Tegen de Superstaat? Natuurlijk
Dezer Dagen
Angst voor de superstaat
&
begeerte alles te beheersen
Men spreekt wel eens met
dubbele tong, niet uit de dronkenschap, maar omdat men meerdere doelen tegelijk
wil bereiken. Mensen vertellen dat Europa geen superstaat mag worden, klinkt
goed, maar intussen veiligheids- en politiediensten optuigen om alles onder
controle te houden, wetgeving te schrijven die elk ongemak uit de wereld zou
moeten helpen én start-ups willen, waarbij de kans dat zo een onderneming niet
zo goed blijkt als de idee, maakt het beeld nog wat verwarrender. Neen, de
superstaat is een chimaera op het Europese niveau, des te dichter in de
mogelijkheden van politici die hun natiestaat goed willen runnen. Wat heet
goed? Over beheersing en het vermijden van het onverwachte oftewel pleidooi
voor een rusteloze samenleving met mate.
Wie
met de geschiedenis van Rome op de proppen komt, krijgt van mensen die nog op
hun humaniorakennis denken te teren steevast te horen dat het Rome van Augustus
en co een dictatuur was, dat alles centraal geregeld werd en dat wie uit de pas
liep streng gestraft werd. De werkelijkheid, toont Mary Beard aan, was dat dit
domweg niet mogelijk was. Meer nog ten tijde van het "Eerste
Imperium", van 14 nC tot 212 was de rol in zaken van bestuur belangrijk,
werden de buitengrenzen goed bewaakt, maar was de feitelijke macht in de
samenleving veeleer dissipatief verdeeld. Overigens kwamen burgers in dat rijk
wel eens lokaal in opstand of probeerden senatoren een club te vormen tegen de
keizer, maar het bleef alles rommelen in de marge, omdat het systeem nogal wat
mensen ook kansen bood op een beter leven, van Syrië naar York en de Hadriaanse
Muur te trekken.
Wat
Europa betreft vallen er luide stemmen te horen die menen dat Europa
soevereiniteit moet teruggeven aan de lidstaten, maar tegelijk beseffen
beleidmakers dat op een aantal punten de samenwerking en het delen van
soevereiniteit niet ver genoeg is gevorderd, om bepaalde zaken naar behoren op
te lossen. Het begrip soevereiniteit blijft zo voor verwarring zorgen, net als
het begrip superstaat, dat het toch bekeken moet worden, wat dat betekent en
hoe of wat men als burger kan verlangen van de overheid. Het kan zijn, vrees
ik, dat net die burger die luid schreeuwt, onder meer op facebook, net wel een
superstaat wil.
Soevereiniteit
lijkt voor sommigen een non-issue geworden, voor anderen is het de sleutel om
alle problemen van deze tijd op te lossen. In het oude Rome waren de keizers,
aldus Mary Beard, wanneer men erin slaagt in de bronnen over machtsuitoefening
door te dringen en niet luistert naar de roddelblaadjes die Suetonius heeft
nagelaten - waarvoor overigens wel eens goede gronden blijken te bestaan -
vooral een hard werkende bureaucraat die vele kleine beslissingen moet nemen en
vooral ervoor moet zorgen dat de grote kwesties, zoals de veiligheid aan de
grenzen, de organisatie van de voedseldistributie in Rome verzekerd wordt -
zonder dat de staat per se zelf de regie organiseert - en uiteraard ook het
recht, waar gewone burgers niet altijd mee in contact kwamen, kon gelden.
Naar
verhouding was de staatshuishouding in Rome nog beperkt en kon de keizer als
grootste grondbezitter in het rijk over gigantische inkomstenstromen
beschikken, waarbij geleidelijk de persoonlijke schatkist en die van de
overheid in elkaar konden overvloeien. Onnodig te zeggen dat de middelen
doorgaans naar de particuliere schatkist vloeiden, maar de keizers hadden er
wel belang bij dat het systeem bleef functioneren. Provinciegouverneurs als
Plinius de jongere wier brieven werden bewaard en ook wel het werk van Tacitus,
ook al een lid van de elite, die zou hebben betreurd dat de Republiek vervangen
was door een monarchaal systeem, maar Mary Beard besteedt daar niet zo heel
veel aandacht aan, doet het af als vage nostalgie en in voorkomend geval dwaze
naïviteit, die sommigen ook op verbanning kwam te staan of erger. Rome was
soeverein, dat wil zeggen, het geheel van de bestuursorganen kon militair en
juridisch heel wat afdwingen en dus ook legitiem de noodtoestand inroepen. Maar
ook in Rome was het ondenkbaar dat een persoon het geheel kon overzien: aquila
non fugit muscas. Helaas, sommige adelaars doen niet liever omdat ze grote
kwesties niet aankunnen...
Dezer
dagen spreken over soevereiniteit lijkt voor de een op het najagen van spoken,
voor de andere op het claimen van grotere macht van de nationale staat, terwijl
er sinds 1949 voor tal van domeinen in Europa voor systemen van gedeelde
soevereiniteit werd geopteerd. Voorwaarde dat dit systeem goed werken zou en
begrepen worden is dat in de debatten politici niet aan de verleiding toegeven
voor de eigen achterban iets anders vertellen dan wat ze in Brussel in
uitmuntende collegialiteit bespreken. In Europa met zijn zeer verdeelde erfenis
uit de periode van de koude oorlog, ziet men dat politci in voormalige satellieten
van Moskou in de EU wel eens een andere verpakking van hetzelfde zien. In
andere, zoals het UK, leeft de droom van het oude imperium als
achtergrondstraling verder, maar zou het overdreven zijn te stellen dat die
ambitie door Winston Churchill ten grave werd gedragen? Overigens denk ik niet
dat Churchill het politiek had overleefd als hij in 1946, pleitend voor
politieke eenheid in Europa - tegen het communisme - voor een Britse deelname
aan dat project had gepleit. Na 1965 waren de nieuwe contouren duidelijk en
wist het UK dat het niet meer op afstand kon blijven van Europa. De Brexiters
hebben dat inzicht niet genegeerd, ze hebben het niet afgewezen, ze hebben de
contouren zelf van de Britse soevereiniteit veel ruimer ingeschat dan dezer
dagen nog maar bij benadering mogelijk is.
Betekent
soevereiniteit dan dat een persoon de noodtoestand kan afdwingen, opleggen, dan
komt men pas in een doolhof van begripsverwarring terecht. Het is een staat,
een geheel van instituties die gezamenlijk de noodtoestand kunnen afdwingen en
dus kunnen evolueren naar een superstaat. Europa telt vele instituties die met
elkaar op enig moment tot een afdwingbaar besluit komen, de zogenaamde tafels,
zoals Luuk van Middelaar die beschreef in "De Passage naar Europa",
waarbij Commissie, Raad van staatshoofden en regeringsleiders en het parlement,
de permanente vertegenwoordigingen volgens specifieke procedures van
besluitvorming finaal tot een conclusie komen, die dan als besluit door de
commissie of de raad finaal wordt afgeklokt. En dan begint de tweede fase nog
maar: hoe implementeren lidstaten zo een besluit in hun wet- en regelgeving en
hoe krijgt dat ambtelijk, in de back- en frontoffice haar beslag.
Vooral
blijkt die tweede fase waarin besluitvorming uitgerold moet worden, vaak moeilijk aan burgers van nut en noodzaak te
explikeren en hen daarvan te
overtuigen en blijkt men vooral actiegroepen tegen te komen die bij de
nationale dan wel deelstaatregering interveniëren om aan het besluit een
strikte interpretatie te geven dan wel net de minst stringente invulling die
Europa overlaat, aan te nemen als beleid. Het mest(stoffen)decreet van de
Vlaamse regering is zo bijna een decennium lang voorwerp geweest van acties van
landbouwers en natuurverenigingen en politici te lande die vrienden niet tegen
de haren wilden instrijken en toch ook geen straffe verwijten van de
tegenstanders wensten te krijgen in het openbaar. Het gaat om de Europese
richtlijn die regelingen en aanpak op poten zette om de historische vervuiling
van de oppervlaktewateren aan te pakken en er geen nieuwe aan toe te voegen,
tot welzijn van iedereen. Dat het mestdecreet de landbouweconomie en het beheer
van landbouwbedrijven op losse schroeven zette, mag niemand ontgaan, terwijl de
natuurverenigingen soms wel zeer ver gingen met hun verwijten aan politici die
te dicht stonden bij de boeren.
De
wenselijkheid van een beleid rond de kwaliteit van zowel grond- als
oppervlaktewateren zal niemand meer betwisten, mag ik hopen. Dat de lidstaten
hier samen aan wilden werken, kwam voort uit de evidentie dat men aan de ene
kant overwegingen van eerlijke concurrentie tussen de voedingsindustrieën
diende te garanderen, dat rivierenstelsels oude grenzen van lidstaten overschrijden
en dat nationale politici hun electoraat niet tegen zich in het harnas wilden
jagen, door te doortastend optreden en omwille van aperte toegeeflijkheid. Het
mestdecreet heeft - zo bleek een paar dagen geleden nog - de situatie van de
oppervlaktewateren en de kwaliteit van het water verbeterd, maar niet overal in
gelijke mate.
Wie
zich bewust is van de historische stap die op dit ene beleidspunt, agendapunt
werd gezet en hoeveel voeten het in de aarde had om het te implementeren,
alleen al in Vlaanderen, zal er zich ook rekenschap van geven hoe weinig
soeverein de instituties van de EU aan de dag konden leggen. Even frappant
blijft het vast te stellen dat wie op dit ene punt, doortastend en voortvarend
beleid van de EU vooruit op de medeburgers wilde lopen, net op het punt van de
GGO's en dus op mogelijkheden om landbouwgewassen of vee te kweken dat minder
belastend zou zijn voor de biodiversiteit of de waterhuishouding de sta in de
weg is gebleken. Hier wordt dan vooral gewezen naar de mogelijke toenemende
neiging tot een oligopolie met aan de top toch een bedrijf, terwijl men
anderzijds vrezen moet, heet het, dat ggo's de natuurlijke diversiteit aan
gewassen zou doorbreken. Eeuwenlang hebben mensen aan ras- en teeltveredeling
gedaan, zij het kleinschalig, terwijl in de massasamenleving vandaag de
voedselproblematiek op meer dan een manier tot beleid kan aanzetten: obesitas
is een probleem, door de overvloed aan goedkoop voedsel, problemen met
verspreide teeltgebieden en anderzijds het gevaar van monoculturen.
Wanneer
we deze niet exhaustieve schets van Europees beleid, de uitwerking en de
implicaties onder ogen zien, dan merkt men dat in de discussies over een
Europese superstaat deze vaststellingen nauwelijks een rol spelen. De
reductionistische denkoefeningen van ideologen zien de staat precies in haar
representatie en minder als een vorm van functionaliteit. Zoals Romeinse
senatoren onder keizer Trajanus, die van de Republiek niets meer wisten dan wij
van de regeringen van August Beernaert, Collijn of de Derde Republiek, om het
IJzeren Koninkrijk niet te vergeten, zo schaverdijnen voorstanders van het
herstel van de nationale soevereiniteit over een wit papier waar men alles kan
neerpennen wat men wil - ik sprak wellicht beter van een leeg scherm - want hun
referenties gaan voorbij aan de redenen waarom het bestel wel diende te
veranderen, wilde men als overheid het algemeen welbevinden bevorderen, te
beginnen bij de algemene vrede binnenlands en de vrede buitenlands. Maar om het
welbevinden van burgers te bevorderen doet een staat anno 2016 heel wat meer,
van onderwijsvoorzieningen over regelingen voor mobiliteit tot het beschermen
tegen ziekte en ongevallen. Soms zal men wel eens iemand horen die vindt dat al
die instrumenten die ontwikkeld werden voor de sociale zekerheid weinig
bijdragen aan zijn of haar welzijn, gaat het over het leven in de oude dag, als
zelfredzaamheid afneemt, dan ziet men hoe men de kwaliteitseisen voor zichzelf
en naasten danig gaat opschroeven, vaak ongeacht de lichamelijke en mentale
dispositie van de betrokkene, wat wel tot heel nare situaties en navenante discussies
kan leiden. Regelmatig contact met mensen van de voorziening kan heel wat
ontevredenheid wegwerken, vooral wederzijds begrip ten bate van de
rusthuisbewoner bevorderen, meer dan van overheidswege opgelegde ambtelijke
controles.
Afgelopen
decennia hebben liberale politici met luide stemme beweerd dat de staat het
probleem is, waarbij ze terecht wezen op de hoge belastingdruk, maar dat
zijzelf, via eigen ministers, zoals telkens weer op onderwijs is gebleken zo
hard bezig waren de boel te belazeren, nieuwe wetgeving te maken, theoretische
modellen hanteerden en culturele tradities - zoals de Verlichting helemaal voor
jonge mensen afsloten - dat ik er gaandeweg moedeloos van werd. Wat zij zegden,
was ambivalent en desoriënterend: de staat moet van alles doen, maar het kost
de mensen teveel. Natuurlijk kan Maggie Tatcher dat zeggen of Ronald Reagan,
maar Guy Verhofstadt heeft nooit nagelaten meerdere paarden tegelijk te
berijden als was hij met zijn Gideonsbende in staat een Hongaarse Post te
rijden. Een Hongaarse post is een kunstje dat veel oefening en vaardigheid
vergt, waarbij een groep ruiters en enkele paarden zo geordend zijn dat die
paarden in draf over een parcours rijden en die ruiters op de paarden en op
elkaars schouders staand een piramide vormen en er doorgaans niet af donderen.
Het
beeld is me bijgebleven omdat Verhofstadt precies dat deed: roepen dat de staat
het probleem was en tegelijk een voluntaristisch beleid willen voeren.
Inderdaad, ook inzake Europa is dat zijn grootste prestatie tot nog toe. Het
kan ook maar omdat men in wezen niet over die kwesties met elkaar in debat
gaat, maar elkaar als antagonisten bestrijdt, met het doel de andere opiniedragers
politiek uit te schakelen. De sterke staat, de superstaat in de betekenis die
de parlementsleden van N-VA eraan geven is op Europees niveau overigens ten
enen male onmogelijk, omdat Europa als Unie maar zoveel soevereiniteit krijgt,
zoals macht om onderscheidend te besluiten als de lidstaten toestaan. Ten
aanzien van burgers zijn de belangrijkste beleidsinstrumenten zoals
veiligheidsdiensten, politie en leger nog altijd zeer angstvallig het domein
van de nationale soevereiniteit, tot frustratie soms van de politiediensten,
die graag beter zouden samenwerken - lees: meesurfen op de inspanningen van
derden.
De
discussie over de superstaat dient men te voeren in termen van bestuurskunde:
als men elke mogelijkheid tot deviant gedrag uitschakelen wil, elke poging tot
kattenkwaad van jongeren als potentieel een gevaar voor de staat, als men niet
gelooft dat buurtschappen, dorpen met een lokale politiedienst die mensen kent
en spreekt met mensen, luistert, zal men minder schematisch de boel onder
controle willen nemen. Natuurlijk willen u en ik veiligheid, maar het blijft
vreemd dat onze journalisten een bestuurskundige als Paul Frissen, die ervoor
waarschuwde in het essay "De Fatale Staat" dat men voor elk probleem
en elke dreiging maatregelen zou uitwerken die controle vergen en bestraffing
voortbrengen die vanwege burgers als onredelijk worden beschouwd, daar geen
aandacht voor vragen. Meer nog, ze lijken de eerste te zijn die voor elk
schietincident een nieuwe, nog strengere wapenwet te vragen. Schadelijk en
zelfs schandelijk.
Voor
een minister van Binnenlandse zaken, voor elk parlementslid zou dus een
reflectie vooraf moeten zijn of zo een nieuwe maatregel wel nuttig is, ook al lijken
wij burgers, volgens het commentariaat dan toch, de politici hijgerig in de nek
te zitten om het probleem in godsnaam op te krikken. De krant De Standaard
refereert eenmaal, in een gastschrijven van Luc Huyse naar de auteur, niets
over "De Fatale Staat", niets over "De laatste staat".
In
een nieuw essay, "De laatste
staat" dat vorig jaar verscheen en waarover ik eerlang een recensie plan,
heeft Paul Frissen het over onze obsessie met transparantie en houdt hij
desondanks een pleidooi voor het recht op geheimen, waarbij de staat die
geheimen van burgers niet mag willen kennen; de burgers hoeven ook niet alles
te weten wat de staat in naam van de collectieve veiligheid onderneemt. Wel
dient men er wel over te waken dat wetgeving overzichtelijk, transparant en
voorspelbaar is, opdat mensen hun leven in een veilig gevoel van
rechtszekerheid kunnen leven en waar nodig plannen.
De
Superstaat Europa is een chimaera, de superstaat evenwel is technologisch meer
dan ooit mogelijk en voor sommige, ook liberale politici een wensdroom, waar ze
andere inzichten bij over het hoofd zien. Wetten verdragen altijd
interpretatie, want als het sluitende wetgeving is, heeft men geen justitie en
geen advocaten meer nodig. In deze zin volhard ik in mijn inzicht dat ik
meekreeg van Bernard Mandeville: De wereld gaat aan deugd ten onder. De
superstaat, beste heren Loones, Vanlauwe en Luyckx, wenst u niet op Europees
niveau, maar u ziet niet, zoals ook Frank Furedi en zelfs Theodore Dalrymple
meegeven, dat we uit angst voor het ongewisse en uit onzekerheid wat mensen op
het terrein, van hulp- en zorgverstrekkers tot politiediensten en magistraten
zullen beslissen, net wel sluitende wetgeving, sluitend beleid wensen. Niet de
staat moet absolute zekerheid koesteren als ideaal, absolute zekerheid voor
zichzelf en de instituties, wel moeten de burgers op de Staat, de overheid, de
instituties aankunnen, willen zij in gemoede en zonder nodeloos verontrust te worden
hun leven kunnen leiden, wat dat verder ook mag betekenen. En ja, burgers
vergeten best ook niet dat als zij wat toleranter zijn anderen dat ook zullen
opbrengen.
Edoch,
helaas, de gevaren van een oprukkende Islam, die zogenaamd met een vijfde colonne
onze waarden, beschaving aanvalt, dat moeten we niet willen. Ik wil dat
allerminst, maar ik weiger elke moslim te zien als een doodgraver van onze waarden, normen,
inzichten. Ik denk dat politici hun rol ernstig dienen te evalueren. De lectuur
van werken van Arendt, Gescinska, Kolakowski, Paul Frissen, Richard Sennett of
Jacques A.A. Van Doorn, om Mary Beard niet te vergeten, hebben me ertoe
gebracht dat probleem van de Superstaat te leggen waar die ligt, bij het
streven van overheden in Europa om de beheersingscultuur tot in het oneindige
door te voeren, waarbij onder meer verzekeraars het nodige toevoegen zodat een
brave huisvader met zijn zoon van 12 niet eens meer durft te racen op de fiets,
wat zeg ik, zoonlief per se met de auto naar school en de fietsclub brengen
wil, om elk ongeval te vermijden. Hoe de superstaat in ons systeem is
ingeslopen, vergt dus verdere reflectie en kritiek.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten