Empathie? Onverschilligheid? Werkbare onverschilligheid
Recensie
Sirenezangen: meer empathie
tegen hardheid en onverschilligheid?
Ignaas
Devisch, Het empathisch teveel. Op naar
een werkbare onverschilligheid. De Bezige Bij 2017. 175 pp. 19,99 €
Empathie,
meer empathisch vermogen zal de wereld redden, hoort men de laatste jaren
steeds luider, waarbij mediamensen en schone zielen zich niet te beroerd voelen
er hun eigen bijdrage toe te leveren. Nu is empathie ongetwijfeld een menselijk
vermogen waar we best geen afstand van nemen in onze omgeving, maar de
globalisering van empathie en het voortdurende beroep op ons empathisch
vermogen zorgt voor overbelasting. Ignaas Devisch is een van die filosofen die
zich niet afvraagt wat in het wereldje van recensenten goed zal vallen. Reeds
in “Ligt de waarheid in het midden. Nadenken
in Wolkenkoekoeksstad” (2012) leerden we een filosoof kennen die de
gebaande paden niet links liet liggen, maar ging kijken of ze wel (nog)
bruikbaar mogen heten. Ook als het over onze zucht naar rust en onze neiging
tot rusteloosheid gaat, krijgen we een glimp te zien van wat denken kan zijn.
Meestal moet een filosoof een boek in enkele zinnen kunnen presenteren, maar
wie de verschillende gesprekken over het boek Empathie hoorde en zag, stelde
vast dat de auteur weliswaar de hoofdlijn kon weergeven, maar de toehoorder
bleef vooral de toegang tot die inzichten bespaard of ontnomen. Wat is dat dan,
werkbare onverschilligheid?
Het
blijft opvallend moeilijk in de media nog uitgebreid een gedachte te
ontwikkelen, want het moet snel gaan en mocht iemand ergens een steekje laten
vallen, dan staan er scherprechters in legioenen klaar om de eerste steen te
werpen, ook als de vermeende vergissing in de redenering een element van de
redenering vormt. Dat wil zeggen, de spreker geeft aan hoe gedacht wordt en wil
dat onderzoeken. Voor de toehoorder lijkt het dan alsof de spreker zelf de
auteur is van de gedachte of vaststelling. Een vaststelling of een overtuiging
die men ter discussie wil stellen wordt dan een halszaak, terwijl het net de
verdienste is van de spreker om na te gaan of iets wel terecht of niet.
Wie
wil nadenken over de dynamiek van empathie en waarom het nu al een tijdje
voortdurend aangeprezen wordt, lijkt zich uit de gemeenschap van Gutmenschen
terug te trekken. Dat lijkt Ignaas Devisch niet te deren, want aannames zomaar
delen, zonder te onderzoeken of men nog wel verbinding heeft met de wereld
buiten het eigen hoofd, laat toe na te denken over hoe het is en hoe we graag
zouden hebben hoe het is en tegelijk nagaan of dat per slot van rekening wel zo
wenselijk is.
Zelf
heb ik het geteem omtrent empathie algauw met een zekere wrevel aangekeken,
omdat ik vrees dat empatisch inleven met een ander inderdaad kan leiden tot
grotere betrokkenheid en indien nodig, mogelijk zorg, maar het was wel zo dat
ik me de bedenking maakte dat ook voor pestkoppen een minimum aan empathie van
node hebben, want hoe kan je je slachtoffer het beste raken, dan door goed te
weten hoe die functioneert.
Nu,
Ignaas Devisch stelt vast dat in het publieke debat pleidooien voor empathie
gepaard gaan met klachten over het verharden van de samenleving, van
gemoederen, want er zou minder gegeven worden aan goede doelen. Tegelijk stelt
de auteur vast dat een partijvoorzitter, mevrouw Gwendolyn Rutten, meent dat
mensen niet meer zomaar tot solidariteit te porren blijken omdat ze niet weten
wie ervan profiteert en of empathisch omgaan met noden van mensen die men kent
niet beter zou functioneren. Mooi niet, argumenteert de auteur, alleen, de
argumentatie moet wel opgebouwd worden. Het essay laat zien, met onder meer ook
inzichten in het denken van Carl Schmitt, dat spreken over empathie of zelfs
empathie betrachten niet zonder meer ergens toe leiden zal en al helemaal niet
tot gewenste doelen.
Toen
het boek ‘empathische revolutie’ van Roman
Krznaric verscheen, duurde het niet lang of het werd een nieuw stopwoord,
waarmee men onze samenleving wilde gaan kneden. Het oproepen tot empathie komt
er overigens op neer dat men mensen wijst op hun moreel tekort schieten en dat
is iets waar vooral overheden, maar ook ideologen zich beter hoeden. Want het
lijkt er vaak genoeg op, zoals bij de uitspraken van Jesse Klaver, dat de
samenleving verhardt, dat zijn kiezers zich niet aangesproken weten, maar
anderen denken er wel het hunne van, voelen zich nog maar eens door mensen in wolkenkoekoeksoord
weggezet als barbaren of beotiërs, terwijl ze in hun dagelijkse doen en laten
wellicht wel heel wat empathisch vermogen aan de dag leggen, als schoolmeester
of -juf, als sporttrainer of gewoon als ouders, buren. Wie zich al eens afvraagt
hoe burenruzies zonder einde kunnen ontstaan, merkt toch ook dat het meestal
wel behoorlijk aan toe gaat. Alleen gaan pleidooien over empathie daar niet
over.
Voorheen
kenden we wel zoiets als sympathie, dat ons in staat stelt mee te lijden, te
leven met iemand die van alles te doorstaan heeft, ziekte, ongeluk, rouw.
Empathie is ook al langer bekend, maar pas recent gingen filosofen bedenken dat
mensen ook in staat zijn in het hoofd en gemoed van een lijdende mens binnen te
dringen en zich de gevoelens eigen te maken. Waarom we dat kunnen, heeft
wellicht ook te maken met wat men spiegelneuronen noemt, waarbij we onze
waarneming van verdriet en ongemak in de mimiek van een andere erkennen en
wellicht mee gepaste gevoelens gaan uitdrukken. Toch blijft het maar de vraag
of je echt empathisch kan doordringen tot het leed van anderen, voldoende om er
de afgrondelijke zuigkracht van te ervaren. Zoals we bij Gertrude Stein konden lezen,
betekent invoelen noch niet dat we ons vereenzelvigen, einsfühlen. Wie ooit dicht stond bij ziekte en overlijden van een
familielid of geliefde, maar zich er rekenschap van gaf dat er nog anderen
waren, die er dichter bij stonden en daarom een ander lijden te verstouwen
hebben, begrijpt dat empathie wel mooi is, terwijl je er toch ook weinig mee
kan aanvangen, want die onmiddellijke nabestaanden hebben wellicht meer nood
aan een andere vorm van betrokkenheid. Laat niet gezegd zijn dat dit eenvoudig
wezen zou, want de omstandigheden hebben ook hun belang, zoals leeftijd,
verhoudingen en nog wel wat weemoed.
Waar
Ignaas Devisch vooral over wil spreken is een empathie jegens mensen die we
niet kennen en wellicht nooit zullen ontmoeten, omdat we nu eenmaal in een anonieme samenleving leven,
waardoor mensen elkaar niet vanzelfsprekend ontmoeten. Wat zo een samenleving
in balans houdt, geweld in toom weet te houden en mensen toelaat met vertrouwen
het huis te verlaten en weten dat ze niet gewond zullen raken, blijkt wellicht
een werkbare onverschilligheid te zijn. Natuurlijk vallen er gewonden en doden
op de weg, zeggen we dan, maar stelt men eenmaal vast dat de meeste bestuurders
m/v wel degelijk oog hebben voor andere weggebruikers, terwijl men weet dat het
wel eens mis kan gaan, dan moet men vaststellen dat het verkeer zelf te druk is
voor onze vermogens. Zou het erger zijn omver gereden te worden door een auto
met automatische piloot?
Dat
lijkt niets met empathie te maken te hebben, omdat we empathie associëren met industriële
uitbuiting in Bangladesch of slachtoffers van allerlei omstandigheden, zoals natuurrampen
en wanbestuur, armoede of ziekte. We zijn, zo schrijft de filosoof, geroerd
door het verhaal van Victor die aan een weesziekte – een zeer zeldzame
aandoening waarvoor geen of zeer dure medicijnen bestaan - leed, tot we
ontdekten dat het verhaal in scène was gezet door een farmabedrijf dat
patiënten en hun omgeving aansprak, zonder dat die wisten van de relatie met
het bedrijf. Voor weesziekten geldt dat er weinig onderzoek naar verricht
wordt, vergeleken met andere veel meer frequent voorkomende aandoeningen, waardoor
de therapieën gemakkelijker te vermarkten vallen. Of men de universitaire
onderzoekscentra niet kan bewegen tot meer onderzoek? Vaak zijn ze mee
betrokken bij grootschalige onderzoeken die zaad in het laatje brengen. Als de
media de geheimzinnige constructie bloot legt, dan worden mens boos en
verontwaardigt. Hier zou empathie in hoofde van onderzoekers wel eens een
passende drijfveer kunnen blijken, om niet door louter boekhoudkundige ratio’s
geleid te worden.
Empathie
en verontwaardiging liggen dan ook dichter bij elkaar dan we zouden denken,
omdat deze emoties ontstaan in hetzelfde spectrum van gevoelens, waarbij we
verontwaardiging al langer als een ambivalente emotie zien, want worden we ook
niet opgeroepen tot verontwaardiging tegen alle structurele onrecht in de
samenleving? Empathie kan ons bewegen iemand te helpen of een kleine groep,
maar nooit alle mensen die onze empathie en vooral onze steun kunnen gebruiken.
Gestructureerde ondersteuning en impartialiteit kunnen de nadelen van
goedbedoelde liefdadigheid ondervangen. Als mevrouw Rutten zegt dat mensen niet
weten met wie ze solidair zijn, terwijl dat met een of andere vorm van
liefdadigheid wel het geval zou zijn, dan vraag ik me af of we wel weten wie
onze bijdragen voor de hulp van slachtoffers van de tsunami heeft gekregen.
Liefdadigheid en zorg voor naasten kunnen nooit voldoen aan het principe van
impartialiteit, waarbij men dus niemand voortrekt op anderen, terwijl ze wel
van belang zijn voor mensen die er nood aan zouden kunnen hebben. Men kan wel
de vraag stellen hoe of personeel van een OCMW, een centrum voor geestelijke
gezondheidszorg wel degelijk diezelfde impartialiteit aan de dag kunnen leggen
om iemand opnieuw op weg naar deelname aan het sociale leven te zetten,
eventueel via bemoeizorg, of aanklampende zorg.
Rechts
pleit voor meer directe hulp, zonder tussenkomst van de rijksmiddelenbegroting,
vakbonden en ziekenfondsen, ambtenaren ook van het OCMW. Links vindt dan weer
dat men vooral moet inzetten op structurele oplossingen, maar rekt het begrip
impartialiteit ver op, zodat mensen de indruk krijgen dat het ontbreken van
voorwaarden kan leiden tot misbruik. Sinds jaren al wordt daarover gesteggeld
in zowel Brussel als Den Haag, terwijl men dus wel degelijk voorwaarden kan
ontwikkelen om inkomenssteun te organiseren, al moet men dan wel weer opletten
voor ongewenste neveneffecten. Vele programma’s om mensen naar de arbeidsmarkt
te begeleiden – en dat kan dus alleen om langdurig werkzoekenden met een
uitkering gaan – liepen mank op voorwaarden die wel eens werkwilligen uitsloot
op grenzen van leeftijd of zelfs geslacht.
Daarom
dient men Ignaas Devisch wel ernstig te nemen in zijn pleidooi voor een
werkbare onverschilligheid, want als we voortdurend alle noden om ons heen
zouden moeten delgen en voor alles aandachtig zijn, dan wordt ons empathisch
vermogen overvraagd en dan bestaat de kans dat we niemand echt helpen. Het
systeem van sociale zekerheid dat wel degelijk voorwaarden kent, zoals
staatsburgerschap – binnen EU-verband – en ook vergt dat men niet door eigen
toedoen in de werkloosheid is terechtgekomen, laat toe dat mensen die een
uitkering krijgen, weten dat ze er recht op hebben en tegelijk bereid zijn zelf
opnieuw aan de slag te gaan als het enigszins gaat. In de administratieve
traditie gestructureerde inkomen vervangende steun op poten zetten heeft zowel
voor wie betaalt voor die solidariteit als voor degene die ze ontvangt voor
gevolg dat men elkaar niet naar de ogen hoeft te zien en naar de mond hoeft te
spreken.
Gisèle
Nath stelde in haar boek “Brood willen we hebben” hoe tijdens WO I in Gent de
steun aan slachtoffers van de oorlog, met werkeloosheid en vrouwen die zich
alleen door de ellende moesten slepen wegens een man aan het front of gevlucht,
geleidelijk meer op grond van impartialiteit werd doorgevoerd, omdat de middelen
kwamen via de Belgium Relief Fund en niemand, katholieke noch andere
organisaties zelf nog kon bepalen wie hulp diende te krijgen tenzij net door
een begin te maken met impartialiteit. Impartialiteit zorgt ervoor dat iedereen
dezelfde steun krijgt, waarbij onderscheid maken naar het aantal personen ten
laste en eventueel zwangerschappen etc. Maar dat zijn objectieve distincties.
Voor Wereldoorlog I primeerde de liefdadigheid, waarbij men ook vergde van wie
hulp kreeg dat ze zich passend zouden gedragen en aan wie men zelfbeschikking
ontnam.
Moeten
we empathie mijden? Vooral dienen we ons bewust te zijn van de mogelijkheid tot
eenduidigheid ervan, wat ook niet verwijtbaar mag heten: voor een oude moeder
zal men meer aandacht hebben dan voor wildvreemden, zonder dat men hen zal negeren.
Voor het jongentje dat aangetroffen werd op een rots aan de Turkse kust kunnen
we alleen medelijden hebben, al brengt het niet veel meer op. Maar de media
hebben de afgelopen jaren van het najagen van onze empathische reacties een
sport gemaakt, met soms bizarre consequenties.
Er
zijn een moeilijk te becijferen aantal vrouwen en ook wel mannen die ooit, in
hun jeugd en jonge jaren aangerand of verkracht zijn geworden, waarbij naast
het fysieke trauma voor de psychische schade van machteloosheid aan de orde is
en niet afdoende aan de orde komt, die minder aandacht krijgen dan die enkele
actrices die nu wel op de proppen komen met klachten jegens een persoon,
terwijl de kans op PTSS, Posttraumatische Stress zo te zien beperkt is. Het is
zoals met campagnes rond Geestelijke Gezondheidszorg, waar men bekende
Vlamingen met een hoek af als peter, meter of ambassadeur op de Bühne komt en
vervolgens gaat het om die mensen, niet altijd meer om de mensen die in
anonimiteit lijden en wiens lijden niet werkelijk erkend wordt. Dan kan men
maar beter voor een werkbare onverschilligheid opteren.
Het
empathisch vermogen aanspreken dient men dus ook met mate te betrachten, want
mensen kunnen niet voortdurend op dat vlak meegaan en zich alle ellende van de
wereld op de rug halen. Wie de beelden van 11.11.11 over verdrinkende
vluchtelingen zag, afgelopen weken, zal begrijpen wat Ignaas Devisch bedoelt,
want we weten nog nauwelijks of we onszelf nog wel gelukkig mogen prijzen met
het dak boven ons hoofd, de gevulde dressing en de ijskast vol lekkernijen.
Soberheid betrachten moeten we niet koppelen aan empathie met de kindjes in …
Biafra, voor mijn generatie wellicht de eerste keer dat we met beelden
geconfronteerd werden met verhalen over onmenselijk lijden door honger. Dat we
intussen weten dat die honger, armoede en uitzichtloosheid vaak te wijten zijn
aan het falen van het staatsbestel, aan oorlogsvoering en corruptie zonder
einde, zou ons de vraag moeten bijbrengen of we met giften voor de boeren en de
dompelaars uit het Zuiden wel iets realiseren. Enige tijd geleden las ik dat er
in de hoerenlopersbuurt in Brussel opvallend veel vrouwen uit Afrika,
aangetroffen worden; dat was twintig jaar geleden ook al zo. Men kan deernis
hebben met die vrouwen, maar tegelijk wees iemand me erop dat juist die vrouwen
die vaak op enkele jaren tijd de moed bij elkaar vinden om zich een nieuw eigen
leven te maken. Uitbuiting deugt niet, maar hoe mensen helpen zonder hun
autonomie en streven ernaar te beknotten?
Vroeger
wilden de mensen van Vredeseilanden, gesticht door Pater Pire minstens op het
niveau van lokale gemeenschappen de voedselvoorziening veilig stellen, door
mensen vertrouwd te maken met visserijtechnieken, onderwijs, medische zorgen,
die mensen zelf zouden kunnen verstrekken. Vandaag is duidelijk dat we met de
verbetering van (medische) parameters in landen als Congo mee de
bevolkingstoename hebben mogelijk gemaakt, maar men heeft niet afdoende
economische mogelijkheden verzekerd. Nu, aan de andere kant wordt op ons
empathisch vermogen aanspraak gemaakt met niet altijd even betrouwbare data. Er
is oorlog in Congo, er is veel politieke strijd en corruptie, Congo is een
failed State, maar tegelijk merkt men dat in bepaalde delen van het land de
rauwe ellende onder meer door handel en productie van voedsel en
gebruiksgoederen verbeterd is. Ben ik het ermee eens dat de
Vrijhandelsideologie voor landen als Congo en andere een ramp is geweest, omdat
er geen tijd was om een eigen bestel op te bouwen, waarin mensen aan die
vrijhandel kunnen deelnemen, dan denk ik dat empathie alleen inderdaad weinig
zal opleveren. Zoals Lieve Joris schreef in “op de vleugels van de draak” kan
men er niet omheen, terwijl wij ontwikkelingssamenwerking op poten blijven
zetten, zagen we China volop investeren, wegen aanleggen en grondstoffen
exploiteren. Congolezen vinden de weg naar Peking en Shanghai, terwijl we hier
nog met de vraag zitten waarom al die ontwikkelingshulp zo weinig heeft
geholpen. De vluchtelingenstroom is er een indirect gevolg van.
Empathie
opbrengen betekent nog niet dat we niet moeten zoeken naar een ondersteuning
die werkt en evenmin kan men aan de vraag voorbij of we die mensen kunnen
verplichten dankbaar te zijn voor onze welwillende hulp. Het deert mij niet dat
hulpverleners, zoals de verhalen gaan, met hun team ergens in een lodge zitten,
’s avonds na een zware dag hulpverlening, want men kan geen hulp verlenen als
men zelf niet voor de eigen behoeften aan voeding en warmte kan instaan. De
eerste beelden die ik zag van de grote aardbeving in Pakistan 2006, lieten
mensen zien die afwachtend langs de kant van de weg zaten, tot er hulp zou
komen. Later vernam ik dat er intussen wel al binnen de eigen gemeenschap mensen
bezig waren mensen uit het puin te halen en doden te begraven om ziekten te
voorkomen. Maar niet iedereen kon helpen en sommigen leden ook PTSS, waren niet
bij machte alles te overzien. Het beeld was onvolkomen. In allerlei vormen van
noodhulp en crisishulpverlening merkt men overigens, zoals Richard Sennett
opmerkte dat hulpverleners wel eens worstelen met wat respectvol omgaan met
zorg- en hulpbehoevenden kan betekenen.
Daarom
kan een pleidooi voor omzichtig omgaan met empathie onze belangstelling
opwekken, omdat er alweer een sloganeske bejegening van het leed onderzocht
wordt. Het is niet dat empathie verkeerd zou zijn, want we ontkomen er niet
aan. Maar op het niveau van de samenleving solidariteit ondersteunen en er de
zegeningen van tellen, niet enkel voor anderen, maar ook voor zichzelf, omdat
het besef dat we er misschien, tegen heug en meug op moeten terugvallen, vergt
dus een zekere werkbare onverschilligheid. Het vraagstuk hoe we de boel
samenhouden, zoals Job Cohen de dagen na de moord op Theo Van Gogh in 2004 het
stelde, wordt daarmee op het oog weer wat moeilijker te beantwoorden, maar
tegelijk raakt de lucht wel opgehelderd. Empathie is ons gegeven, hoe we ermee
omgaan en wie onze empathie ten goede komt, vergt heel wat meer aandacht.
Ignaas Devisch maakt helder dat geloven dat empathie de wereld kan redden,
voorbij gaat aan de gevaarlijke en manipulatieve macht van empathie, terwijl we
tegelijk net zo gauw verontwaardigd blijken als we ons empathisch vermogen
misleid zien. Werkbare onverschilligheid kan ons behoeden voor heilloze
verontwaardiging en doelloze empathie, want niet in daden verwerkelijkt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten