Herstel de kunstacademie, leve de liefhebbers


Dezer Dagen



Hervorming deeltijds Kunstonderwijs
Aandacht voor Bildung



Muziek leert men al doende, maar men behoeft
een leraar, die liefst met tact de leerling op weg
helpt en aanzet tot oefenen, trainen. 
Zaterdag 3 februari was het al DKO, Deeltijds Kunstonderwijs, wat de klok sloeg, op zondag gingen mensen betogen bij de minister van Onderwijs. Je hebt al tijden een waterscheiding in het deeltijds kunstonderwijs: deelnemen is belangrijker dan een diploma versus mensen die vinden dat leerlingen het beste uit zichzelf mogen halen. De kwestie is dat men democratisering van het DKO begrepen heeft als een bezigheidstherapie, waarbij men op zeker ogenblik naast het instrument een hoop bijkomende leergangen oplegde, waarbij men vergat dat leerlingen school lopen en daar ook nog eens moeten voor studeren. Ook wilde men subculturen tegen elke prijs in het onderwijs opnemen. Garagemusici hebben hun verdienste, maar het is niet per se nodig op de academie daar aandacht aan te besteden. De charme van subculturen institutionaliseren haalt er de levenssappen uit.

KCO (Koninklijk Concertgebouworkest)-directeur Jan Raes bekent dat de decreetgeving nogal wat voordelen biedt en zelfs benijdenswaardig is, omdat het een groot aanbod aanreikt voor iedereen in de eigen omgeving. Dat is inderdaad een verdienste, maar de succesvolle uitvoerende kunstenaars hebben niet altijd een voet gezet in dat DKO, volgden prive-onderwijs muziek en kwamen zo aan de oppervlakte, aan de top. Het was wel anders, toen les geven in het DKO nog geen bezigheidstherapie was.

Niet iedereen zal de vaststelling onderschrijven, terwijl men leraren v/m hoort zeggen dat het niet gaat zo, omdat de eerste opdracht, een leerling de ambitie en het enthousiasme te geven om vooruitgang te maken, een repertorium op te bouwen, waarbij men ook ontdekt wat het is een moeilijk stuk onder de knie te krijgen. Dat vooral, het ervaren van de flow waarin men terecht komt als het oefenen goed gaat, als men die mazurka eindelijk in de vingers heeft. Het mocht mij niet overkomen, maar ik begrijp wel van anderen die muziek studeerden, ook op het niveau van het DKO, dat oefenen geen calvarie was, dat het een ervaring was die voor sommigen aan een runners high doet denken. Men verliest tijd en plaats uit het oog en hoort dat men het stuk kan vertolken voor zichzelf. Hetzelfde spelen voor publiek is dan weer een andere sport waar niet elke musicus zich graag aan waagt en ook daar kan het DKO helpen, maar men moet geen onbeholpen stuntels op het podium zetten. Spelen voor publiek is confronterend, met zichzelf en vaak ook met de fijngevoeligheid van publiek, of …

Daarom denk ik dat de goed bedoelde pogingen het DKO verder te democratiseren een foute keuze is, want men grijpt naar remedies die de kunst niet dienen. Natuurlijk, in termen van actuele sociologie en zwerend bij de idee van de maakbaarheid, kan het moeilijk te verantwoorden zijn dat men veel middelen naar artistieke opleidingen laat vloeien en dan nog om amateurs te doen geloven dat ze goed zijn. Het heeft geen nut, zegt men dan. Ik zal het niet zo gauw vergeten, maar in de vele radiotateruren voor de verkiezingen van 2004 was het werkelijk gortig, Steve Stevaert en Patrick Dewael vonden het erg dat ouders zovele kilometers moesten rijden om hun bloedjes naar de academie te rijden en af te halen. 14 jaar later zit men daar nog mee, vergetend dat men het DKO wel heeft ingericht om jonge kinderen maar ook volwassenen de kans te geven een vaardigheid te ontwikkelen, zoals anderen naar de sportclub gaan. Natuurlijk, gouden medailles oogsten in de Olympische spelen, het is wat, maar muziek maakt net zo goed deel uit van ons bestaan en het volstaat niet enkel ernaar te luisteren, alleen naar de beste uitvoerders natuurlijk, thuis, maar men wil ook al eens in een concertzaal of salon iets mee te maken, de uitvoering van een stuk door een kundige muzikant of een even kundig trio, kwartet, orkest. Als alleen het beste goed genoeg is, dan ontzegt men zichzelf ook veel genoegen. Erger nog, ik denk dat de obsessie met perfectie zowel voor het publiek als de uitvoerder(s) geestdodend werk en alle plezier verknalt.

Hier komt de betekenis van vaardigheid, oefenen en het genoegen iets moois neer te leggen pas echt aan de orde. Een aantal keer mocht ik het genoegen smaken naar de Koningin Elisabethwedstrijd te gaan, in de grote zaal Henri Leboeuf te gaan luisteren naar pianisten of violisten, zang zegde me lang niet zo heel maar dat is wel veranderd, want ook dat kan prachtig zijn, vooral als je daarna licht zwevend naar huis toe gaat. Welnu, tijdens de pauze zaten op een keer een ouder koppel met elkaar te twisten, waarbij bleek dat ze de partituur op schoot hadden van de sonate en aanstipten waar de pianiste iets mispeuterd had. Toch vond ik een mooie en meer dan verdienstelijke uitvoering. Met mensen die meer ingevoerd zijn in de mystiek van de uitvoering sprekend, kwam ik tot de bevinding dat de uitvoering technisch goed moet zijn, maar dat je een stuk nooit perfect kan vertolken, want er zit altijd de partituur en de traditie er omheen tussen, die maken dat je als publiek bepaalde uitvoeringen gaat aanduiden als referentie en daarna kan je nooit meer luisteren.

Het DKO is niet meer de toegang tot de muzikale loopbaan of tot het theater, voor de afdeling woord. Het was de opzet meer mensen met minder middelen op te leiden, toen de toenmalige minister Luc Vandenbossche er zich ging mee moeien. Er zat toen, bij een aantal insiders ook een ideologisch trekje aan, het mocht niet meer (uitsluitend) gaan om de hoge, elitaire kunst, het moest ook het cultureel kapitaal van de massa aanspreken. Gedurende decennia opgebouwde ervaringen met muziekpedagogie werden terzijde geschoven, omdat men vond dat het allemaal te burgerlijk, te blank was. Dat een immigrant of kind van immigranten ook iets met muziek hebben kan en ernaar kunnen streven een viool, een hobo of piano te bespelen, maar dat die dan dezelfde oefeningen door moeten maken en vele uren oefenen, hoort er ook bij. Krijgt een leerling echter maar goed tien minuten, een kwartiertje, dan kan er van een ernstig doorwerken met de leraar v/m geen sprake zijn en dat ontmoedigt.

We hebben een decreet en zoals Jan Raes vaststelt, is dat een goede, lovenswaardige omstandigheid, maar men zal zich toch best afvragen of men aan de leraren nog wel voldoende incentives geeft om het vak goed uit te oefenen en leerlingen kunnen zien groeien, doorheen de jaren met hun vaardigheid. Als je plots merkt dat je niet goed van blad kan lezen en evenmin tot behoorlijk samenspel in staat bent, omdat je onvoldoende zelf in de vingers hebt om al eens iets nieuws te proberen, dan komt de klad erin.

In het programma Trio had een interessant gesprek plaats, met de minister van onderwijs en een directeur van een academie, die graag op de barricaden staat. De modernisering kan niet snel genoeg op stapel staan. Laten we wel wezen, het leren vertolken van muziek, ook het improviseren vergt uren oefeningen, durven afgaan en opnieuw beginnen. Dat aspect, het trainen dus, vindt men maar lastig als het weinig opbrengt. Je moet wel de eerste pasjes zetten, denk ik dan, waarbij je de knaap of het maagdje niet moet dwingen onmiddellijk uren te oefenen, maar wel de goesting aanwakkeren, iets te leren spelen, dat goed klinkt. En ja, de honger komt al etend, toch.

Men kan mensen geen dienst bewijzen als men bijvoorbeeld stelt dat leerlingen in groep les moeten krijgen en daarbij nauwelijks aan de bak komen, geen kans krijgen iets te vertolken. Het individuele karakter van het muziekonderricht kan niet straffeloos op de schop genomen worden, want met een instrument bezig zijn en het bespelen is best iets intiem en de overdracht kan niet klassikaal gebeuren. Bij masterclasses gebeurt dat wel voor publiek, maar dan leren de omstanders vooral iets over uit te voeren stuk, minder of niet worden hun persoonlijke kunnen en haakjes tegen het licht gehouden. De basisopleiding is in principe individueel en doorgaans intens. Voor zover ik het begrepen heb, gaat de Suzukimethode ook op een gegeven ogenblik over op de individuele begeleiding van de leerling.

Het is wel zo dat niet iedereen evenveel talent heeft voor muziek of woordkunst, dat klopt ontegensprekelijk. Men kan niemand dus dwingen maar daar gaat het net om, het DKO bood mensen de kans naschools met iets zinvols bezig te zijn, al twijfelen filosofen daar wel eens aan, of een piano bespelen, of het uitvoeren van de walse funèbre wel zinvol kan zijn, terwijl mensen al heel lang, kan men vermoeden, met muziek bezig zijn, waarvan de westerse muziektraditie dan weer iets bijzonders heeft gemaakt. Antropologen menen, voor zover ik er iets van begrepen heb, dat mensen vrije tijd zoet maken met vele dingen, van het beschilderen van grotwanden of vaatwerk tot het maken van muziek, voor de groep, de clan, of voor een beperkte kring, de salon of het hof, omdat we daar nu eenmaal toe in staat zijn.

Ergo, laat dus de leraren v/m aan de academies hun ding doen en regel wat nodig is, diploma’s, infrastructuur, kwaliteitsnormen maar laat de overdracht tussen maestro en leerling zich maar voltrekken. Er komt immers veel ter sprake bij het les geven, over de componist, de tijd waarin een stuk tot stand kwam, bepaalde tradities, zoals het zingen van cantates en oratoria, Gregoriaanse zang en nog veel meer, die vormend zijn zonder dat de regelgever zich met de concrete, contingente omstandigheden kan of mag inlaten. Goed dus dat het DKO per decreet geregeld wordt, dat kinderen dus de kans krijgen, maar laat het gebeuren, dames en heren politici, de verdienste komt geheel toe aan de gelauwerde en haar of zijn lesgevers, docenten. Ambachtelijk in de nobelste zin is dat werk en het is de leerling v/m die er zijn of haar zielenzaligheid heeft ingelegd. Kunst dient tot meer dan muzikaal behang of gewoon behang, maar als men er de betekenis in het leven van mensen niet van vat, dan kan men inderdaad de inrichting van academies voor muziek, woord, beeldende kunsten inderdaad kostelijk vinden en als men het sociologisch bekijkt, kan men ook eens bedenken dat het muziekonderwijs in de negentiende eeuw voor kinderen uit zogenaamde mindere klassen wel degelijk via de muziek een goed leven konden opbouwen. Via onder meer het Lemmensinstituut werden inderdaad kosters opgeleid en schoolmeesters, maar het liet toe dat een jongen, toen nog alleen jongens, hun weg maakten. Laten we toch maar eens bekijken, mevrouw de minister, of we niet opnieuw de eenvoudige regels van de pedagogie moeten accepteren en kinderen de kans geven met hun instrument te vergroeien.

Men kan van alles willen als overheid, mensen zijn vrij, maar als men paternalistisch vastlegt dat men van kinderen noch op school noch in het DKO iets mag verwachten, geheel in tegenspraak met wat van sportmensen en jongeren in opleiding, atletiek, voetbal, turnen, tennis, net wel eist, dan ontneemt men talentvolle, ambitieuze jongeren kansen. Men doet of muziek alleen leeft in de grote operahuizen of op Klara, maar wie zou de mensen te eten willen geven die in hun vrije tijd in een trio, kwartet of ensemble spelen? Men heeft er denk ik, geen cijfers over. Als Ignace Glorieux zijn onderzoeksresultaten bekend maakt over onze tijdsbesteding, dan vindt je wel iets over tijd aan hobby’s besteed, zelden hoeveel tijd specifiek aan amateurkunst wordt besteed. Oh ja, daar moeten we per oekaze op neerkijken, want het gaat om amateurs, terwijl we er nauwelijks een idee van hebben hoeveel voldoening, genoegen het spelen of uitvoeren, opvoeren met zich kan brengen. In tijden dat men beleving reserveert voor bezoeken aan pretparken en onze steden als pretparken wil inrichten, kan dat uiteraard geen betekenis hebben, zegt men. Laat die kinderen, zoals de broertjes Lucas en Arthur Jussen, die al vlug op de Nederlandse televisie werden opgevoerd. Dat hoeft niet, maar dat kinderen en jongeren wel ver kunnen komen in hun kunst, daar veel aan opsteken, zoals jonge sporters dat kunnen en ervaren, mag toch geen taboe zijn.



Bart Haers  

Reacties

Populaire posts