Hannah Arendt versus de antiquarische historicus
Recensie
Hannah Arendt en onze omgang met geschiedenis en geschiedschrijving
Bernard Wasserstein, Dirk De
Schutter e.a. Hannah en de Geschiedschrijving. Een controverse. Uitgeverij Damon 2010. 90 pp. € 14,90
Heeft het nog zin aan die
controverse iets toe te voegen? Het feit dat er in de brede media nauwelijks
aandacht aan besteed is geworden. De recensent van dienst op het blog van
Liberales, Rob Hartmans vindt zelfs dat men voor een goed begrip van de
twintigste eeuw de boeken van Arendt maar beter ongelezen kan laten. Alleen al
het feit dat zij ook bijna veertig jaar na haar dood voor controverse zorgt,
dat mensen menen van haar en van haar werk de maat te moeten nemen maar
evengoed dat mensen menen het voor haar
en voor haar denken te moeten opnemen, mag wonderlijk heten. Over Jean-Paul
Sartre merken we niet zo heel veel spannende debatten meer. De reden waarom we
het boekje wilden lezen en er aandacht aan besteden ligt in onze interesse voor
wat zij uit haar ervaren van de wereldgeschiedenis en de concrete geschiedenis
heeft weten te articuleren als een visie.
Bernard Wasserstein meent dat
zij van de geschiedenis, de politieke wetenschappen en de strategische
wetenschappen geen kaas heeft gegeten, wat haar zou diskwalificeren om over
totalitarisme te spreken. Maar in het middelbaar onderwijs ten onzent, ziet men
dat er aandacht wordt besteedt aan de Russische Revolutie en aan de Duitse
nationaal-socialistische machtsgreep maar de houding tegenover Lenin is altijd
weer welwillender dan tegenover Hitler. In wezen is de rampspoed die Lenin over
een deel van de bevolking van de SU bracht niet minder groot dan wat Hitler
voor ogen had staan. Hitler zou zich richten tegen de Joden, die in Duitsland
bijna onherkenbaar als zodanig deelnamen aan de samenleving. Wibke Bruhns
stelde dat haar familie contacten met joden meed in het sociale leven maar de
vaststelling laat onverlet dat er wel degelijk contacten waren, ook al omdat vele
Joden als protestanten of zelfs katholieken door het leven gingen. Stalin ging
overigens nog veel verder dan Lenin en dan vooral ook in het zuiveren van de
eigen geledingen. Nergens schrijft Wasserman in zijn pleitrede tegen Arendt dat
men anno 1948 wel info had over wat er gebeurde, iets wat Arendt ook verwerkte,
terwijl de omvang en moorddadigheid ervan op dat ogenblik ook maar moeizaam bekend
raakte, heeft voor hem geen betekenis. De kennis van nu als criterium? Pas met
Boris Pasternak en Aleandr Solzenitzin zou dat aankomen en slechts na de val
van de SU zou de wreedheid aantonen. Overigens viel het oogopendenende moment in 1956 op het 20ste
congres van de Communistische partij toen Nikita
Chroesjtsjov aan de elite van de partij omstandig liet weten wat voor wreedheden
Stalin op zijn conto had, want van een geweten hoeven we ons niet te veel voor
te stellen in zijn geval.
Wasserstein meldt ons dat
Arendt met haar term "totalitarisme" niets kan verklaren of
verhelderen, maar dat hangt er maar vanaf. Voor zover ik iets weet over
Nazi-Duitsland en Sovjet-Rusland, dan gaat het zeer zeker ook over de vraag hoe
de Endlösung als idee kon ontstaan maar in wezen komt men dan altijd uit bij a)
het eeuwige en diep gewortelde antisemitisme en b) de ervaringen in Wenen van
Hitler. John Lukacs heeft bij zijn analyse van de biografieën van Hitler laten
zien dat Hitler minstens in zijn Weense jaren, maar ook in München met Joodse
mensen contacten had en niet altijd vijandig. Aan de andere kant lijkt het voor
Wasserstein onmogelijk te begrijpen wat het betekent met de gang van zaken te
moeten leven die zich in Duitsland voordeed. Irving Louis Horowitz stipt
overigens aan dat de mensen die Duitsland verlieten en de keuze voor migratie
maakten inderdaad heel wat op het spel zetten, maar wel zich moreel intact na
de oorlog opnieuw in het debat mengen. We weten hoe lastig het is voor ons die
later kwamen de dilemma's te vatten waar zij die vluchtten voor stonden. Onder
de migranten en vluchtelingen in Parijs bevonden zich zowel Hannah Arendt als Walter
Benjamin, die een eigen visie op geschiedenis had ontwikkeld. Arendt kende die
want ze had de geschriften van Benjamin in Marseille in bewaring gekregen en
verwachtte dat zij die in New York terug zou kunnen geven. Uiteindelijk werden
die in 1942 door het Institut für Socialforschung, dat onder leiding stond van
Max Horkheimer en Theodore Adorno stond, uitgegeven. Walter Benjamin stierf in
Portbou aan de Spaanse kant van de Pyreneeën tijdens zijn reis naar Lissabon.
Suïcide? Men weet het niet.
Noch Benjamin noch Arendt zijn
historici in de klassieke academische betekenis, wat Wasserstein Arendt voor de
voeten werpt. Maar wat hij feiten noemt en zekere kennis, zijn op zich ook al
interpretaties. Wasserstein leest daarom haar omvangrijke en zeer geprezen en
bekritiseerde werk over het totalitarisme volgens Dirk De Schutter en Remi
Peeters met een eenzijdige visie dat zij bepaalde (later geformuleerde)
inzichten niet afdoende onderkende, zich door haar bronnenmateriaal in de luren
liet leggen en finaal niets begreep van de NSDAP of de Sovjets. Ook stipt
Horowitz aan dat hij vooral het publiek wenste te waarschuwen dat zij noch met
dat boek noch met andere ons begrip van de geschiedenis van de twintigste eeuw
zal aanscherpen, verbeteren, uitbreiden.
Ik denk dat Wasserstein het
begrijpen van de geschiedenis te zeer in een cartesiaanse zin benaderen wil,
waardoor het hem wel moet ontgaan dat bij het bieden van verklaringen voor de
gang der gebeurtenissen in causale zin juist het contingente en onverwachte
ontgaan moet. Van R.C. Van Caeneghem kregen we mee dat men inderdaad de feitelijkheid
moet respecteren, niet moet speculeren als men geen bron heeft, maar wel mag
men zich niet beperken tot een antiquarisch benaderen van de geschiedenis en in
de geschiedschrijving metterdaad aangeven wat het betekend moet hebben. R.C.
Van Caenegem deed ook een oproep zich meer op psychologische geschiedschrijving
te richten, maar hoe hij dat in de praktijk gebracht wilde zien, bleef
onduidelijk omdat er maar weinig historici in Gent zich op die kwestie wilden
richten. Toch is het voor de verdediging van Arendt duidelijk dat zo een
laattijdige aanval van Wasserstein op Arendt symptomatisch is voor een
terugkeer naar een beperkte visie op geschiedenis, waarbij de geschiedschrijver
vooral bronnen moet overschrijven.
Arendt zou volgens Wasserstein
niet veel kaas gegeten hebben van wat academische historici als gedegen
historiografie voorstellen, maar zij gaat net, aldus Remi Peeters en Dirk De
Schutter zeer bedachtzaam om met het materiaal. Alleen, Arendt hoort niet tot
de school van de Annales of tot de Britse historische traditie, maar zelfs met
Momssen heeft ze niet zoveel uitstaans. Het probleem is nu dat Arendt met haar
bespiegelingen over het proces van Eichmann meer dan een doel had: 1°) het
proces zelf verslaan, waarbij de vraag voorlag of het wel goed was een
showproces met agogische bedoelingen te voeren; 2°) ook de positie van het
Europese Jodendom in de onderscheiden landen en vooral Duitsland aan de orde
stellen en 3°) zij wilde ook, tien jaar of meer voor men in Europa de Shoa
ernstig ging overwegen de vele facetten ervan in de samenleving bespreken. Toch
werd haar weergave van het Eichmann-proces scherper aangezet door de schok die
ze in Jeruzalem ervoer: voor haar zat in de beklaagdenbank geen monster maar
een mijnheer doodgewoon. Heeft ze daarmee gezegd, zoals men al te vaak leest
dat hij, Adolf geen Eichmann geen nazi geweest zou zijn? Was hij niet motu
proprio naar Jeruzalem gegaan? Had hij zich niet verdiept in Joodse
geschriften? Had hij niet met de Groot-Moefti gesproken en tot slot, was hij
niet tegen zijn grote baas Himmler ingegaan toen die met de Geallieerden joden
wenste te ruilen voor brood? Wie beschrijft dat? Inderdaad, Arendt in haar boek
over Eichmann.
Nu heb ik mij altijd
afgevraagd hoe wij haar moeten plaatsen, want in 1940 kwam zij in de VSA
terecht en in strikte zin kende zij dus niet de Endlösung aan den lijve. Maar
tegelijk was zij betrokken bij de zionistische beweging en pleitte ze zelfs
voor een apart Joods leger aan de kant van de Geallieerden. Ervaringen met
antisemitisme had ze meer dan wij ons kunnen inbeelden, zowel in Duitsland,
Königsbergen als kind en later in Frankrijk als verantwoordelijke voor een
jeugdorganisaie die Joodse jongeren naar Palestina bracht. De wijze waarop
Wasserstein haar neerzet klopt al niet met deze eenvoudige feitelijke
vaststellingen. Dirk De Schutter en Remi Peeters wijzen erop dat Arendt niet
zomaar beroep doet op een auteur, Frank, die bij de SS werkzaam was, laat staan
dat zij dat zomaar instemmend zou doen. Vreemd genoeg blijkt het Wasserstein
worst te wezen zorgvuldig met de bronnen om te gaan, dat wil zeggen dat hij van
de inzichten die men in "Totalitarisme" aantreft, over antisemitisme,
over imperialisme noch oog heeft voor de context die de filosofe zelf schept
noch voor de omstandigheden zelf waarin het totalitaire macht kon verwerven.
Bovendien ontkent hij het belang van de idee dat in het totalitaire systeem de
feiten en de ware toedracht van gebeurtenissen steeds verdonkermaand worden, zoals in
"the ministry of Trueth". De waarheid was wat de leiders zeggen en
Arendt zag terecht dat dit een bedreiging van de democratie moet zijn en
individuele inzichten totaal irrelevant maakt. Als waarheid geen criterium meer
is, geldt de wet van de willekeur, zoals Vaclav Havel aan den lijve mocht
ervaren. Vandaag zijn we gewoon te menen dat dé waarheid niet bestaat, maar
wellicht moeten Arendt beter begrijpen, want zij stond veraf van de Platoonse
idee van een ideale wereld, die de enige ware zou zijn. Precies haar aandacht
voor het contingente en voor de uniciteit van gebeurtenissen in de geschiedenis
zal vele historici wellicht een doorn in het oog zijn, maar het is wel zo
belangrijk te melden dat zij precies in "life of the mind: willing"
aangeeft hoe belangrijk de lineaire tijdsopvatting voor het Westen wel is
geweest, terwijl moderne filosofen eerder geloven in een cyclische tijdsopvatting. Dit blijkt
altijd weer als het precies over de ontwikkelingen in de samenleving gaat. Voor
de Joodse Arendt die een doctoraat schreef over het liefdesbegrip bij
Augustinus kan het niet dat gebeurtenissen vanzelf tot stand komen, zich
mechanisch ontrollen. Misschien onderschat Bernard Wasserstein de kracht van
die benadering en acht hij zich veiliger in een geschiedopvatting waarin
menselijk handelen triviaal is. Zelfs als het banaal handelen is, kan het nog
altijd grootse gevolgen hebben.
Een punt waar Dirk De Schutter
en Remy Peeters veel aandacht aan besteden en dat voor Arendt wellicht ook
cruciaal was, betrof haar houding als Joodse tegenover andere Joden. In de film
"Hannah Arendt" zegt ze dat ze geen volk liefheeft, alleen mensen. In
het artikel van Horowitz en ook Susan Neiman geeft het aan: Eichman in
Jeruzalem was niet bedoeld als geschiedschrijving, maar als een oefening in
politiek denken. Daarbij, zoals we al aangeven heeft het vasthouden aan wat
waar is - binnen het contingente - iets anders is dan de waarheid in een
universele en niet veranderende werkelijkheid. Het is die kwestie die in het
werk over de overgang naar totalitarisme dat al vroeg mijn aandacht trok, maar
het werd me een paar keer afgeraden wegens niet historisch.
De visie van Arendt gaat over
samenleven, cultuur en de toekomst. Als we haar kritiek bekijken, geschreven
voor en kort na de onafhankelijkheidsverklaring van Israël in 1948 en dus ook
ten tijde van het Eichmanproces, dan moet men vaststellen dat ze over de aard
van de staat Israël en de samenleving sindsdien een aantal punten van kritiek heeft
geuit, die ook Eli Barnavi niet onbekend zullen blijken. Het feit dat Israël,
omringd door vijanden voortdurend waakzaam dient te zijn, verandert de aard van
de samenleving. Het is een parlementaire democratie, het is een rechtsstaat en
tegelijk kan het bepaalde inzichten niet articuleren omdat dit hen al te zeer
zou verzwakken. De mogelijkheid om het
beleid te wijzigen op cruciale punten is er sinds 1948 niet groter op geworden.
Voor Arendt betekent
nationalisme duidelijk niet wat men er vandaag onder verstaat, want zij kan
niet aanvaarden dat Israël onder haar verwachtingen zou presteren op het vlak
van democratie, maar ook het samenleven met de anderen in de regio. Haar liefde
voor Israël was voorwaardelijk en toch loyaal. Het is evenmin een relatie die
uitdrukking moet geven aan haar persoonlijke of aan de Joodse superioriteit.
Daarmee gaat ze mee met wat onder meer Herder voor ogen had staan en het sluit
ook aan bij wat een volwassen burgerschap zou noemen, dat toelaat zich te
schamen als het vaderland zich onbehoorlijk opstelt. Het werd haar niet in dank
afgenomen, maar ook hier moet precies die moeilijke relatie met Duitsland
meegespeeld hebben.
Deze controverse moet ons wel
interesseren omdat zowat alle thema's over het samenleven die nu aan de orde
komen, voor haar reeds van belang waren. De context wijzigde zodat er van een
letterlijke lezing geen sprake kan wezen, wat bij Wasserstein aan de orde
blijkt. Of beter, zoals Peeters en De Schutter stellen, zoals ook Horowitz het
presenteert, wil Bernard Wasserstein niet accepteren wat voor Arendt zelf van
belang was en wat finaal voor ons instructief en het overdenken waard kan zijn.
Was zij dan toch een historica? Zelf vond ze dat dit niet zo was, maar zoals de
auteurs die de verdediging op zich nemen, bracht ze inzichten die in het
filosofische debat tot dan toe niet tot de geplogenheden behoorden. Omdat ze
geloofde in de uniciteit van gebeurtenissen en evoluties, kon ze niet zomaar
aanvaarden dat de geschiedenis vooraf bepaald is. Het zijn overigens unieke
mensen die hun rol vervullen. Dat zij het fenomeen van de totalitaire staat
geen wortels of oorzaken in het verleden geeft, maar de oorsprong zoekt in de
moderniteit zelf, waarbij het gevaar de werkelijkheid te negeren, de waarheid
te miskennen tot een totale willekeur kan leiden niet over het hoofd kan worden
gezien. In die zin is de vraag niet of we nog eens met de fenomenen van de
"donkere jaren", het interbellum en WO II te maken zullen krijgen
minder relevant zal blijken dan de wijze waarop we vandaag de waarheid over wat
zich afspeelt negeren en ruimte geven aan geweld. Het radicale kwaad en het
banale kwaad? Arendt dacht er grondig over na, maar het is vooral van uit haar
amor mundi dat we dat probleem dienen te benaderen en daar, helaas komt geen
van deze auteurs helemaal toe. Maar de controverse blijft boeiend genoeg.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten