Congo en kolonisatie à charge en à decharge



Dezer Dagen




Vlaanderen en de koloniale kater



Misschien verrassend, maar Albert I bezocht
de kolonie in 1908, toen hij nog kroonprins was
en vervolgens in 1928. De koning schreef in 1928
een dagboek en verwerkte dat later in een nota.
Het laat zien dat de verhouding tussen België
en de kolonie niet zo simpel was als men zou
willen, vandaag.
(Copyright BuStEl.)
Waarom men ooit een straat naar de “Stille in dem Lande”, Cyriel Verschaeve vernoemde en vooral wanneer, blijft een raadsel waarop men geen antwoord geeft. Moeten we ons de inspanning getroosten van de Maelse Steenweg de Lumumbalaan te maken of waarom niet, de teruggekeerdenlaan? Want, men vergeet wel eens, hoe de “Dipenda” burgers heeft getroffen, financieel, maar ook fysisch en zeker ook psychisch. Hoeveel weten we van de onafhankelijkheidsstrijd van de Congolezen en wat heeft de soevereiniteit het land gebracht?

We kunnen natuurlijk nog maar eens over Leopold II beginnen, vertellen hoe hij erin slaagde via Bismarck een kolonie te verwerven die vele malen groter was dan het moederland, maar waar men verder weinig van wist, laat staan dat de financiële implicaties voor de koning groter waren, lees, invrat op zijn vermogen, want het duurde meer dan dertien jaar voor de kolonie een batig saldo opleverde, dankzij rubber, maar ook andere producten zoals koper, diamant en goud werd gevonden, hoewel daar zelden over gesproken wordt. We weten dus ook niet hoe groot de revenuen waren en wie daarvan profiteerde.

Een van de punten die de voorstanders van meer begrip en aandacht voor de slachtoffers van de koloniale tijd naar voor halen is dat men die slachtoffers een plaats moet geven, terwijl men, behalve de leden van een stam die op de wereldtentoonstelling in Tervuren werden voorgesteld, in Vlaanderen en België niet wist om wie het ging: het waren (aandoenlijke) zwartjes, maar hoe of ze leefden, hoe ze, zeker na 1910 door een beter georganiseerde bestuurspraktijk beter af waren, want er werden wegen, spoorwegen aangelegd, schepen voor de riviervaart en het ontsluiten van delen van de binnenlanden kwamen het leven verbeteren. Na 1960 zou een vorm van postkolonialisme de infrastructuur nog even op punt houden, maar de Zaïrisering heeft, naar men zegt, het land de doodsteek gegeven.

Patrice Lumumba eren? Wie kan zeggen dat de man, die wellicht in opdracht van de VS en België vermoord zou zijn geworden, die eer verdient en of hij een slachtoffer kan heten van de koloniale tijd. Mijn twijfel berust op het feit dat de man, voor zover we weten, op zeker ogenblik tot het besluit is gekomen dat de koloniale bestuurspraktijk de bevolking niet ten goede kwam, maar er werden jongeren opgeleid, sommige in de verpleegkunde, andere in andere disciplines, maar altijd met het oog op het dienen van de kolonisator en dat hij, Lumumba daar geen vrede mee had, siert hem. Alleen, in België, Vlaanderen schrijven weinig mensen over de aard van het koloniale regime vanaf 1910, waarbij men weet dat onder meer pogingen ondernomen werden om het land te valoriseren, wat koning Albert I in 1928 tijdens zijn reis door de kolonie zou ervaren, onder meer omdat hij – allicht tot ontzetting van de meereizende verantwoordelijken – aangesproken werd door mensen die onder meer de boot bedienden waarop hij reisde: “wij doen al het werk, worden nauwelijks betaald en krijgen vernederingen te slikken”[i].

De wreedheid van de koloniale praktijk na 1910 blijkt er een te zijn geweest van versnelde industrialisering, terwijl het land en dus de bewoners nog op het niveau van een overlevingseconomie leefden. Toenemend belang van muntgeld, onder meer om belastingen te voldoen, maakte het voor de (gedwongen) werknemers van de grote spoorweg- en andere ontginningsbedrijven, met hulp van de burgerlijke bestuurders, die namens de koloniale overheid zich aan het koloniale charter te houden hadden, moeilijk om zich aan de arbeid te onttrekken, maar tegelijk werden ze onderbetaald en vaak gedisciplineerd.

Redenen genoeg dus om de koloniale ambities van België bijna 100 jaar later af te serveren, hoor ik te allen kante. Niemand kan zeggen, ook al omdat Adam Smith bezwaren had geuit tegen de Britse koloniale ambities, dat die koloniale ambities zalig makend zouden zijn, maar voor het UK, Frankrijk en Nederland bleken de revenuen van de kolonisatie tijdens de negentiende eeuw aardig het economische product van het moederland ondersteunden. Ook Leopold II wilde het land valoriseren en beschaven, met de gekende gevolgen. Nu, volgens Piet Clement bestaan er voorzichtige schattingen dat het reusachtige gebied ongeveer 9 miljoen mensen kende in die tijd, rond 1928. Het feit dat de koning, Albert I, zich tijdens reis inspande aantekeningen te maken en er naderhand een uitgebreid verslag over te redigeren, waarbij bleek hoezeer hij doorheen de maskers van juichende mensen heen leerde te kijken, daarmee de vergeefsheid van het propagandadoel onderkennend, was mij dus niet bekend.

Wat opvalt in dit artikel en andere bronnen is dat de koning kon vaststellen dat de grote problemen van versnelde ontsluiting voor een cultuurschok hebben gezorgd, niet enkel bij de bevolking die gedwongen aan het werk werd gezet, maar ook bij de bedrijfsleiding. Het duurde enige tijd, maar van de zwartste vorm van uitbuiting, met nauwelijks voorzieningen evolueerde men naar betere behuizing, medische zorgen en training van de arbeiders, opdat ze niet als vanzelf aan ontbering en arbeidsongevallen sneuvelden. Men creëerde op die manier wat rond 1960 de klasse van de évolués zou genoemd worden Het blijft voor ons, die de situatie in Congo nauwelijks kennen, moeilijk om de dynamiek te onderkennen, wat het vellen van oordelen, morele oordelen wel bemoeilijkt. Toch moeten we ons ervan bewust zijn en blijven dat we, in Europa een belangwekkend deel van onze welvaart te danken hebben aan de koloniale exploitatie. Het geloof in de welvaart, de vooruitgang was voor politici en opiniemakers toen een drijfveer, maar in de kolonie riep men niet om jobs, wel om werkkrachten. Gedurende de koloniale tijd werd Congo steeds beter bestuurd, , binnen de marges van de heersende opvattingen, waarbij men weinig met zekerheid kan zeggen over het individuele gedrag van individuele opzichters en administrateurs. Ook wat de positie van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en lokale missiepaters en -zusters, kunnen we wellicht niet zo heel veel zeggen, want voor zover men erover hoort spreken, deden zij hun uiterste best, maar waartoe  blijft onbesproken.

Toch laat het artikel van Piet Clement zien dat niet iedereen blind was voor de misère die werd aangericht, ongeacht de pogingen, vanwege de regering en de exploitatiebedrijven de omstandigheden te verbeteren. Men leerde dat snel gewin lijkt op kattengespin, in elk geval kon men gemakkelijk berekenen dat men de bevolking niet kon aanvullen, eens men de aanwezige voorraad arbeidskracht had uitgeput. Auguste Leopold Huys, Bruggeling van geboorte en Witte Pater, werd hulpbisschop in “Opper Congo” en had met Albert een gesprek op het Tanganikameer. Hij toonde aan dat de Belgische koloniale overheid grote verantwoordelijkheid had. Er ontstond, zonder het te willen of kunnen overschatten, een klimaat waarin men de arbeidskrachten en de bevolking beter wilde behandelen, om economische redenen, om politieke redenen, want men wilde de Afrikanen niet met socialistische spookbeelden, zoals het toen heette, besmetten.

Het blijft van belang de omgang van Albert I met intellectuelen van zijn tijd, zoals Emile Waxweiler onder de aandacht te brengen. De late negentiende eeuw kende een grote groei van de sociale wetenschappen, waarbij mensen als Ernest Solvay, de chemicus en stichter van het soda-imperium hun winsten in allerlei ondernemingen van maatschappelijk nut, zoals wetenschappelijk onderzoek inbrachten en zo (jonge) wetenschappers vleugels gaven. Het komt me voor dat we over de ontwikkelingen in die tijd, onder meer over arbeidsorganisatie, sociaal beleid lang niet zoveel weten als nodig is om bepaalde evoluties te begrijpen. Overigens, Emile Vandervelde, de voorman van de POB, de Werkliedenpartij oftewel de socialisten, als een loot van de stam van de doctrinaire liberalen, burgers die een sociale ontvoogding van alle burgers belangrijker vonden dan het beschermen van de bedrijfswinsten alleen, behoorde ook tot die kring. Albert I was ook al vroeg doende in die richting na te denken en in Congo ontmoette hij in Auguste Huys een zielsverwant, die begreep dat men de winsten van morgen niet kon opofferen aan de uitbuiting van vandaag.

Deze benadering van het probleem om te gaan met het koloniale verleden van ons land, komt voort uit de gedachte dat men niet zomaar kan oordelen op basis van een paar mooie principes. De kolonisatie kan men niet schrappen uit de geschiedenis, het onrecht en de wreedheid die daarbij kwamen zien evenmin. Dat Patrice Lumumba een gevaar vormde voor de goede relaties tussen België en de voormalige kolonie, was een inschatting in een geopolitieke context. Of Lumumba een goed leider was geweest kan men niet beweren, want hij kreeg de kans niet. Het is daarom nodig de omstandigheden in Congo, vanaf 1883 beter te bestuderen, na te gaan hoe verschillende krachten de zaak hebben aangepakt en in welke mate gezondheidszorg aldaar tot ontwikkeling kwam. Reeds in 1906 werd in Brussel een Instituut voor Tropische geneeskunde opgericht dat later in Antwerpen werd gevestigd. Het laat zien hoe complex relaties blijken tussen verschillende aspecten van eenzelfde fenomeen. De kolonisatie en de modernisering van de geneeskunde hebben overigens voor een deel van de bevolking in Congo lotsverbetering gebracht. Tegelijk groeide ook de frustratie, zoals uit de beroemde speech van Lumumba, buiten het protocol, waarbij hij evengoed Kasavubu aanviel als koning Boudewijn, die het werk en genie van Leopold II wenste te eren.

Het feit dat “évolués”, de beschaafde Congolezen, die in huizen woonden en zich mochten inzetten voor de diensten en ondernemingen van de kolonisator en zo beter af waren, geen toegang kregen tot universitaire studies, heeft die frustratie gevoed. Toch kan men de vraag stellen hoe de regering in Brussel de onafhankelijkheid had kunnen voorbereiden. De grote golf van dekolonisatie heeft ook België niet onberoerd gelaten, alleen dacht men tijd te hebben. Dat bleek buiten de waard gerekend en de vraag is of de koning, Boudewijn in 1955 dezelfde diepgaande gesprekken kon hebben met hoogwaardigheidsbekleders en de kerkelijke hiërarchie als Albert in 1928. Hij werd enthousiast onthaald, toch? Jawel, maar men kan zo een persoon via Potemkindorpen weg van de werkelijkheid leiden. Het was Gaston Eyskens die mee de forcing voerde en de onafhankelijkheid ging versnellen, wetende, zo valt te vermoeden, dat de buitenwacht, onder meer de VS van het oproer gebruik kon maken om onder meer de aardmetalen in Katanga over te nemen.

De onafhankelijkheid heeft veel gebracht aan ellende, zo blijkt, maar klopt die beeldvorming. Mobutu heeft zich als een clanleider gedragen, niet als een politiek staatshoofd, maar  de groei van de bevolking sinds 1960 laat ook aflezen dat het land door onder meer ontwikkelingshulp en medische bijstand een ongemeen snelle en omvangrijke bevolkingsgroei heeft gekend. Voor zover men het kan overzien, lijkt er een paradoxale spanning te bestaan tussen de aan Congo, Zaïre en dan weer Congo toegeschreven armoede en hulpbehoevendheid en de ongemeen snelle bevolkingsgroei. De armoede blijft intussen groot omdat de economische groei de bevolkingsgroei niet kan volgen, terwijl de falende staat de groeiende behoeften niet kon/kan invullen. De schuld van Belgische instanties aan de dood van Lumumba kan men ook blijken recent onderzoek niet ontkennen, al is het enkel een morele schuld, dat wil zeggen: men was op de hoogte maar ondernam er niets tegen.

De vraag blijft dan hoe we tegen de postkoloniale tijd kunnen aankijken. Manu Ruys sprak jarenlang over hoe de collusie tussen onder meer de toenmalige Société Génerale – de holding – en het Congolese, Zaïrese beleid en andere belanghebbenden, die grote infrastructuurwerken bouwden zonder dat die ergens tot de nationale economie bijdroegen, de zogenaamde witte olifanten. De teloorgang van de rivierscheepvaart en de ondergang van de spoorwegen – zegt men ons – had te maken met corruptie en een ontbreken van een visie over de res publica. Dan worden de daden verricht onder Leopold II en de wijze waarop met vallen en opstaan een nieuw koloniaal bewind opgezet onder het Belgische regime er niet minder wreed om, maar die zijn niet ongedaan te maken. We zullen die als nazaten tot onze geschiedenis moeten rekenen, maar het verhaal waarin die koloniale tijd gepresenteerd wordt, is zo donker gepresenteerd dat het niets verklaard over hoe de samenleving in Congo zich vormde en helaas weer ontrafelde.

Beelden van Leopold II wegnemen, helpt niet begrijpelijk te maken hoe ons land werd wat het was en is. Dat neemt niet weg, het behouden van de beelden, van de memorabilia er ons wel toe oproept die geschiedenis te vatten. In Nederland wil men de beeltenissen van P.J. Coen, de man die de gordel van Smaragd, Insulinde, Indonesië onder voogdij van de VOC stelde en alle referenties aan hem wegzetten, onder meer met het argument dat scholen na WO II opgericht die naam kregen. Men kan de naam ongemakkelijk vinden, maar een jongensschool die de naam Sint-Barbara meekreeg, was toch wat vreemd. Bovendien, haar vita leest zoals vele andere, een goed in de format passende geschiedenis van een martelares. Zou zij dan wel “juist” zijn, terwijl kapitein Thijs vermaledijd moet heten? Ach, wie de geschiedenis wil herschrijven, moet toch wel eens bedenken hoe scherp men reageert op andere vervalsingen. Beeldvorming komt niet vanzelf tot stand, wordt ergens geïnduceerd en de historicus moet dat proces proberen te doorgronden, à charge en à décharge.



Bart Haers





[i] Zie artikel Piet Clement over de reis van Albert en Elisabeth in 1928 naar Congo: https://www.journalbelgianhistory.be/nl/system/files/article_pdf/BTNG-RBHC%2C%2037%2C%202007%2C%201-2%2C%20pp%20175-221.pdf

Reacties

Populaire posts