Geschiedenis in veelvoud



Brief


over het debat ten gronde


Brugge, 27 december 2015

Geachte heer Karel Drabbe, uitgever,


Ik las via de post van Doorbraak dat u betreurt dat we het debat niet ten gronde plegen te voeren. Nou, nou, dat is me wat. Onder meer van Amos Oz en Sholem Aleichem leerden mij dat zo een debat generaties overspant en soms tot heftige gedachtewisselingen voeren kan, zonder dat d deelnemers aan het debat tot een conclusie komen die ook anderen kunnen accepteren.

Ook ik lees wel eens een historisch werk waarin ik een verbreding zoek van wat ik reeds weet en dan kom ik inderdaad ook wel eens ergens waar de idee leeft dat we de grote evoluties in wetmatigheden kunnen gieten. Maar als u zegt dat op 14 juli 1789 de graanprijzen een piek bereikt hadden en dat de misoogsten van de vorige jaren hun sporen nalieten, dan kan ik dat volgen. Emmanuel Leroy-Ladury deed jarenlang onderzoek naar de invloed van het klimaat en van het weer op de graan- en wijnoogsten en tekende zo een mooi beeld van hoe we als landbouwende mens afhankelijk waren van het klimaat maar de praktijken pasten zich wel aan zodat men het klimaat en grondgesteldheid ten volle kon benutten. Weerfenomenen die vaak voorkomen krijgen dan een plaats in de strategie, praktijk, weerfenomenen die hoogst zelden voorkomen worden in rekening gebracht, zonder dat men er echt rekening mee wil houden. Toch is Leroy-Ladurie minder overtuigd van het feit dat de misoogsten in 1788 en 1789 te maken hadden met die vulkaanuitbarsting op IJsland in 1783. Overigens, kan men beweren dat de stormloop op de Bastille echt zo cruciaal was voor het slagen van de revolutie? Dan moet men toch kijken wat in die periode gaande is in de "Staten-Generaal" en de daaruit voortkomende "Assemblée nationale". Dat men het volk heeft opgeroepen tot steun en van de omstandigheden gebruik gemaakt heeft, klopt ook, natuurlijk.

Een van de grootste prestaties zijn de oude Egyptenaren met het water van de Nijl hun voordeel gingen doen, was en is de waterbeheersing, irrigatie, afwatering zodat de oogsten naar wens kunnen groeien en rijpen. De ontwikkeling van Europa, lijkt mij, kan men afmeten aan het vermogen meer te oogsten met dezelfde hoeveelheid zaaigoed. Evenzeer slaagde men erin beter vee te fokken, van de geiten en de schapen tot de runderen, terwijl ook varkens veredeld werden - als men dat woord nog mag gebruiken. Ook in de Nederlanden kenden we er wel van om landerijen te winnen op de zee: de polderbesturen en waterschappen/hoogheemraadschappen vormen een zeer oude institutie die in onze geschiedschrijving zelden aan de orde komt.

Er zitten ongetwijfeld wetmatigheden in de geschiedenis, zoals de betekenis van het landschap en de bodemgesteldheid. Limburg kende een lang een zeer verspreide bewoning en delen van de streek leefden nog van boekweit, terwijl in Vlaanderen, Brabant en de regio Tongeren tarwe werd verbouwd. Vervolgens moet men dus vaststellen dat in Vlaanderen de bevolkingsgroei altijd een pak sneller is gegaan dan in de overige regio's van de Lage Landen, met een grote dip medio de 19de eeuw, toen tussen 1845 en 1848 de aardappeloogsten mislukten en in Binnen-Vlaanderen de armoede bij de kleine boeren en landarbeiders snel toenam. Zij migreerden naar Gent, naar Wallonië en Noord-Frankrijk en een aantal ook naar de VS en Canada. Maar deze periode, zo zag ook Chris Vandenbroecke het, heeft wel grote invloed gehad op de geesten in Vlaanderen. Want hij stelde ook vast dat Gent als stad in de periode voorafgaand aan de landbouwcrisis en later een economische groeipool kon worden. Pas toen Antwerpen als haven kon gaan groeien door de afkoop van de Scheldetol, kon de stad op haar beurt gaan groeien. Kleine details kunnen veel bepalen en dat geldt niet alleen hier. Soms is de verleiding groot hieraan theoretische beschouwingen te wijden.

Neem nu uw interessante kijk op de overgang Jagers-Verzamelaars naar landbouw. Een paar van uw zegslieden menen dat de beschavingsziekten die we nu kennen precies aan die landbouwrevolutie gelinkt moet worden. Helemaal mee eens, tenzij dit: dankzij de landbouw nam de levensverwachting toe en namen ook het tijdsgebruik, de voedingsgewoonten andere vormen aan. Een eeuw geleden hadden de betere herenboeren tussen november en Lichtmis niet teveel omhanden en zelfs na lichtmis was de activiteit nog vrij gezapig. Het waren de kortzitters die vele dagen werkten, ook in de winter, of nog slechts landbouwer in bijberoep waren. Maar hoe dat in de 15de eeuw te zien is in een dorp in de Jura, de omgeving van Chambon-sur Lignon of Saint-Lô, Normandië, dan moet men microstudies gaan doen en hopen bronnen te vinden.

Als ik eerlijk ben, beste heer Karl Drabbe, dan moet ik zeggen dat het klimaat in Vlaanderen rond historische publicaties bedroevend is. Ooit kon Ludo Milis een mooi boekje publiceren, De indiscrete charme van priester Jan Schuermans, waarin hij, zoals Leroy-Ladurie deed met Montaillou, een portret penseelde van de Ename en de omgeving van Oudenaarde aan de hand van de processtukken die opgesteld werden naar aanleiding van een onderzoek tegen de priester wegens zedenfeiten. Het boekje werd enige tijd bekend, terwijl het, omdat de gebeurtenissen zich situeren ten tijde van de Vredes van Westfalen (1648) net laat zien hoe de zogenaamde ongelukseeuw er werkelijk uitzag, in zo een landelijke regio.  

U spreekt over "Het klauwen van de leeuw", van ene Mark Reynebeau, die inderdaad wilde aantonen dat de Vlaamse Beweging een zaak van de middenklasse was en dus - voor een gedegen marxist - van geen tel kon zijn. Graag herinner ik eraan Eric Defoort met Sfumato poogde aan te tonen dat Reynebeau meer dat dan een ideologische vertekening te brengen, maar bewust een massa bronnenmateriaal terzijde liet - om ideologische redenen, dat wel - maar erger nog, blijk gaf van een totale negatie van het historiografische metier. Defoort kreeg inderdaad op zijn donder, omdat hij probeerde dat wat we kunnen weten over wat geschiedschrijving is en hoe dit toegepast kan worden op de situatie vanaf de late 18de eeuw waardoor hij enkele mythes op de helling zette.

Dan is er nog een van de belangrijkste werken over de sociaal-economische geschiedenis van onze regio, met een grotere aandacht voor het oude vorstendom Vlaanderen en door Chris Vandenbroucke gepresenteerd onder de titel: Hoe rijk was Arm Vlaanderen. Sommige mensen lusten er geen koek van, omdat het zozeer in zou gaan tegen hun visie op de geschiedenis van Vlaanderen. Ach, die lijkt domweg op de golfstick van de klimaatdeskundigen, die dan maar even abstractie maken van het Middeleeuws hoog en de volgende periode met kouder weer en gekend als de Little Ice-age. Ook in de sociale ontwikkeling van Vlaanderen ziet men die evolutie, geen evolutie dus tot rond 1960. Herman Pleij liet in zijn biografie van Anna Beijns zien dat Antwerpen in de vroege zestiende eeuw behoorlijk rijk was, maar onderzoek naar de zakenrelaties tussen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden na 1585 laat zien dat de grens niet zo ondoordringbaar was als men graag leert. De bevolking kende momenten van (bescheiden) welvaart en soms kende men een crisis, maar het valt niet altijd zo eenvoudig vast te stellen wie er dan werkelijk te lijden had en wat er vervolgens weer uit voortkwam.

Nu we toch over de zestiende eeuw doende zijn, een boek als "Corporatieve Middengroepen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16de-eeuwse Gentse ambachtswereld" laat zien hoe we ons toch maar telkens weer verkijken op de Stroppendragerstraditie. Toch kreeg het onderzoek van Dambruyne geen weerklank in de media.

Het punt is dat ik de benaderingen van de geschiedenis op globaal niveau wel interessant kan vinden, maar sinds ik met Toynbee kennis maakte, viel en valt het me altijd weer tegen als men op dat niveau grote samenhangen gaat schetsen. Men kan wel een Europese geschiedenis schrijven - en zal de nationale geschiedschrijvingen enigszins kritisch moeten bejegenen - of een geschiedenis van de Mediterrane wereld, maar ook daar zal dan duidelijk zijn dat men nooit bij de beleving van mensen kan uitkomen. Hier stelt zich overigens een precieuze kwestie: hoe ver kan men in de microwereld van mensen doordringen en tegelijk de achtergrond, de wereld waarin ze leven in beeld houden? Maar het omgekeerde is net zo belangrijk: kan men de geschiedenis van Frankrijk, Duitsland of de Nederlanden in kaart brengen en tegelijk ook nog, indien nodig peilen naar wat de mensen er zelf van dachten?

Er worden in Vlaanderen heel wat historische werken gekocht en gelezen in de bibliotheken, maar de eigen productie lijkt er niet meer toe te doen, want, zegt men dan, alles is toch duidelijk. Net omdat geschiedenis altijd met het concrete te maken heeft en de graad van abstractie een onmiskenbaar maar onvermijdbaar verraad aan de gebeurtenissen vergt, moet de geschiedschrijver enige acribie aan de dag leggen, maar mag die ook niet overdrijven. Hoe vat men het samen, wat men over een concrete, duidelijke vraag heeft gevonden? Wie het weet, mag het zeggen. Daar ben ik het met u eens, want zo een goede studie lezen geeft te denken en dat brengt een bepaald soort genot. Het punt is dat geschiedenis zich wel afspeelt tegen een substraat van fenomenen zoals het klimaat, zoals de demografie, zoals de ontwikkeling van de technologie, maar tegelijk zijn demografie, instituties, hoe eeuwig ze ook lijken ook weer product van menselijke initiatieven en blijken ze vaak meer onderhevig aan veranderingen, als gevolg van heftige politieke debatten, dan we ons doorgaans voorstellen, omdat historici ons een bepaald beeld hebben aangereikt, dat ze als de essentie voorstelden. Dat maakt de oude AGN - Algemene Geschiedenis der Nederlanden - niet verouderd, maar de inzichten komen voort uit een andere benadering dan die van de nieuwe AGN.

Mag ik hopen dat u in uw nieuwe hoedanigheid, uitgever binnen het grotere huis Vrijdag, aandacht zal besteden aan de lacunes in onze kennis van het verleden, niet enkel van de Zuidelijke Nederlanden, maar ook op een Europese schaal. Er is nog veel dat we zouden moeten weten, denk ik, om de wederzijdse gevoeligheden te vatten.

Vale

Bart Haers




Reacties

Populaire posts