmoedige project de oude Aristotelische en dus enigszins stoïcijnse
inzichten te weerleggen, was zeer zeker een belangrijke stap in het denken.
Maar het riep niet alleen applaus op, maar ook kritiek.
Het verhaal kan leuk zijn, zolang het niet
raakt aan onze economische maar ook aan onze menselijke conditie, want dan
wordt het wrang. Sedlacek toont aan, zoals Klaas Landsman dat eerder al deed
voor de natuurkunde, dat men voor een bepaalde kennis best gebruik kan maken
van wiskunde als taal om inzichten uit te drukken. Maar waar Landsman aangaf
dat vandaag natuurkundigen vaak een ontoereikende wiskunde hanteren of liever,
niet zoals Newton de uiterste grenzen
van de beschikbare wiskunde opzocht om
zijn inzichten te presenteren, ziet Landsman dat de natuurkundigen geen moeite
doen om hun inzichten adequaat te vertolken. Als het wiskunde lijkt, is het al voldoende. Goed,
dit is gechargeerd, maar het neemt niet weg dat Sedlacek dat euvel ook ziet in
de economie en vooral de econometrie. Maar we kunnen zijn bedenkingen net zo
goed toepassen op een ander domein dat vandaag onze aandacht oproept. De
wetenschappelijke aannames die de preventiepolitiek moeten schragen, verdienen
ook aandacht.
Het is evident dat een van de realisaties van
afgelopen 250 jaar de vooruitgang van de geneeskunde mag genoemd worden, zodat
er inderdaad onnodig leed de wereld uit gewerkt is. Maar het genezen van mensen
is voor sommige mensen niet voldoende: men moet voorkomen dat mensen ziek
worden. Wie zal daar redelijke argumenten tegenin brengen? En toch zal men
begrijpen, aldus Thomas Sedlacek, dat men wellicht niet alle leed kan
voorkomen, omdat leed nu eenmaal een gevolg is van het vermogen van mensen om
iets te verlangen, te verwachten, te proberen en eventueel te falen. Meer nog,
als het om kwaad gaat, dan ontwikkelt de auteur een filosofisch onderzoek naar
wat vroeger over dat kwaad gezegd werd. Hij meent dat filosofen en vertellers
van oude verhalen begrepen hadden en hebben dat het goede het kwaad niet
uitsluit en dat wij niet zomaar elk kwaad kunnen wegwerken, zonder ook het
goede of het wenselijke in het gedrang te brengen. Ziekte of ongezondheid – om
welke reden dan ook – zou mensen verhinderen hun streven naar het geluk te
realiseren. Maar behalve het feit dat mensen dankzij de moderne geneeskunde
vaak kunnen leven of overleven maar daarbij niet geheel gezond zijn, doch wel
de genietingen van het leven kunnen ervaren, weldadig kunnen vinden, maakt het
probleem van het gezond zijn dan wel het eventueel lijden aan een aandoening of
tekort, pertinent. Preventiewerkers doen er veel aan om mensen zo gezond
mogelijk te laten leven, maar misschien moeten we ons afvragen of die
benadering niet bovenmatig ambitieus is, want er zijn ook andere consideraties
te maken en mensen kunnen niet zomaar tot leefregels gedwongen worden.
In de sociale wetenschappen, dat ze zich, net
als de economie steeds meer op de natuurkunde als een voorbeeldwetenschap heeft
gericht en misschien niet zo geheel wiskundig uitgebouwd werd als de economie,
maar toch, meten was en is weten, wat tot gevolg kan hebben dat de
vraagstelling niet zelden de antwoorden dicteert. Het sociale werk, de praktijk
van sociale werkers en gezondheidswerkers op het terrein van het voorkomen van
problemen levert zeer verdienstelijk werk, maar het ontgaat sommigen wel eens
dat zij beter kunnen kiezen voor een casuïstische benadering, teneinde te
verhinderen dat mensen in een bepaalde mal gestopt worden. Men weet
bijvoorbeeld dat mensen in de psychiatrie vaak bekeken worden in het licht van
de aandoening, niet altijd afdoende als mensen die hoe dan ook meer zijn dan de
aandoening. Dit ligt gevoelig, want houdt men niet voldoende rekening met de
aandoening, dan kan het ook mis gaan, dat wil zeggen als men abstractie maak
van de aandoening…
Preventie van problemen voor jongeren, van problematische
opvoedingssituaties van jongeren die een foute weg op gaan, kan men niet afwijzen,
wel integendeel, maar men kan dit, denk ik, niet zomaar ex officio aanpakken,
buiten de instemming indien mogelijk de bereidheid van de betrokkene mee te
werken. Er is overigens, nu we erover nadenken wel heel veel aandrift tot
preventie en men kan zich afvragen of mensen nog wel mensen mogen zijn. De
discussie over de maakbare mens? Het gaat om de gedachte dat men mensen de
mogelijkheid, de vaardigheden kan aanreiken, via goed onderwijs, ook – zeer zeker
– beroepsonderwijs zodat zij vervolgens met dat aangereikte materiaal en de
verworven inzichten zelf aan de slag kunnen. Hier kan ik Richard Sennett alleen
maar in herinnering brengen, hoewel die in het debat zelden ernstig is
genomen.
Mag men stellen dat mensen leed kunnen
ondergaan en dat weten te verwerken, hun leven niet door dat leed laten
domineren, maar desondanks meer doen dan overleven? Die mevrouw in haar
rolstoel, die weet hoe zwaar ze nog te lijden kan hebben, maar geniet van haar
zeges tijdens de olympische spelen voor … mensen met een handicap, gaf die geen
blijk van de noodzaak te begrijpen dat de aandoening soms zwaar om dragen is,
maar tegelijk een levensvervulling niet in de weg hoeft te staan? De preventie
van overheidswege en gesteund door een hele batterij werkers, roept vragen op
over de autonomie van de persoon en zelfs van de resterende bereidheid tot
emancipatie van de persoon.
Ik vraag me af of men het leven van mensen in
alle anonimiteit, eigen aan het samenleven van miljoenen in grote stedelijke
agglomeraties niet aan die anonimiteit mag laten, zolang er niets aan de hand
is. Dat men vreselijke gebeurtenissen als op dat Noorse eiland of in Antwerpen
en Dendermonde, maar ook Newtown niet kan vermijden moet te denken geven. Maar
het proces van Anders Breivik heeft mij alvast duidelijk gemaakt dat sommige
mensen er nog altijd van dromen als
ingenieurs van de ziel aan de slag te gaan. De gedachte aan deze machinebouwers
van de ziel komt uit het Leninisme, maar is ook, zo merkt men vandaag de opvattingen
van bestuurders en parlementairen niet vreemd. Het feit dat men falen op school
wil vermijden, dat een student geen examens meer hoeft af te leggen of toch niet meer op de verouderde wijze, roept vragen op.
Spreken over Breivik en examens? Inderdaad, er
zijn mensen die met zeer partiële kennis een wereldbeeld ontwikkelen en
vervolgens niet te beroerd zijn daar hun eigen gedachtenwereld aan op te hangen
door in ons culturele patrimonium te gaan grasduinen. Maar de betekenis van een
examen Geschiedenis van wijsgerige stromingen voor de student? Dat betekent
inderdaad men zich de gedachten en inzichten van de prof eigen maakt en daar op
dat examen blijk van geeft door op gerichte vragen zinvolle antwoorden te
brengen. Bij Prof. Commers heb ik het genoegen gesmaakt dat te kunnen
realiseren, maar ook bij prof. Sanders voor Latijn en ik moet achteraf toegeven
dat dit verbeten doorploegen van de cursus of de oefeningen en
verduidelijkingen opnieuw te bekijken, zelf een en ander in geëigende
tijdschriften te onderzoeken inderdaad de mogelijkheid biedt, als student een
bepaald referentiekader te ontwikkelen. En verder? Wel, verder gebeurt er zeer
veel, omdat men verder zaken verneemt, absorbeert, onderzoekt en dat men dan
wel een en ander moet met elkaar in verband brengen en eventueel confronterende
inzichten verzoenen dan wel een ervan wegstrepen.
In het preventiebeleid dat in onze samenleving
een groot gewicht heeft gekregen, merken we dat er een probleem
bestaat als men elke vorm van trauma en lijden wil wegwerken. De keuze voor een
bepaalde vorm van leven kan consequenties hebben, soms onvoorziene, soms
ongewilde en dan is het nuttig om er toch even over na te denken of men een bepaald
ontberen dan niet voor lief kan nemen.
Een jongenman van 15 wil monnik worden in India? Kan niet, meent het
parket, maar tegelijk merkt men dat dit misschien een zeer waardevolle
invulling kan zijn voor de jongeman. Of een jongedame wil zich ontpoppen tot
een icoon, wil haar lichaam als een icoon opbouwen, maar daarbij uiteindelijk
in een wereld van coke en zelfverminking terecht komt? Naar het model kijken we
enigszins afgunstig, naar de jongeman met enige meewarigheid.
Ongelukken voorkomen en tegelijk mensen vrij
laten beschikken over hun eigen leven? Het botst en toch zal men maar weinig
mensen die pleiten voor de autonome mens zien protesteren als men een strak
voorkomingsbeleid wil gaan voeren, inzake criminaliteit, inzake zinloos geweld
en uiteraard (geestelijke) gezondheidszorg. Natuurlijk en nog eens, op het oog
heeft men geen redelijke argumenten, maar men lijkt de gedachte van Aristoteles
het overwegen niet meer waard te achten dat we mateloosheid in dat streven niet
moeten vergoeilijken. En zoals Eco schreef in De naam van de roos, men op vele
manieren mateloos uit de hoek komen, ook als het om het goede (voor anderen?)
voor ogen heeft. Zelfs ten aanzien van kinderen en jongeren zal men niet zomaar
met een “niet argumenteren” uit de hoek komen.
Daarom dient men de inspanningen om mensen een
veilig en beschermd leven niet af te wijzen, maar moet men de discussie voeren
over wat het voor mensen kan betekenen? We houden van kicks, van extreme
sporten en dat soort zaken meer, maar als jongeren gevaarlijke spelletjes
spelen, mag dat niet in ons blikveld en
de gevolgen worden vooral in termen van verzekeren vertaald, terwijl kinderen
uit zijn op experimenteren en jongeren nog meer, hoe dwaas sommige experimenten
ook zijn. Maar sommigen willen niet kurieren am Symptom, doch voluit gaan,
waarbij men vergeet dat men met mensen te doen heeft, niet met machines. Even
chargerend kan men zich afvragen of men de zogenaamde ontgoocheling van Hitler
dat zijn volk hem noch zijn programma waardig was gebleken, waarna hij het
zogenaamde Nero-bevel gaf en nadien zelfmoord pleegde. Zou men zich dan niet
buigen over de vraag met welk recht in onze rechtsstaat sommige sociologen,
politici, journalisten ontgoocheld kunnen zijn in hun medemensen, die al het
goede niet weten te waarderen. Een ontgoocheling die wel eens met invectieven, beledigingen
aan het klootjesvolk uitgedrukt wordt. Maar die mensen hebben hun eigen
programma en dat kan zeer waardevol zijn.
Kurieren am Symptom? Vaak stelt men het voor
als onzorgvuldig, onvolmaakt, zelfs als een vorm van gemakzucht. Maar de goede
gewassen kunnen niet gedijen als men het onkruid ook niet de nodige ruimte
geeft. Want tja, soms kan onkruid ook best belangrijk zijn, vooropgesteld dat
het geen exoten zijn die alles overwoekeren. Kortom, soms is het beter te
kurieren an Symptom, maar als het nodig is, kan doortastend optreden ook
wenselijk blijken. Wat meer casuïstiek kan geen kwaad. Ruiters van de Apocalyps
en princiepenrijders lijken soms meer op elkaar dan men denkt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten